Overpoort

Mocht de Overpoort (Gents: Overpuurte) je vreemd zijn, voor vele studenten is dit hun derde thuis. Vele van die “jeugdige toekomstige intellectuelen” bezitten of huren in de buurt een “tweede thuis”, waar de Overpoort gerust een verlengde van die “tweede thuis” mag genoemd worden. Hier zoekt de student zijn vertier, zijn afleiding, zijn ontspanning, …, hier schijnt de zon wat langer en lengen de dagen. Informeer anders eventjes bij mijnheer Marc Coucke. Die zal wel de nodige anekdotes willen blootleggen over studeren en uitgaan aan, en in de Overpoort.

De Overpoortstraat loopt van het kruispunt Normaalschoolstraat en Heuvelpoort met de R40 in het zuiden naar het St.-Pietersplein in het noorden. De straat staat bekend als de uitgaansbuurt voor studenten in Gent en wordt soms door hen de Toverpoort genoemd. Er zijn tientallen cafés, restaurants en nachtclubs. In de nabijheid van de Overpoort zijn er ook verschillende studentenhomes en koten. Tot in 2011 was er ook een studentenrestaurant in de Overpoortstraat, de Resto Overpoort (of Octopus-resto). Sindsdien huisvest het gebouw onder meer een fitness en een supermarkt.

Van 3 cafés in de jaren 1970 naar uitgaansbuurt voor de student?

In den beginne van onze alma mater, dat willen zeggen rond 1850, was er alleen maar campus Aula in de Voldersstraat. De paar studenten die onze universiteit toen had, hingen vooral rond in de cafés rond deze campus. Er was nog geen sprake van een echte studentenbuurt; de meeste studenten dronken hun pintjes in dezelfde cafés als gewone Gentenaren. 

Met de komst van het complex aan de Rozier, en later ook de Boekentoren, verschoof het zwaartepunt van het universitaire leven naar de Blandijnberg. De Blandijn – vroeger een armoedige arbeiderswijk – werd in enkele jaren getransformeerd tot studentencentrum. Van de Overpoort als uitgaansbuurt was toen nog niet veel sprake. De blandino’s van de jaren 1950 gingen uit in dancings de Kuiperskaai en De Zuid (de toenmalige stationsbuurt, waar zich nu het Urbiscomplex bevindt).

De universiteit stopte echter niet met uitbreiden. In de jaren 1960 zorgde de verdere democratisering van het onderwijs ervoor dat het aantal studenten nog verder steeg, waardoor de campussen van destijds hopeloos te klein werden. De ‘nieuwe’ universiteit (campus Ledeganck, het UZ en de Sterre) werd gebouwd om deze stijging op te vangen. Deze campussen werden gebouwd in een tijd dat een groot deel van het zuiden van Gent nog werd ontwikkeld. Er was dus ruimte zat om deze campussen groot, en min of meer futureproof te maken. 

De Overpoortstraat was de perfecte verbinding tussen deze oude en nieuwe universiteit. In de jaren 70 was de geliefde “Toverpoort” slechts een grijze winkelstraat met enkele kledingwinkels en een tramlijn. De komst van studentenhomes Fabiola en Vermeylen maken van de Overpoort niet alleen een verbindingsweg, maar een echte studentenbuurt. Al die nieuwe studenten hadden natuurlijk ook dorst, en dachten daarbij niet aan water. Horeca-uitbaters roken de harde cash die de studenten meebrachten, en cafés schoten als paddenstoelen uit de grond. 

Zeggen dat de Overpoort berucht is, is een open deur intrappen. Na jarenlang liters bier (en kots) te hebben verdragen, is de straat niet meer moeders mooiste. Net zoals jij er niet al te best uitziet na feesten tot zeven uur in de ochtend, heeft de straat zelf ook enige moeite met het daglicht te verdragen. Het Gentse stadsbestuur heeft dan ook beslist dat er iets moet veranderen aan de straat, waardoor deze overdag ook een functie kan hebben. De volledige straat wordt heraangelegd en krijgt meer ruimte voor bankjes en terrassen. Ook worden er bomen aangeplant. Het valt nog te bezien of deze bomen zullen gedijen in een zure ondergrond.

