Hoogpoort

De Hoogpoort in de oude stadskuip is het toeristisch wandelpad bij uitstek. Van het Gravensteen tot aan de Reep is het één uitgestrekt lint dat de Leie met de Schelde verbindt. Gedurende eeuwen is deze straat, mede door haar gunstige en centrale ligging, in menig opzicht de voornaamste straat van Gent geweest. De mensen die er woonden bezaten “pignon sur rue“ (ter goeder naam en faam), wat wil zeggen dat hier geen banale huizen, woningen of gevels waren aan te treffen. Flanerend door de Hoogpoort impressioneert de veelzijdigheid van bouwstijlen. Deze plaats is een encyclopedie van meerdere stijlen, van de romaanse stijl tot de empirestijl.

Reeds in 1234 wordt vermelding gemaakt van de Hoogpoort als “in oppido supra port”. In 1241 was de naam reeds verkort tot “supra port” om in 1296 te transformeren tot “Oeghe Port”.

Met poort wordt verwezen naar de stad. Hoge Poort betekent zoveel als een hoge stad of een hoger gelegen gedeelte in de stad. Uit stadsrekeningen van 1401 en  1402 blijkt er een verhoging van de Hoogpoort te hebben plaatsgevonden. Er was in de middeleeuwen geen stadspoort in de onmiddellijke nabijheid van de Hoogpoort waardoor we ‘Poort” in een ruimere betekenis moeten ontleden nl. de ruimte van de stad in de meest algemene betekenis. Zoals men ook sprak van poorter, poorterij, enz.

Hoogpoort, of “Hoge Poort, Oeghe poort, Hoeckpoort”, naargelang de schrijffantasie van onze Middeleeuwse scribenten (opsteller, schrijver), betekende dus de hoge stad of het hoogste gedeelte van de stad, een slordige 13,95 m. boven de zeespiegel. Maar de Blandijnberg verheft zich toch hoger? Inderdaad. Maar de Blandijnberg maakte vroeger deel uit van de eigendommen van de Sint-Pietersabdij en was bijgevolg geen grondgebied van de stad.

Eertijds bestond de Hoogpoort uit 3 delen nl. :

SAMSUNG CAMERA PICTURES
  • de Neder-Hoogpoort van de Lange Munt tot aan de woning “Het Peerd”
  • de Midden-Hoogpoort van “Het Peerd” (Werregarenstraatje) tot aan de botermarkt
  • de Opper-Hoogpoort van de botermarkt tot aan de Nederpolder

Tijdens werken in 1883 tussen het St.-Jorishof en de Grote Sikkel troffen arbeiders eiken balken aan die mogelijks verwijzen naar een oude nederzetting nl. “Boerhem”.

Gesticht door laten van de St.-Baasabdij, horigen die onroerend goed bezaten van hun heer en gebonden waren aan het gebied waar zij woonden en werkten, die de Schelde hadden overgestoken en zich vestigden aan de St.-Pietersberg tussen de Leie en de Schelde.

De Sikkel (Achtersikkel, Kleine Sikkel en de Grote Sikkel) was eigendom van de familie van der Zickelen, een zeer oud en adellijk geslacht terugklimmend tot de tijd van de Guldensporenslag. Zij deden aan politiek, waren van vader tot zoon schepenen van de Gentse stede, handige financiers en steeds op de loer naar een meisje met een aardige bruidschat of een rijke tante. Hun naam had prestige waarbij graven al vlug een van der Zickelen aanstelde als afgevaardigde, als gevolmachtigde of als woordvoerder bij vredesonderhandelingen of verdragen. Geschoeid naar de leest van de middeleeuwse groten der aarde waren zij ook verstokte vechtersbazen.

Alsof dit reusachtig gebouwencomplex tussen Hoogpoort en Regnessestraat niet volstond, bezaten de van der Zickelen ook eigendom buiten de stad, o.a. in Nazareth., hen zeer goedkoop in één of andere bruidskorf gebracht. Dat zij liefst op hun buitengoed verbleven was best te begrijpen. De patriciërswoningen, de zogenaamde Stenen daterend 13-14e eeuw waren niet zo aantrekkelijk qua comfort, decor of aangename sfeer maar vooral de veiligheid was voor die krijgers en samenzweerders hoofdzaak. Die Stenen werden in tijden van opstand en oproer kleine burchten die bestand waren tegen aanvallen, brandstichting en plundering. De brede muren, de zware eikenhouten deuren, de stevige tralievensters, de kantelen, … boezemden in vredestijd ontzag in en schrikten in troebele tijden de vijand en tegenstrever af.

