Brouwersstraat

In 1662 vermeldt J. Billet: “Koningstraat”; in 1796 staat ze op het plan Goethals aangeduid met de naam “Korte Koningstraat”. Op het plan Gevaert-Vanimpe van 1878 heet ze: “rue des Brasseurs” (Brouwersstraat). Volgens V. Fris staat ze in het Reglement van 1812 vermeld als “Brauwerstraat”.

We willen er terloops op wijzen dat op het voornoemd plan Goethals, het deel van de straat, lopend van de Hoogstraat tot aan het huidig Klein Raamhof, aangeduid staat met de naam “Keysers Dreve”; verder naar de Burgstraat toe is het den “Ramstraat”. Kenmerkend voor de Brouwersstraat is wel dat aan haar linkerkant de achterbouw uitkomt van een aantal mooie en grote herenwoningen die gelegen zijn aan de Hoogstraat.

De kleine, typische oude huisjes, die de nrs. 3 en 5, 7 en 9 dragen, met daar tussen in de grote en mooie rondboogvormige koetspoort, eigenlijk een dubbele poort (Fig. 11 en 12), leunen aan bij de achterbouw, de afhankelijkheden en de mooie tuin van de grote, ruime en fraaie herenwoning aan het nr. 20 in de Hoogstraat, waartoe ze behoren. Deze achterbouw zelf moet een vrij oude kern gehad hebben. Er is duidelijk een oudere gevel geweest en men ziet aan de basis van de bouwlaag (kant van de tuin) stukken van de hardsteen waarin deze opgetrokken werd. De kleine huisjes, hiervoor ter sprake, zouden in de 18de eeuw een geheel gevormd hebben van vier werkmanswoningen. In een ervan ziet men nog zeer duidelijk binnenin het voor die tijd typisch tussenschot in glas (een sas).

Aan de zijkant van de mooie koetspoort hebben zich nog lange tijd schutpalen bevonden voor de wielen van de koetsen. Op de koetspoort een klein koperen plaatje met daarop de naam “William Cruyt”; zo heette de oudste van drie generaties notarissen in die familie, de grootvader die overleden is. Zijn zoon, eveneens William genaamd, thans erenotaris, is een goed kenner van de geschiedenis en van de plaatselijke geschiedenis in het bijzonder.

Aan het nr. 19 in de Brouwersstraat, eveneens aan de Zuidkant, bevindt zich een poort die behoort tot de achterbouw van de mooie herenwoning gelegen aan het nr. 28 in de Hoogstraat. Aan het nr. 21 eveneens een grote poort, een binnenkoer met afhankelijkheden en een fraaie achtergevel met grote en mooi versierde glasramen, behorend tot de statige herenwoning aan de nrs. 30-32-34 in de Hoogstraat.

Aan het nr. 23 bemerken we een grote witte poort met achterbouw, dienstgebouwen, afhankelijkheden en de binnenkoer van het “Hotel Reylof”. Wanneer de poort openstaat, krijgt men een mooi zicht op de sierlijke en prachtige achtergevel van deze 18de-eeuwse patriciërswoning waarover we het reeds gehad hebben (Hoogstraat).

Er staan aan de Zuidkant van de Brouwersstraat ook nog enkele kleinere huizen waarvan enkele ook nog een oudere kern gehad hebben naast andere van recentere datum en zonder eigenlijke architectonische betekenis.

Aan het einde gekomen van de Brouwersstraat, maken we rechtsomkeer en ongeveer halverwege van de straat maar dan aan de noordzijde staan we voor overblijfselen van de oude gebouwen van de vroegere alkoholstokerij Claeys-Fiévé, een stuk industriële archeologie. Rond en in de omgeving van de alcoholstokerij had de heer Claeys destijds verschillende kleine woningen laten bouwen.

Vooraleer de hoek met de Ramen te bereiken zien we links in de Brouwersstraat wat nog rest van een oud industrieel pand dat thans ten dele gebruikt wordt door een carrosserie die om de hoek gelegen is. Op de hoek zelf van de Brouwersstraat en van de Ramen staat de ruïne van een volledig vervallen en zelfs deels afgebroken huis met daarnaast een stuk braakliggende grond. Reeds jaren bevindt het zich in die bouwvallige toestand. Rondom een muurtje in zendersteen en op de uitkant van het voetpad een paaltje met een plaatje “Brouwersstraat”. Het geheel biedt een zielige en troosteloze aanblik zoals men kan zien op bijgaande foto.

Reactie:

Van mevrouw Yvonne Langie-Modaf ontvingen wij volgende brief: Er staat i.v.m. artikels over de Brouwersstraat, dat de Stokerij Claeys-Fiévé in de Brouwersstraat gelegen was. In de Brouwersstraat waren daar de burelen, maar de eigenlijke stokerij bevond zich op Terplaten. Ik kan het goed weten want ik ben in 1914 geboren in de Brouwersstraat (dat huisje bestaat nog in 1994 rechtover de poort van Claeys-Fiévé). Op de hoek van de Brouwersstraat was de verfwinkel van Victor, daarnaast het winkeltje van Paulineke, het “Lelieke”, het Kapelleke (genoemd naar het kapelleke daarboven), een gebouw van Claeys, een groentenwinkel “Bij Bennie”, een kruidenierswinkeltje, een tabakswinkeltje, een beenhouwer en een volkscafé “Bij Omer”, op de hoek van de Komijnstraat. Als kind heb ik ook Jaime Jurdan goed gekend.”