Iconische danstempel Decadance in Gentse Overpoort sluit de deuren

1.11.2018: De Overpoort verliest deze week één van zijn absolute uithangborden. Na 22 jaar trekken broers Bart (55) en Yves (45) De Kegel de stekker uit hun legendarische club ‘Decadance’. “We zijn fier dat we zoveel grote dj-namen naar Gent hebben gehaald.”

Legendarische Decadance in Overpoort officieel heropend: “Dit is een instituut in Gent”

16.09.2022: Regen of niet, in de Overpoort was het vrijdagavond schuiven om binnen te geraken in de Decadance. Na vier jaar sluiting is de alternatieve nachtclub weer open. En dat werd stevig gevierd. De Gentse house- en technoscene komt opnieuw thuis.

Geschiedenis

In de stadsrekeningen van het begin van de 14° eeuw wordt deze poort aangeduid onder de naam Overpoorte, Oeverpoorte, Hoverpoorte, Sint-Pieters. In de 15e eeuw noemt men ze Heuverpoorte. De Franse vertaling Porte de la Collitie kwam in 1812 in toepassing van het reglement, waarbij de namen van straten, kaaien, bruggen en pleinen in het Frans moesten vertaald worden. De bedienden, belast met de vertaling, kenden niet of onvoldoende het Vlaams. Ze wisten evenmin dat in de spreektaal in plaats van “over”, “heuver” werd uitgesproken. Bijvoorbeeld: heuverdeken voor “overdeken”, heuvecite voor “overste”. De vertalers dus dachten, gezien de poort zich bevond op het hoogst gelegen punt van de stad, heuver eenvoudig heuvel betekende en ze vertaalden dan ook Heuverpoort door Porte de la Colline. De Gentse bevolking sprak echter verder van de Heuverpoort en de Heuverstraat. Onder het keizerrijk kreeg de poort de naam Porte de l’agriculture. Alzo werd ze opgetekend op het plan opgesteld op 3 frimaire jaar IX (24 november 1802) door de landmeter Jean François de Deken. (Stadsarchief reeks 98 nr. 17)

De poort, gebouwd in de tweede helft van de 13e en in het begin van de 14e eeuw, was vermoedelijk niet zo sterk want men begon ze te herbouwen in 1405. Het Memorieboek zegt : “In dit jaer den 6 april was de Heuverpoort ’t Sente Pieters te Ghendt begonnen te fonderen”. De poort was gelegen aan het einde van de Overpoortstraat. De stedelijke archieven bevatten enkele contracten, waarbij het gebruik van de gebouwen van de Heuverpoort aan particulieren werden toegestaan. De stad behield zich echter het recht voor er over te beschikken in geval van algemeen belang. Een akte van 6 september 1450 vermeldt: “Reserverende die altydts tonserwaerts opdat de voorseyde stede het met de selve poerte ofte woenste te doenen hadde het waere omme daer inne te waeckene, ofte andersints ende dan haere vryheit daer mede te hebben algoet behaoren zal”. In het artikel over de Sint-Lievenspoort werd verteld, dat in toepassing van het verdrag van Gavere van 28 juli 1453 er bij vergissing bevolen werd dat de Heuverpoort en de Petercellepoort eeuwig alle donderdagen zouden gesloten blijven. Dit verbod moest echter van toepassing zijn op de Sint-Lievenspoort.

