Triest Antoon

Antoon werd geboren in 1576 in een dorpje nabij Beveren-Waas, als zoon van een Ridder van het Gulden Vlies die behoorde tot de hogere magistratuur.

Hij studeerde eerste Rechten in Leuven, daarna Theologie in Rome. Priester gewijd in 1602 werd hij Bisschop van Gent in 1622. Onmiddellijk na zijn indiensttreding voerde hij een hele reeks hervormingen in. Hij wist precies wat hij wou en deed meestal alles op eigen initiatief zonder zijn kapittel daar al te veel bij te betrekken.

Hij stichtte een school voor weesmeisjes in de Onderstraat die in de volksmond de naam “Blauwe Meisjesschool” zou blijven dragen. Hij deed niet alleen hervormingen in het Seminarie, hij verkocht de vervallen gebouwen ervan aan de Stad en liet een nieuw bouwen. Rond 1630 liet hij aan de Scheiergatpoort op Ekkergem een grote, fraaie lusttuin aanleggen met serres en een orangerie. Deze tuinbouwinstallatie genoot een Europese faam. Daar bevond zich een huis met uitkijktoren, de Belvédère, van waarop men een prachtig zich had op de omgeving. In het kwartier van deze sinds lang verdwenen lusttuin herinneren nog enkele straatnamen aan het bestaan ervan: de Bisschop Triestlaan en de Belvédère-weg. Als grote plantenliefhebber stichtte hij in 1637 de nu nog bestaande Broederschap van hoveniers en bloemenliefhebbers St-Dorothea.

Hij was bekend voor zijn geschillen met de Jezuïeten waarvan hij een uitgesproken tegenstander was. Hij was eveneens een aanhanger van de Jansenisten en werd in 1652 door de Paus uit zijn ambt ontheven, maar één jaar later was hij reeds in eer hersteld. De zeer rijke Antoon Triest was een mecenas en een filantroop. Eén van zijn vrienden was Antoon Van Dijck. Op eigen kosten liet hij belangrijke herstellingswerken uitvoeren aan de kathedraal na de brand van 1640. In 1641 deed hij een gift van 90.000 gulden aan de Berg van Barmhartigheid. De opbrengst van dit kapitaal moest dienen om aan behoeftigen geld te lenen zonder interest.

Antoon Triest kwam te overlijden op 28 mei 1657 op 81-jarige leeftijd. Zijn grafmonument in St-Baafs werd gebeiteld door Jéröme Duquesnoy. Zoals gebruikelijk werd hij begraven met zijn staf en zijn ring. Althans, dat werd gedacht. Toen in de 20e eeuw zijn rustplaats bleek ingevallen, werd de lijkkist geopend en … in zijn hand hield hij een houten staf en rond zijn vinger (of wat er nog moest voor doorgaan) zat een ijzerdraad met 2 stukjes glas in.

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 2002 – Vol31 N°4