Bij de afbraak van de oude zaal van het Schepenhuis in 1517 troffen werknemers resten van oude schepen aan. Aan de “Vischmarkt’, de huidige Groentenmarkt, zou eveneens volgens de Historie van Belgis “een eynd kaey waer aen nog ijzeren ringen waeren tot het vast maken van schepen” zijn ontdekt bij het graven van een waterput in 1811. Wat er op kan duiden dat de Hoogpoort ooit een waterloop kan geweest zijn.

Op de laatste meidag van 1835 verscheen in de notariële akten van de “Gazette van Gend” het bericht dat notaris Van de Poele op 27 juni 1835 in afspanning de Posthoorn (Kromsteeg) openbaar zou verkopen: “Een groot en aanzienlijk huys, stede ende erve, van ouds genaemd “den Grooten Arend”, gestaen en gelegen te Gend, ten voorhoofde op de Hoogpoort, geteekend no. 32, hebbende menigvuldige Beneden- en BovenKamers van twee verdiepingen, met groote zolders daer boven, voorts Salons behangen met kostelijke tapijten, spiegels en marmeren schouwen, schoonen Trap, Keuken met water- en regenpompen, Hoving en dry spacieuse Kelders”. Teken van de standing van deze straat, symbool van de welstand van de mensen die er toen woonden.

Meer dan een eeuw later, in 1961, “geplukt” uit één van de talrijke notariële aankondigingen: “Vrijwillige openbare verkoping van een belangrijk centraal gelegen ruim handelscomplex met inrijpoort, te Gent, Hoogpoort nr. 43, zijnde winkelhuis met toonzalen, magazijnen, kelders, 4 garages en koer. Enige zitdag: donderdag 18 mei 1961”. Andermaal teken en symbool des tijds, maar het accent is verlegd geworden van weelde en schoonheid naar het commerciële en het functionele. Het salonbehang met kostelijke tapijten en de marmeren schouwen zijn op de gele aanplakbrieven een winkelhuis met toonzalen geworden, de “hoving en dry spacieuse kelders” zijn er prozaïsch ‘vier garages met koer’ in vette druk geworden. Langzaam maar zeker hebben handel en nering zich in de oude stadskuip ingeplant. Moderne uitstalramen, lichtreclames, neonbakken en brede inrijpoorten hebben de koetspoorten van weleer verdrongen.

Waarom draagt de strook van de Botermarkt tot Zandberg, die afgescheiden is van de ware Hoogpoort, dezelfde straatnaam? Omdat de Hoogpoort tot in het begin van de 20e eeuw doorliep tot aan de Zandberg. Het is pas tussen 1901 en 1903 dat een deel van de de huizenrij is afgebroken om een rechtstreekse verbinding tussen de Botermarkt en St.-Jacobs tot stand te brengen door de aanleg van de Borluutstraat (nu Belfortstraat). Die op haar beurt de Hoogpoort, Onderstraat en Kammerstraat letterlijk doorboorde.

Op het einde van de 20e eeuw vertoonde de thans zo fraaie enfilade gevels van de Biezekapelstraat (eertijds Toevlucht- of Refugestraat) tot aan de Botermarkt (eertijds Paradeplaats) een lamlendig aspect, net zoals het hoekhuis van de Refugestraat en de Nederpolder. De Gentenaars sloegen weinig of geen acht op deze grijze, grauwe of witgekalkte muren en enkel de oudheidkundigen wisten dat achter pleisterlaag, moderne vensters en motieven de oorspronkelijke gevels bewaard gebleven waren. Het eerste initiatief ging uit van de Gentse estheet Ernest Laquet die in 1896 zijn woning de Grote Moor door architect Van Hamme liet herstellen. Het resultaat was zo overtuigend dat na enkele jaren ook de Kleine Sikkel, die achter een banale 19de-eeuwse gevel verscholen lag, hersteld werd in zijn XIIde-eeuwse structuur met kantelen (in 2013 huist er de 4e directie Openbaar Onderwijs) en voorts ook de twee trapgevels en aanleunend gebouw van de Grote Sikkel (sedert jaren het Muziekconcervatorium), de Kleine Moor en de indrukwekkende gevel van het Sint-Jorishof, die na eeuwen verminkingen onkennelijk was geworden.