De Overpoort werd herbouwd tijdens de godsdiensttroebelen in de zestiende eeuw. De werken begonnen in 1578. In 1632 deed de stedelijke overheid nieuwe werken aan de versterkingen aan de Overpoort uitvoeren. De schepenen besloten in de muur een steen met het wapen van de stad te plaatsen. De abt van de St-Pietersabdij beschouwde dit als een aanslag op zijn recht van jurisdictie en verlangde dat het wapen werd weggenomen. De zaak kwam voor de Raad van Vlaanderen. In zijn vonnis van 30 october 1635 verklaarde de Raad : “Dat het stellen ende blyven van de wapenen deser stede in de wercken van de heuverpoorte den eeschere niet en prejudicieert nochteen prejuditieeren en sal in syne heerlichede ende jurisdictie”. Justo Billet, de Gentse politiemeester, die bevoegd was over de wegen, de inspectie van de gebouwen, enz. schreef tussen 1658 en 1667 zijn elf Politieboecken, waarin hij alles wat betrekking had met zijn opdracht chronologisch optekende.

Justo Billet geeft ons een beschrijving van de toestand van de Heuverpoort omstreeks 1660. “Den selven dito (21 aug. 1660) van dar gijnghen wij besichtighen het werck van den muer an d’heuverpoorte, alsmede van buijten de casamatten ofte kelders van de selve poorte die commen onder ofte ter sijden van de valbrugghe, die staen in eenen seer soberen staet, om teenemael te vallen, alsoo den arduyn ligt sonder moortel ofte calck, ende door de vochticheyt van de greppen ofte gotten heel rot. “Hebben oock ghesien met verwonderinge hoe dat de selve heuverpoorte ghemetst ende ghemaect staet sonder fondamenten ende alleene ghemetst op het sandt, soo men can sien neffens de selve poorte an het poortgat van secours.” (Boeck I, fol. 54.) “1662. Van derselve voornoemde poorte tot aen de petercellepoorte loopt een parapet boven eenen nieuwen stercken steenen muur met drooghe wallen. .”Daer is mede die groote machien ofte grofswar stuck werck van de Heuverpoorte die men bevonden heeft tegen alle maxiemen van bauwen, ghemetst te zijn op eenen sandighen grondt zonder eenige fonns dit verslag had de Overpoort dus geen grondvesten.

In hetzelfde boek vertelt Billet dat vroeger de Heuvelpoort ook diende om personen, die aan melaatsheid leden, op te sluiten : “de welcke heuverpoorte plaegt tè weseli de ghevanghenisse van de Lazarissen ofte ackersiecken”… . Om de stad beter te beschermen tegen de aanvallen van het Frans leger tijdens de Spaanse successieoorlog, werden nieuwe versterkingen gebouwd in de nabijheid van de Overpoort. Alzo werd een klein fort met torentje aan de oever van de Schelde aan ter Plaeten gebouwd, torentje dat thans nog bestaat. Men versterkte tevens de muren tussen de Overpoort en de Kortrijkse poort en dit in 1676. De muur, die de beide poorten verbond, was gebouwd in 1662. Onze Justo Billet vertelt in zijn tweede boek : ” … te doen coopen de materialen van arduyn, blauwe steen, calck om daermede voorts op te doen maecken den muer deser stede tusschen de Petercellepoort ende de Heuverpoorte tot minder cost ende bedroog”.

Wanneer in 1678 de legers van Lodewijk XIV de stad Gent belegerden, vervielen ze de Overpoort aan. Na de belegering werd de Overpoort hersteld en bleef ze zonder grote veranderingen tot in 1827, jaar waarin de Overpoort werd afgebroken. In 1829 werd een nieuwe poort gebouwd, bestaande uit twee gemetselde kolommen verbonden met een ijzeren hek. De nieuwe poort werd afgebroken in 1860 na de afschaffing van de stedelijke octrooirechten.

Bij de afbraak van de Overpoort in 1827 schreef de Gazette van Gend op 2 augustus: “De oud beruchte heuverpoort gaet eerstdags afgebroken worden,waertoe de aenbesteding den 20 augusti 1827 zal plaets hebben. Nu zal er maer de St.-Lievenspoorte meer overblijven der oude versterkingswerken dezer stad (uitgenomen de Postern en Zandpoorten op de Houtlei).

