Groot Vleeshuis

Gent kende in de late middeleeuwen een Klein Vleeshuis waarvan de laatste resten definitief zijn verdwenen uit het Gentse stadszicht op 23 maart 1822 ten gevolge de verbreding van de Kouterstaat (Vogelmarkt). Volgens Diericx was dit gebouw opgericht in 1593. Ook was er volgens Diericx een oud(er) Klein Vleeshuis. Het bevond zich in de nabijheid van de watermolen aan de Brabantbrug, aan de overzijde van het winkelcentrum “De Braempoort” grenzend aan het Laurentplein.

In 1595 werd het Klein Vleeshuis opgericht bij de Kouter, dat in 1822 werd afgebroken. Dan werd het Klein Vleeshuis ondergebracht in de Weverskapel. Nadat in 1857 het slachthuis was geopend besloot de gemeenteraad op 17 april 1858 de verkoop van vers vlees aan huis toe te laten. Hierdoor verminderde natuurlijk de verkoop in de beide vleeshuizen, maar voornamelijk in het Klein Vleeshuis. In 1867 waren van de 24 stallen in het Klein Vleeshuis slechts veertien verhuurd aan samen acht slagers en bedroeg de opbrengst 1350fr (34€). In 1871 was deze opbrengst gedaald tot 900 fr (23€).Bij de slagers in het Klein Vleeshuis ontmoeten we geen enkele bekende naam. 

Na het sluiten van het Klein Vleeshuis op 1 januari 1872 werd de Weverskapel gebruikt als hal voor de verkoop van voedingswaren en dit tot 1882. Daarna werd de zaal omgebouwd voor het Eden-theater. 

Grapgrootvleeshuis

Een Groot Vleeshuis was opgericht aan de Groentenmarkt waarvan reeds geschreven bronnen in 1251. In de stadsrekening van 1332 wordt het Groot Vleeshuis voor het eerst vermeld. Thuisverkoop was verboden waardoor een centraal vleeshuis de kwaliteit van het vlees kon verzekeren en de prijs kon drukken.

Rond 1407 wordt de vervallen houten markthal, “een leelick hauthuus dat groote scande was”,  door een grotere vervangen dat pas in 1419 was afgewerkt. Het dakgebinte, dat bijzonder stevig was door het hout in pekelwater te dompelen, werd in de tuin van het minderbroeder-klooster geconstrueerd op de plaats van het huidige oud gerechtshof. Het restafval van slachtdieren en het pluimvee verkocht men afzonderlijk  in houten penshuisjes die tegen de vleeshal waren aangebouwd.

gentfoto's1 001

3 November 1448. Inwijding van de kapel van het Groot Vleeshuis en van het fresco van Nabur Martins. Dit geschiedt in de aanwezigheid van Jehan Chevrot, Bisschop van Doornik en van Philippe Courault de Polignac, Abt van de St-Pietersabdij.

In de voorgevel van het Groot Vleeshuis bemerk je O.L.-Vrouw Maria met de inktpot (zie sage), met op de linkerarm kindeke Jezus met een pen in de hand.Sinds 1416 wordt er reeds gewag gemaakt van het beeld dat vervolgens tijdens de godsdienstonlusten in de 16e eeuw volledig is vernield. Op 9 april 1814 wordt het beeld van Onze Lieve Vrouw met de Inktpot (dd. 17de eeuw), dat op bevel van de Fransen in 1797 was weggenomen, plechtig in zijn nis herplaatst in de gevel van het Vleeshuis. Dit beeld, waaraan een mooie legende is verbonden, zal later door de zorgen van “De Vrienden van het Kruis” hersteld worden.

Drie sagen zijn bekend over O.L.-Vrouw Maria met de inktpot aan het Groot Vleeshuis

Een eerste legende vertelt hoe een jonge vleeshouwer die lid was van een rederijkerskamer een prachtig gedicht geschreven had voor een wedstrijd. Toen hij ermee naar die vereniging wou gaan, was het zoek. Alles werd overhoop gehaald, maar het gedicht bleef spoorloos… Ten einde raad zocht hij hemelse hulp. Hij bad de hele nacht en viel in slaap. Toen hij wakker werd vond hij zijn gedicht. Het was herschreven met gouden letters. Uit dankbaarheid liet de beenhouwer een Mariabeeld maken met inktpot en pen. Of hij de wedstrijd gewonnen heeft…? Ja, dat vertelt de legende niet…

Een tweede verhaal gaat ook over een dichtwedstrijd. Een zekere Huibrecht wou ook de prijs van de rederijkers winnen. Maar helaas, dichten was z’n ding niet. Zijn zuster Elisabeth riep de hulp van Maria in. Hij kreeg de nodige inspiratie en begon te rijmen en te dichten. Het gedicht dat door hemelse inspiratie werd neergeschreven, won en Maria kreeg uit dankbaarheid een beeld.

CartVetteDinsdag

Voor de derde legende keren we terug naar de tijd van Lodewijk II van Nevers, dat is de eerste helft van de 14de eeuw. In Gent wordt er een vooraanstaande burger vermoord. Op het moment dat het lijk wordt ontdekt, komt er een gezel van de vleeshouwers voorbij. Omdat hij een bebloed mes bij zich draagt, wordt hij opgepakt. Hij probeert zich te verdedigen en zegt dat hij een varken gekeeld heeft, maar er wordt naar hem niet geluisterd. De vierschaar veroordeelt hem ter dood. De avond voor zijn terechtstelling mag hij biechten. De monnik die hem komt troosten raadt hem aan zijn toevlucht tot Maria te zoeken. De gezel bidt zolang tot hij ervan in slaap valt. In zijn droom verschijnt hem de heilige Maagd met het Jezuskind op de arm en een inktpot in de hand. Het Kind neemt een ganzenveer, doopt het in de inkt, schrijft enkele woorden op een stukje perkament en geeft hem de opdracht dit aan de baljuw te tonen. Groot is zijn verwondering wanneer hij ’s ochtends een rolletje perkament in zijn cel vindt. De grote gouden letters ontroeren hem. Lezen kan hij niet, maar de baljuw wel en die geeft het bevel de gezel onmiddellijk vrij te laten. 