Eeuwenlang is deze omgeving gekenmerkt als handelsplaats tussen plaatselijke bewoners en handelaars. Echter, door sloop en onverantwoorde verbouwingen verloor de Hoogpoort veel van haar aanzien. Er zijn nog maar weinig gebouwen die kunnen optreden als “stille getuigen” van het grootse verleden dat deze straat mocht kennen.

Kelder van de Hoogpoort, nr. 37

SAMSUNG CAMERA PICTURES

Deze kelder van grote afmetingen (lengte: 22 m, breedte: 7,83 m, hoogte: ongeveer 4,50 m.) bevindt zich onder moderne constructies van het huis nr. 37 in de Hoogpoort, gelegen tegenover de Bollaerts Kamer. Hij fungeerde o.a. als magazijn van een handelszaak in porselein en glaswaren. Ons zicht toont ons het souterrain ontdaan van de kisten en andere voorwerpen die er nu in de weg staan.

Veranderingen hebben er het uitzicht van gedenatureerd en het is waarschijnlijk dat de kelder naar het einde toe verlengd is geweest en dat de kraagsteen die de afgeplatte arcade ondersteunt, oorspronkelijk ingewerkt was in de eindmuur. Een zuil dient hem nu tot steun en zijn kapiteel is van dezelfde stijl als de andere zuilen, ten getalle van drie, minder in de grond gezakt dan de eerste. Grote tegels in blauwe steen bedekken de grond. De trap, die men op het voorplan ziet, daalt af van de straat onder de gevel van de Hoogpoort; hij telt 22 treden. De zuilen die de ruimte verdelen in twee beuken en in vijf traveeën, zijn Romaans.De grote bogen hebben dezelfde afkanting als deze van de afgeplatte bogen die in de benedenzaal van de refter van de gewezen St-Baafsabdij het gewelf ondersteunen.

Aangezien de zaal en de refter dateren eind Xlle eeuw, is het waarschijnlijk dat de kelder dateert van ongeveer dezelfde periode of van het begin van de XIIIe eeuw. Het onderste deel van de muur is in Doornikse steen tot en met de kraagstenen van de blinde arcaturen. Deze zijn in baksteen alsook het wieggewelf. IJzeren ringen zijn aan het gewelf bevestigd.

Op 24 november 1897 stelde Ernest Lacquet in de rubriek “Beeldhouwwerken -Museum van Stenen Voorwerpen (in de ruïnes van de St-Baafsabdij) – XVIe eeuw”, een fiche op over het “Uithangteken van de Nering der Wijnhandelaars”. Het huis in de Hoogpoort nr. 30 herbergde in 1540 de nering der wijnhandelaars die eigenaar was van dit gebouw dat de naam Perceval droeg. De gevel was versierd met een uithangteken dat bewaard wordt in het Museum van Stenen Voorwerpen in de ruïnes van de St-Baafs-abdij. Het is een Balegemse steen van 1.35 m breed en 1.50 m hoog, gesculpteerd in de XVIe eeuw.

De kunstenaar heeft zijn werk in twee gedeeld: het bovenste deel stelt een schild voor waarvan een helft samengesteld uit het blazoen van de nering en de Gentse leeuw, opgehouden door twee geiten. Links van de toeschouwer steken gezellen een vat open en rechts schenkt een schenker de wijn uit. Het onderste deel stelt Noach voor die door dronkenschap in slaap gevallen is en bespot wordt door Cham. Semen Japhet achten het een vrome plicht zijn naaktheid te bedekken. Op de achtergrond, een naïef symbool van de dronkenschap, een zwijn dat een tros druiven verslindt. Het geheel is kunstig omlijst met opklimmende wingerden beladen met vruchten. Het oud huis van de wijnhandelaars werd afgebroken in 1836 door de eigenaar M. Eugène Van Damme-Van Bloonde en vervangen door een nu nog bestaand banaal gebouw. (I)

Dank zij de bemoeienissen van M. Regnaut, lid van de Stedelijke Monumentencommissie, werd dit bas-reliëf door de eigenaar geschonken aan het Stedelijk Museum.

———-

Bron:

(I) Universiteitsbibliotheek van Gent. Registre A des procès-verbaux de Ia Commission locale des monuments, Séance du 18 décembre 1836.

Ghendtsche Tydinghen 1997 – Vol26 N°5

Ghendtsche Tydinghen 1998 – Vol27 N°1

Ghendtsche Tydinghen 2013 – Vol42 N°3

A. Heins, L’Ancienne Flandre, aflevering C , pl. 96

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.