“De eerste bouwing dezer poort moet, zoo het schijnt, plaets gehad hebben in de twaelfste eeuw namentlijk onder de besturing der negen en dertig. Haere oude naem van heuverpoort bewijst dat zij voor de bijzonderste van de stadspoorten gehouden wierdt; sedert dien tijd is die poort verseheide mael geheel ofte gedeeltelijk hersteld geworden, als in de oproerige tijdstippen van 1340, onder het ruwaertschap van den beruchte ]acob van Artevelde; in 1382 ofte 1383, onder het bewind van Philips van Artevelde; in 1452, in den opstand tegen de zoogenaemde Picardieis; en, in 1572 onder de dwingelandij van ]oncker jan van Hembyze en den heer van Rijhove. “Men bemerkt dat deze poort, bij het vredetraktaet van Gaver, gesloten tusschen den hertog van Bourgondien Philippus den Goeden en de oproerige Gentenaers, moest toegemetst worden omdat de gentsche witte Caproenen langs dezelve naer het slagveld van Gaver getrokken waeren, doch wierdt niet uitgevoerd.

“Ten tijde der beeldstormerij werden de materialen der afgebroken abdij vanS. Pieters tot herstelling dezer poort gebruikt, en in 1674 wierdt de zelve andermael hersteld en versterkt door de zorgen van den graef Mont.erey, gouverneur ad interim der spaensche Nederlanden, wanneer buiten deze poort een fort gebouwd wierdt onder den naem van Fort Monterey ofte Zegelfort.”

Naar een artikel van Pr. Claeys in de Messager des Sciences Historiques 1892.

———-

Frank Ödberg haalde foto’s voor de dag die hij in de jaren 1970 genomen had van de Benedictijnenstraat en de Voetweg in de Overpoortbuurt. En hij schrijft: ‘De hele zone tussen de Overpoortstraat en de Schelde achter het Kramersplein met de oude stadsschool (nu Liberaal Archief) was tot in de jaren 1970 een sjofele volksbuurt met kleine straatjes. Spijtig dat de universiteit daar geen pittoreske studentenkoten van gemaakt heeft. Maar het zou wellicht erg duur uitgevallen zijn’. Dit en de commentaar van Chris Weymeis, journalist, geboren Gentenaar en opgegroeid aan het Stalhof, bij dezelfde jeugdimpressies van prof. Evrard omtrent het verwaarlozen van de geschiedenis van de kleine mens, motiveerden ons om op onderzoek te trekken naar die in de jongste decennia totaal veranderde buurt.

Straten en straatjes
Veel straten waren er niet en zijn er nog altijd niet tussen de Overpoortstraat, de Kantienberg, de Muinkschelde en de stadsring (Citadellaan) om en bij de geslechte stadsvesten.

Zo eenvoudig het stratenpatroon, zo ingewikkeld de naamgeving. Om te beginnen moeten we die Kantienberg even nader bekijken. Die werd vroeger Muinkbrugstraat, Muinkstraat en ook Voetweg genoemd. In 1942 werd het Kantienberg. De naam refereert naar de bloeiende (want vrijgesteld van stadstaksen) wijn- en bierhandel van de Sint-Pietersabdij. Die werd de “kantine” genoemd en was (verondersteld) gevestigd in de abdijbrouwerij (nu Geuzenhuis). De benaming Kantienberg is dus een relatief recente creatie en net als veel andere klinkende Gentse straatnamen is dat een vondst van dichter – advocaat – volkskundige en politicus Jos Vermeulen. Deze opmerkelijke figuur was bezieler van een kort voor W.O. II opgerichte straatnamencommissie die als opdracht had de vele verwarrende benamingen te vervangen.

Zoals we zullen zien, liet die heel wat sporen achter in dit deel van Gent. Die straat liep naar het Eekhout toe uit op een veedrenkplaats, in de volksmond Poel of Poelput genoemd werd. Die werd in 1840 gedempt. Enkele jaren later werd het grote Sint-Pietersplein, militair oefenterrein gerealiseerd in de Franse Tijd na afbraak van abdijconstructies en nivellering, aanzienlijk verkleind. Dat gebeurde onder andere door de bouw van volledig nieuwe huizenblokken die mede vorm gaven aan het huidige Sint-Pietersplein met gevelwand naar de plannen van architect Charles Leclerc-Restiaux rond 1850. Eén ervan splitste een kleinere open ruimte af: het Klein Sint-Pietersplein. Dat laatste werd in 1942 het Kramersplein, naam door Vermeulen en zijn commissie afgeleid van het winterverblijf dat nogal wat foorkramers aldaar plachten te houden.

