Schepenhuisstraat

De Schepenhuisstraat stond in 1290 vermeld als de “Saeysteghe”. Het vermoeden rijst dat dit een verwijzing is naar de poorter (wie binnen de stadsgrenzen de nodige rechten bezit) Say. Begin 14e eeuw is er een bron die spreekt over “in de Saisteghe” en later rond 1320 “in de Saysteghe”.  In het middelnederlands betekent evenwel saey (saai): een soort wol.

In een later stadium veranderde de naamgeving van Zaystege over Zaadsteeg om in 1566 als “Schepenhuusstraetken” geboekt te staan.

Hier was een oude openbare pomp (1659) te bezichtigen waarop een Onze-Lieve-Vrouwebeeld prijkte. In 1627 werd het beeld in een kapelletje geplaatst aan het huis gelegen tussen de pomp en woning nr. 2 alwaar Jan-Baptist Delbecq gehuisvest was.

Deze was medestichter van de “Maatschappij voor Hofbouw- en Kruidkunde”. Daarnaast bood de Koninklijke Maatschappij voor Schone Kunsten hem het ere-voorzitterschap aan. Hij stond als onderwijzer zeer hoog aangeschreven wat hem een plaatsje opleverde in de jury voor het Openbaar Onderwijs in Oost-Vlaanderen. Hij schreef zowel boeken over plantkunde als over de graveerkunst in de Nederlanden. Na zijn dood heeft zijn vrouw zijn gravures afgestaan aan het “Alliance des Arts” te Parijs voor de som van een kleine 1000€ (40.000 fr.).

SAMSUNG CAMERA PICTURES

“De Drake” was op de hoek van de Saystege en de Hoogpoort gelegen. Het was begin 14e eeuw eigendom van de rijke poorter Nicolaas de Jonghe. In 1521 werd bij de afbraak van deze woning het hout en de stenen gerecupereerd voor de bouw van een nieuw stadhuis en voor werken aan de Vleeshuisbrug.

Op de vrijgekomen grond werd een nieuw gebouw opgetrokken dat aanvankelijk dienst deed als bergplaats voor allerhande voorwerpen, de “loge dezer stede”. Een deel van de grond was vrijgelaten tot nut van procureur Marcus Snouck die het als uitgang voor zijn woning gebruikte richting Zaadsteeg.

In de 17e eeuw was het de locatie voor het corps de garde van de in 1752 opgerichte Pandoeren, de Gentse politie. Een eeuw later voorzag het de brandweer van Gent met zijn 40 man sterk van onderdak om ze in 1830 te zien vertrekken naar het Geeraard Duivelsteen toen het personeel was opgelopen tot 150.

SAMSUNG CAMERA PICTURES

De opnieuw vrijgekomen ruimte was geschikt als studiezaal voor de leden van het genootschap “Jong en Leerzuchtig” om in 1844 plaats te moeten ruimen voor de kosteloze stadsapotheek. Naderhand mocht de politie er nog enige tijd in verblijven om in afwachting van de uitbreiding van de Gentse stadsdiensten als opslagplaats te worden gebruikt.

20 januari 1847. Dinsdagochtend 19 januari 1847 is er in het Schepenhuisstraatje een van honger stervende man gevonden, woonachtig te Evergem.

Aan de overzijde aan de hoek van de Zaadsteeg of Schepenhuisstraat met de Hoogpoort was “De Kempe” gevestigd verwijzend naar een oude Gentse familie. Later verkreeg het de naam “De Passere” of “Den Vergulden Passere”.

De bouw van een administratief centrum voor de Stad Gent betekende de sloop van de oostelijk gelegen woningen in de Schepenhuisstraat.

HUIS DE RAVE

Het huis gelegen op de hoek van de Onderstraat en de Schepenhuisstraat draagt de naam “De Rave”. Een voorstelling van een raaf was gebeeldhouwd op de trapgevel onder de eerste verdieping. De datum was echter verdwenen. Het uitzicht van het huis kwam wat vreemd voor en wel omdat de woning bestond uit twee delen nl. het voorste gedeelte, dat is heropgebouwd, en een tweede deel in de Onderstraat, geconstrueerd boven een verhoogde kelder. Dit deel had zijn oorspronkelijke bouwstijl bewaard met zijn ramen en ankers en vormt een voutkamer met verdieping, wat deze 16-eeuwse woning nog meer uniek maakte.

Dit hoekhuis moet dagtekenen van het begin van de 17e eeuw en heeft een “Steen” vervangen, in archiefstukken van 1444 genaamd de “Grooten Steen”. Van 1421 tot 1428 behoorde het huis toe aan een zekere Jan de Meyet, een “sarchouwer”, een steenkapper van zerken. Een zekere Triestram uten Zwamen wordt vermeld als huurder in 1428 : het huis in de “Onderstrate up den houc van der Saystrate”. Op de andere hoek.was ook een Steen, dat toebehoorde aan de grauw-en lammerwerkers, daarna aan de goud-· en zilversmeden vanaf 1540 tot 1658. Diericx heeft muren van het oude gebouw gekend in het begin van de 19e eeuw. (A. HEINS)

———-

Bron:

Gentse straten-Gidsenbond van Gent en Oost-Vlaanderen vzw

http://www.inventaris.onroerenderfgoed.be

Ghendtsche Tydinghen 2013

Ghendtsche Tydinghen 1976 – Vol5 N°1/N°3