Tegenreactie: De Heer Georges Broget aan wie wij deze brief voorlegden liet ons op 15 juni de volgende commentaar geworden: In zijn artikels: “Het Kwartier van het Blindeken” (Ghendtsche Tydinghen, 20stejaargang 1991, nr. 2) en: “Buurtbewoners uit het “Blindeken” en omliggende in I920-I 930″ (Ghendtsche Tydinghen, 20ste jaargang I99I, nr. 6), spreekt Jaime Jurdan, die van 1914 tot 1932 met zijn ouders in het “Blindeken” woonde en er zijn kinderjaren doorbracht, herhaaldelijk over de “alcoholstokerij” aldaar; over de stokerij “die de kern was waarrond de 4 straatjes: Blindeken, Komijnstraat, Ramen en Brouwersstraat in vierkant werden gebouwd” en over de heer Claeys “eigenaar van de stokerij”, die in de Komijnstraat woonde, enz. In beide gevallen gaat het dus om getuigenissen van personen, die reeds in 1914 in een zelfde omgeving woonden maar wiens verklaringen in verband met de aanwezigheid van de stokerij Claeys-Fiévé niet volledig overeen-stemmen, alhoewel ze toch ook, zoals we zullen zien, niet helemaal tegen-strijdig zijn. Teneinde terzake enige klaarheid te scheppen heb ik, op aanwijzing van de heer notaris B. Cruyt contact opgenomen met de familie Claeys zelf.

De” Alcoholstokerij Claeys-Fiévé” bestond reeds in de 19de eeuw. In het “Bulletin der Maatschappij van Geschied-en Oudheidkunde te Gent” 9de jaar 1901, nr. 2, lezen we dat Paul Fredericq op de vergadering van deze Maatschappij op 24 februari 1901 hulde bracht aan een aantal kunstminnende eigenaars voor de zorg die ze besteedden aan de herstelling van oude gebouwen en monumenten; onder hen de gebroeders J. en 0. Claeys-Fiévé, stokers, “voor de herstellingen uitgevoerd in 1886 aan de herberg “De Prins”met twee aanpalende huizen in de Raam”. Een voor die tijd zeker niet onbelangrijke vermelding.

De gebroeders Jules en Octave Claeys, die ieder gehuwd waren met een dochter Fiévé, hadden dus in de 19de eeuw een alcoholstokerij. De stokerij was gelegen aan Terplaten. In het boek “Bouwen voor de Industrie” vindt men een foto van de jeneverstokerij “De Draak” van Claeys-Fiévé aan de Terplatenkaai, circa 1900. In de Brouwersstraat bevonden zich de burelen van de stokerij en was er ook een uitgebreid depot waar alcohol verkocht werd. Begin van de jaren 1930, nadat Octave Claeys in 1929 op 89-jarige leeftijd overleden was, werd de stokerij op Terplaten gesloten. In de Brouwersstraat gingen een aantal activiteiten verder in de aldaar staande gebouwen. Er waren de burelen, er was een opslagplaats en er bevonden zich ook nog enkele distilleerkolven, zodat er nog een zekere hoeveelheid alcohol gestookt werd. In die periode werd er ook alcohol ingetrokken en verder verkocht. Ook in de jaren ’40 waren daar nog enkele distilleerkolven in werking.

In de Brouwersstraat werkte Alfred Claeys, die de oudste zoon was van Octave Claeys, met zijn zonen. De mensen in de omgeving van de Ramen, de Brouwersstraat, de Komijnstraat en het Blindeken, spraken over de “alcoholstokerij” aldaar. Alfred Claeys woonde in een groot huis in de Komijnstraat, daar waar nu “Poverello” gevestigd is. Hij was ook eigenaar van een aantal daarnaast gelegen panden. Hij huwde met de moeder van de dame, die ons voor onderhavig onderhoud zo vriendelijk te woord stond en die dus zelf ook in de Komijnstraat heeft gewoond van 1936 tot 1945 toen ze, zoals reeds eerder gezegd, in het huwelijk trad met de Harold Claeys. Alfred Claeys was, zo voegde Mevr. Wwe. Harold Claeys er nog aan toe, gedurende jaren voorzitter van de “Association des fabricants d’alcool et de levure de Belgique”. Hij was ook voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Gent. Alfred Claeys overleed in 1958. Dat was blijkbaar ook het einde van de zaak want, zo besloot Mevr. Wwe. Harold Claeys. In 1959 werd alles verkocht.

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 1994 – Vol 23 N°2