De Voetweg sluit aan bij de Kantienberg ter hoogte van het huizenblok tussen het vroegere parkeerterrein aan de Schelde, nu Artevelde Hogeschool, en de vroegere stadsschool, nu Liberaal Archief. Daar zorgde een smalle steeg (afb. 3), eveneens Voetweg, soms Oude Voetweg genoemd, voor een verbinding met de straat Stalhof (rue des Ecuries) die in de Overpoortstraat (vroeger Heuvelstraat) uitkomt. Dat ‘Oude’ betekende overigens niet dat dit deel van de Voetweg ouder was. Het werd er enkel aan toegevoegd om een onderscheid te maken tussen de twee takken. Die zogenaamde Oude Voetweg, werd in de vorige eeuw aanzienlijk verbreed en heet sinds 1942 Benedictijnenstraat.

Allicht vanwege die nogal ingewikkelde situatie hielden de officiële Franstalige straatnamenlijsten het bij het meervoud: Les Sentiers. De Heuvelpoort was dus via dit uitermate bochtig tracé verbonden met de Muinkbrug. Misschien is die vorm nog een overblijfsel van een door de velden slingerende voetwegel. Vandaar die naam misschien?

Ook de naam Stalhof stelt een probleem. Plaatsnamenspecialist Gysseling geeft in zijn “Gent’s vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen” enkel de vroege vermeldingen 1330 en 1331 en zwijgt over de mogelijkheid dat de naam zou afgeleid zijn van de stallen van de abdij. Het is weinig waarschijnlijk dat de paardenstallen aan de huidige straat Stalhof, een heel eind buiten de kloosteromheining gelegen waren. Een plattegrond in 1810 opgemaakt door P.J. Goetghebuer en enkele oudere notities in de archieven van Sint-Pieters plaatsten Stalhof in de open zone bij de Poel (nu Kramersplein) dicht bij de luxueuze stallen in de nog bestaande abdijvleugel haaks op de Kantienberg naar de ingang van “De Wereld van Kina” toe. Verhuisde de naam? Die mogelijkheid mag zeker niet uitgesloten worden. Dat gebeurt wel meer. Op 19de-eeuwse kaarten en stratenlijsten (o.a. Saurel, 1841) staat de huidige straat Stalhof ook als Petemansstraatje aangeduid, naam waarover verder niets gekend is.

De kaaistraat met het tolwachttorentje, de bekende ‘Peperbus’, aangelegd in 1901 werd Sint-Pieterskaai genoemd, maar ze werd in 1942 omgedoopt tot Hertogin Isabellakaai (nu Isabellakaai ) naar Isabella van Habsburg, de ongelukkige zus van Karel V die piepjong koningin van Denemarken werd en in 1526 stierf op het domein van de Sint-Pietersabdij in Zwijnaarde. De aanleg van deze kaaistraat vormde samen met de nieuwe J.F. Willemsstraat (1898) in het verlengde van de Benedictijnenstraat (toen nog Les Sentiers of rue des Sentiers) de kern van de stadsontwikkeling aansluitend bij de ook nog niet zo oude Citadellaan (1878).

En tot slot, en nog maar eens in 1942 werd, klap op de vuurpijl, de oude Heuver- of Heuvelstraat zonder klaarblijkelijke noodzaak omgetoverd in Overpoortstraat. Wat eigenlijk hetzelfde betekent: ‘over’ of ‘euver’ in de betekenis van hoger, zo leert ons Gysseling, die als vroegste vermeldingen van de poortnaam de jaren 1325 (ter Overporten) en 1326 (ter Hueverporten) aangeeft.

