Afval

Het Stadsbestuur, of de “Wet der Stad Gend” zoals men dat toen noemde,vaardigt op 15 september 1770 een ordonnantie uit “nopens het werpen van penseryen en andere vuyligheyd in de rivieren”.

Om de omvang van dit probleem te begrijpen moeten wij even terugkeren naar de toestanden in de steden enkele eeuwen geleden. De meeste woningen hadden geen putwater, rioleringen bestonden niet en ophaling van huisvuil was een totaal onbekend begrip. In die omstandigheden was het normaal dat de bewoners de gemakkelijkste oplossing kozen nl. alles werd gewoon op straat gegooid of, als het te omvangrijk was, kwam het in de rivieren terecht.

Heeft u er al eens over nagedacht hoe Gent destijds moet geroken hebben op een warme zomerdag? Er kwamen regelmatig klachten binnen bij het stadsbestuur. Niet te verwonderen, de beerruimers hadden de gewoonte al wat zij niet kwijt konden bij de boeren gewoon in de rivier te lozen. Vleeshouwers beschouwden onze rivieren als ideale recipiënten voor darmen, bloed, drek en ander afval. Ook voor visverkopers was het de normaalste zaak van de wereld om al wat ze niet konden verkopen in onze waterlopen te evacuëren. Je zal maar de gelukkige bewoner zijn van een huis met “vue sur la Lys”.

Het valt ergens wel te begrijpen dat onze voorouders zulke kolossale hoeveelheden bier consumeerden en zij die het zich konden permitteren wijn. Water was immers ondrinkbaar. In de 15e eeuw waren er in Gent meer dan 100 brouwerijen, anders gezegd 1 brouwerij per 500 inwoners. Moesten wij deze verhouding toepassen op het Gent van vandaag waren er begin 21e eeuw zo’n 500 brouwerijen.

Het is dan ook niet te verwonderen dat er nu en dan een epidemie uitbrak die een groot aantal inwoners wegmaaide. Men kon wel trachten de grootste excessen te beteugelen, maar het probleem was daarmee niet opgelost. Daarom kregen vleeshouwers, slachters en pensenzieders de toelating hun penserijen te spoelen op bepaalde plaatsen in de Leie, zoals aan de Minderbroeders, de Predikheren, enz. maar dan wel op bepaalde uren nl. heel vroeg in de morgen of laat in de avond. Of de Minderbroeders en de Predikheren daar nu echt gelukkig mee waren staat nergens vermeld… .

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 2008 – Vol37 N°1