Capture d’écran (2888)

Hier in dit langwerpige gebouw was vroeger ook een kapel gevestigd toegwijd aan de Heilige Antonius. Het was in 1448 van het Vleeshuis gescheiden door ijzeren deuren.

Capture d’écran (3476)
Capture d’écran (1030)

opmerkelijk: Tot aan het Franse bewind mocht niemand de vleeschouwersnering uitoefenen tenzij afstammelingen van de families Van Loo, Minne, Van Melle en Deynoodt. Dit voorrecht was verkregen met toestemming van Karel V. Bijgevolg werden zij “Prinsenkinderen” genoemd.

De halfvastenfoor greep tot in 1755 plaats in het Vleeshuis. Tijdens de vasten mocht er geen vlees worden gegeten en werden de “vleeschblokken” opzij geschoven. Enkel ‘s zondags was er de mogelijkheid in het Klein Vleeshuis vlees te verkrijgen.

Op 7 mei 1831 wordt voor het Groot Vleeshuis een mast geplaatst met de nationale driekleur. Een hommage van “L’ Antique Corporation des Bouchers de Gand à l’Union Patriotique Belge”. De mast werd in 1838 door de bliksem vernietigd. 

Capture d’écran (654)

17 April 1858. Door de oprichting van een slachthuis moeten de reglementen in verband met de verkoop van vlees worden aangepast. Het voornaamste punt van het reglement van 10 brumaire jaar XII (2.11. 1803) bepaalde dat het verboden is vers vlees te verkopen elders dan in de twee vleeshuizen. Het groot vleeshuis is alom gekend, het klein vleeshuis was oorspronkelijk op de hoek van de Korte Dagsteeg en de Vogelmarkt (van daar de naam Kleine Vleeshuissteeg) en na de sloping van het gebouw in 1822 overgebracht naar de Wolweverskapel (de huidige bioscoop Savoy) in de Korte Dagsteeg. Het reglement van 1803 wordt afgeschaft. Het nieuw reglement bepaald namelijk dat de verkoop van vers vlees aan huîs is toegelaten maar dat het leuren met vers vlees verboden blijft.

In het Groot Vleeshuis waren in 1871 nog 65 stallen verhuurd aan 27 slagers. Hiervan heeft de stam Van Loo nog zestien stallen in pacht, de stam Van Melle dertien stallen, de Deynoodt en de Minne elk drie stallen. In 1871 bedroeg de opbrengst van het Groot Vleeshuis 8675 fr (215€).

De wereldtentoonstelling van 1913 was aanleiding het Groot Vleeshuis te renoveren dd. stijl begin 18e eeuw naar de plannen van architect Van Hamme. Sinds 1943 is het als monument beschermd.

Ondertussen verkreeg de vleeshal verschillende bestemmingen als marktplaats, parkeergarage, vishandel, PTT (Post, telefoon en telegrafie), etc. Nu is er de mogelijkheid je honger te stillen in het plaatselijk restaurant of streekprodukten aan te schaffen in het Oost-Vlaamse promotiecentrum.

Reaktie:

Bij het lezen van “Napoleon Destanbereg” door·’Dhr. M. Steels (jg 2 nr.2 blz.26) heb ik het volgende te verklaren nl. de drukkersfamilie “Van Melle” is verwant met Napoleon Destanberg. In Gent waren er in 1973 nog personen met familienaam Destanberg aan te treffen die eveneens de familienaam “Van Loo” bij hun ascendenten hebben. “Van Loo”, “Deynoot”, ‘]”Van Melle” en “Minne” zijn de laatste families die + 1752 deel uitmaakten van de Beenhouwersgilde die stand hield tot het einde van het oud regime (einde 18de eeuw).  Door de Carolijnse Concessie ( 1540) schafte Keizer Karel de gilden van Gent af. Nadien kwamen er verzachtende maatregelen waardoor de beenhouwersgilde mocht opnieuw gevormd worden op voorwaarde dat de beenhouwers het etiket “Prinsekinderen” aanvaarden dwz dat in geval van oorlog tegen de vorst de beenhouwers de Prins hun hulp verleenden.

Verwijzend naar de legende van de “Van Melles”, de”Deynoots”, de “Van Loo’s” en de “Minnes” als zijnde bastaards van Keizer Karel stoelt deze legende op het verkeerd begrip “Prinsekinderen”.

Jo De Poortere  

———————

Bron:

Ghendtsche Tydinghen mei-juni 1973 – 42e jaargang N°3

Ghendtsche Tydinghen 1978 – 7ejaargang N°1

Ghendtsche Tydinghen 1980 – 9e jaargang N°5

Ghendtsche Tydinghen 1997 – 26e jaargang N°6

Ghendtsche Tydinghen 1998 – 27e jaargang N°5

Ghendtsche Tydinghen 2001 – 30e jaargang N°1

Ghendtsche Tydinghen 2009 – 38ejaargang N°6

http://www.gidsingent.be