Proletarische fabrieksbuurt
Dat beperkte stratenpatroon werd in de 19de eeuw aangevuld met een imposante reeks beluiken, in de volksmond: citeetjes, koeren en poortjes. Het was een uitgesproken proletarische, arme buurt. Het fragment van de op het kadaster gebaseerde kaart met huisoppervlakten en perceeltjes van Gevaert en Van Impe op afb. 1 geeft daar een goed idee van. De grootste concentratie aan cités, grenzend aan de Voetweg en de Benedictijnenstraat (zijde naar de Schelde toe), telde in 1878 zo maar eventjes 75 huisjes met bijna identiek grondplan. Deze Cité van Kerfijzer (een aannemer) werd gebouwd in het derde kwart van de 19de eeuw. De huisjes maten overwegend 3,5 op 3,5 m tot 4 op 5 m (gemeten op het kadasterplan, muren inbegrepen dus!). Binnen ‘op de koeren’ waren er 40 woninkjes ‘rug aan rug’ gebouwd in twee dubbele rijen. Dat waren citéhuisjes van het armste type. De toiletten waren navenant.

Verder waren er de fabrieken. Een ‘vellenkot’, de huidenfabriek Hesnault ter hoogte van de Peperbus, verwerkte konijnen- , hazen- en kattenvellen tot vilt en haarpreparaties. Op het kaartfragment uit 1878 kan je nog twee andere fabrieken zien. De vitrioolfabriek Claes – De Cock naast de vroegere stadsschool (nu Liberaal Archief) op het Kramersplein werd in 1870 afgebroken, het terrein verkaveld en omgevormd tot de huizenblok tussen de Kantienberg en de Voetweg.

Een textielfabriek aan de Scheldeoever hield het langer uit, op het laatst als onderdeel van UCO – Terplaten (Foto katoenweverij De Porre-Cruyplants). Nadat ook deze stilviel en verlaten werd, ijverde een ‘Werkgroep Konservatie Industrieel Archeologisch Patrimonium’ (WKIAP) voor een gedeeltelijk behoud van de fabrieksgebouwen. Maar het mocht niet baten. Na de afbraak werd het een parking, vooral ten behoeve van de Decascoop filmzalen op de andere Scheldeoever, terwijl er voor en na grootse plannen gesmeed werden.

Achtereenvolgens zou de universiteit er haar studentenverblijven uitbreiden, zou het geplande Stedelijk Administratief Centrum er komen, zelfs een Museum voor Hedendaagse Kunst, zou het een ‘Financiëncentrum’ van de staat worden, een concertzaal van de stad, maar uiteindelijk werd het onderdeel van een hogeschool. In 2009 werd het architecturaal ambitieuze complex, ontwerp van architectbureau Crepain – Binst door de Artevelde Hogeschool in gebruik genomen. Het uitzicht van de Voetweg en de Benedictijnenstraat veranderde totaal door de nog recente bouw van grootschalige studentenhuisvesting (afb.6 tot 10)

Leven aan de Voetweg

Er stak wel leven in de buurt (afb. 11 en 12). Als getuige daarvan publiceren we hier naast een foto van een cafeetje, een aankondiging van een gebuurtefeest aan het Stalhof in 1908, met onder andere een stoet die verondersteld werd doorheen straatjes te trekken die voor de gelegenheid voorzien werden van nogal bizarre namen. Volksspelen zoals pap eten en zaklopen en zelfs ballonnetjes oplaten konden niet ontbreken. De geboren (1910) en getogen
Voetwegbewoner Julien Derijke, alias Boele, herinnerde zich in 1980 nog de vele lapnamen in de buurt: Tsjille de Neuse, Jan de Muile, Den Bijter, De Duitse, Blonte Jeanne, … .

Ook het liedje ‘De Voetweg’ opgetekend in de jaren vijftig in café De Zwijger en ons bezorgd door Roos Lobler via Sonja Gyselinck windt er geen doekjes rond:

   De Voetweg
‘K ben op de Voetweg geboren
mijn dierbaar plekje grond.
Daar dicht bij St.-Pieters toren
de straatjes liggen soms vol met stront.
Er loopt daar nen hoop met zatte wijven
en zatte mannen ondereen,
maar toch gaan ze nooit niet uiteen.
Oh Voetweg, ge brengt er mijn leven in gloed
en de pintjes die smaken hier goed.
Oh Voetweg, ge zijt er in ‘t ronde gekend
als de parel van onze stad Gent.

Niet te verwonderen. Aan het begin van de vorige eeuw was de hier beschreven zone een van de meest uitgesproken Gentse beluikenbuurten. In de survey in 1904 gepubliceerd onder titel “De beluiken binnen de stad Gent” worden de woontoestanden in de vele ‘cités’ en citeetjes cijfermatig per straat beschreven. In de hele vijfde wijk (Sint-Pieters) werden 959 beluikhuizen geteld, waarvan 104 enkel en alleen al aan de Voetweg en Oude Voetweg.

Bij de 394 mensen die daar woonden mag een ons onbekend aantal bewoners van de huizen aan de straatzijden gerekend worden. Die waren er op enkele uitzonderingen na niet veel beter aan toe. Het was een dichtbevolkte armoebuurt met vooral in de oorlogsjaren nijpende situaties, die caritatieve initiatieven slechts gedeeltelijk konden verhelpen (afb. 13).

Zoeken naar citeetjes
We beperken onze zoektocht tot het enige bouwblok in deze zone waarin de oude kleinschalige perceelstoestand, op de Benedictijnenstraat na, nog vrij goed bewaard bleef. Dat blok, omgrensd door de Overpoortstraat, de Voetweg, de Benediktijnenstraat en de Stalhof, is ook het oudste. Het is het enige in deze buurt die al aan het einde van de jaren 1700 aaneengesloten bebouwing kende. Enkel de zijde naar de Benedictijnenstraat was toen nog onbebouwd.

We starten aan de Voetweg en gaan in uurwijzerzin het blokje rond. Een enkel steegbeluik, het ‘Poortje van de Handborstel’ (soms ook: de Grote Hand borstel) uitgevend op de Voetweg, werd gelukkig mooi gerestaureerd en wordt goed onderhouden (afb. 14 en 15). Volgens ‘Boele’ zou de eigenaardige naam afleid zijn van de vorm die het beluik heeft, gezien vanuit de lucht. Waar of niet waar? Het is een van de oudste in deze buurt (1840, datering in Bouwen door de eeuwen heen, Gent 4nb ZW, p. 480; weergegeven op het plan van Gent van Saurel uit 1841). Van deze unieke getuige van het verleden van de hele buurt nam Roger Moreau in 1972 foto’s die ons nog een idee geven van hoe het er in de vorige eeuw uitzag (Schenking Gentse Beluiken, bewaard in het documentatiecentrum DSMG, Begijnhof, Sint-Amandsberg).

In ditzelfde bouwblok gaven een klein en het grotere beluik De Rode Plankierkens uit op de Oude Voetweg, alias Benedictijnenstraat (afb. 16). Van de resp. 3 en 22 woninkjes resten geen sporen meer. Wel zijn er dicht bij de hoek met Stalhof nog een dichtgemetseld poortje met ontlastingsboog herkenbaar.

Stalhof telde tot in de jaren 1930 vier armzalige kleine citeetjes. De bebouwing was er oud, de huisjes klein, meestal zonder verdieping. We kijken even de rapporten in over de woontoestanden ter plekke in 1935.

Opmerkelijk feit: geen enkele van de vier beluiken beschikte in de jaren 1930 van de vorige eeuw over een pomp of over stadswater.

De ingangen (de poortjes) waren nauw (65, 70, 80 en 100 cm. breed) en in de voorhuizen ingebouwd. Dichtst bij de Benedictijnenstraat (Oude Voetweg) was er een citeetje met vijf huisjes en 19 bewoners. Dat werd in de jaren 1935 door een inspecteur van de huisvesting als volgt omschreven: “De huizen in dit beluik zijn zeer oud en vervallen. De bewoners zijn volgens (zoals) de huizen (sic!). In de ingang is er een kelder welke dient als magazijn van eenen voddenraper. De stank verpest gang en beluik. De inwoners beklagen zich daarover”. Bij een tweede citeetje, eveneens met drie huisjes zonder verdieping, heette het: “De huizen van dit zeer oud beluik zijn in slechten toestand: zijn bouwvallig en gevaarlijk voor de bewoners. Deze laatste zijn vuil en vies volgens hunne huizen”. In het derde en vierde waren de leeftoestanden nog erger. Het gemak van de derde in de rij was “walgelijk, zonder reukafsnijder”. Er stonden weerom drie huisjes, zonder verdieping, wel met een grote mansarde. Ze vangen geen daglicht en moeten een gaslantaarn gebruiken.

Dichtst bij de Overpoortstraat telde het vierde citeetje opnieuw slechts drie huisjes. De inspecteur noteert in 1935: “In slechten en verwaarloosden staat, echte stallingen en volstrekt onbewoonbaar. Ik reik met de hand aan de zoldering. De dakken zijn bijna open. In nr. 15 ziet
men van beneden door de zoldering en dak, den dag”. Er was één gemak en één pissijn. De citeetjes aan deze zijde van het Stalhof verdwenen kort nadien, wellicht mede onder invloed van dit rapport. In een beluikenlijst opgemaakt in 1939 staan ze niet meer vermeld.

Tot slot vermelden we dat ook anno 2015, aan de Overpoortstraat nog sporen van beluikjes te vinden zijn (afb. 17 – 18). De ingang van één ervan lag aan de Overpoortstraat in een huisgevel met een forse gevelkapel waaraan het beluik zijn naam ontleende: de Onze – Lieve – Vrouwcité. De neogotische kapel hangt er nog steeds goed verzorgd bij, in fel contrast met de rommelige ’opsmuk’ in typische “Overpoortcaféstijl” van de rest van de straat. Ze laat ons toe ook nu nog de plek te vinden waar het citeetje precies was. Het O.L. Vrouwpoortje was niet bepaald luxueus ingericht. In het rapport over de toestand van de beluiken in 1935 werd een schetsje opgenomen van het toilet: het “huisje” dat voorzien was van een verrotte zitplaat met twee gaten zonder geurafsnijding (afb. 19). De zeven huisjes, alle met een verdieping boden onderdak aan 20 mensen.

We citeren het rapport verder: ‘De huizen zijn in goeden staat en wel onderhouden. De inwoners zijn zoals het moet, uitgezonderd deze van nr. 41. Daar is ’t ongelooflijk vuil en de stank komt van onder de deur. Daarin wonen twee lieden welke gansche dagen de vuilnisbakken gaan uitzoeken. De buren doen een algemeen verzoek om het huis te doen ontsmetten’. Anno 2014 is er links van het huis met de kapel en nog een huis ernaast een
ander nu afgesloten beluikje herkenbaar. De bewoners van deze cité iets meer naar het Sint-Pietersplein toe, stelden het beter … alhoewel: er was slechts één gemak (met gebroken geurafsnijder) en één pissijn, een pomp, maar geen stadswater.

De zes huisjes, rug aan rug met die van het vorige beluik, allen met een verdieping, waren in goede toestand en goed onderhouden (afb. 20 en 21). De 16 bewoners waren ‘voorbeeldig’ (zo staat het er letterlijk). Maar ook hier een probleem: de riool voor huis nr. 29 ‘die zoveel ongemakken aan de bewoners van het huis levert: als ze verstopt geraakt bereikt het vuil water de deurzul’.

———–

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 1980 – 9e jaargang N°1 (M.Lievens)

http://www.schamper.ugent.be

https://ra.co/clubs

https://openjournals.ugent.be/gt/article/67610/galley/191862/view/ – ARMOEDIGE STRAATJES EN BELUIKEN IN DE OVERPOORTBUURT Luc Devriese