Strop

De strop is de symboliek voor het trots bieden van weerstand tegen elke van tirannie en misplaatste autoriteit.

Dit gebaar vindt zijn oorsprong in 1537, toen Gent opnieuw een keizerlijke oorlogsbede diende te betalen. Gent weigerde halsstarrig aan deze oproep te voldoen en het kwam tot een gewapende rebellie.

Voorafgaand was er de economische recessie die in 1534 tot oprichting van de armenkamer leidde. De gouden jaren van de lakennijverheid waren definitief voorbij. Door de vele voorschriften en lage lonen in het centrum neemt de economische bedrijvigheid op het platteland toe.

Keizer Karel zal vervolgens op 14 februari 1540 zijn intrede nemen in het Prinsenhof. Vervolgens worden 25 volksmenners ter dood veroordeeld tot de doodstraf. Notabelen, schepenen, stadsambtenaren, … zullen bijkomend op 3 mei 1540 in stoet, blootsvoets en in zwarte tabbaard door de stad trekken. De ultieme vernedering voor hun opstandig gedrag. Als laatsten van de stoet lopen de “creesers” of “krijsers”, gekleed in witte tabbaard en met de strop om de hals, als teken dat zij de galg verdienden. Aangekomen aan het Prinsenhof dienen zij luidskeels de vorst om genade vragen.

Gent moet eveneens al haar vrijheden en privilèges afstaan. Enkele stadspoorten en stadsversterkingen verdwijnen. Klokke Roeland wordt uit het Belfort gehaald. Alle goederen van de stad worden geconfisqueerd en een forse boete dient te worden vereffend. Alle stadscharters worden verplicht ingeleverd. Uiteindelijk zal een dwangburcht worden opgericht op de plaats van de St.-Baafsabdij.

Eeuwen later staat de Gentse Strop symbool voor de fierheid, de trots die de Gentenaar siert.

De Stroppentocht van 1979

In het begin van de jaren zeventig werd te Gent de Gilde van de Stroppendragers opgericht. Ieder jaar, tijdens de Gentse feesten, hernemen ze de boetetocht welke de Gentenaars door Keizer Karel werd opgelegd, compleet met boetekleed, strop en op blote voeten. De eerste twaalf jaren van hun bestaan werd door de gilde een penning uitgegeven waarop telkens een ander Gents standbeeld werd afgebeeld. In 1979 was het beeld van Lieven Bauwens aan de beurt.

Lieven Pyn

Dit triestig verhaal speelde zich af gedurende de opstand tegen Keizer Karel. Op 19 Augustus 1539 wordt Lieven Pyn aangehouden. Men kent de origine van het conflict nl. de Koning van Frankrijk, François I, was Artesië binnengevallen en bedreigde rechtstreeks de Nederlanden. Karel had geld nodig om zijn vijand in bedwang te houden dus nog maar eens nieuwe belastingen. Niemand liep hier over van enthousiasme en men ging onderhandelen met de Regentes Maria van Hongarije. Deze vestigde er de aandacht op dat het hier toch wel een speciaal geval betrof, aangezien het ging over de verdediging van ons grondgebied. Dit argument maakte indruk en aIle gewesten legden er zich bij neer.

Eén enkele uitzondering: Gent! Gent zei:“Njet”, maar dan in het Vlaams en liet verstaan dat de Keizer achter zijn belastingen kon fluiten. Ze spraken stoute taal, want redeneerden ze, Karel zit toch in Spanje en tussen Spanje en Gent ligt Frankrijk, precies dat Frankrijk waar hij overhoop mee ligt. Later zou blijken dat deze redenering niet klopte,maar dat is dan weer een ander verhaal. De landvoogdes wilde overgaan tot de gedwongen inning en toen brak de hel los, want precies op dat ogenblik moest overgegaan worden tot de vernieuwing van de Collatie.

De neringen namen de wapens op en hadden het vooral gemunt op de schepenen en de dekens die destijds de onderhandelingen gevoerd hadden met de Regentes en die, beweerden ze, Gent verraden hadden. Een daarvan was de oud-schepen en hoofddeken Lieven Pyn. De manhad zich in alles volledig correct gedragen en had zich niets te verwijten. Alde andere onderhandelaars hadden het onweer zien naderen en waren uit de stad gevlucht. Alhoewel Lieven Pyn 75 jaar oud was, was hij nog naïef genoeg om te menen dat het volstaat om in zijn recht te zijn. Hij bleef dus in zijn woning op het Gouden Leeuwplein. Op 23 Augustus kwam een huilende en hysterische menigte voor het huis van de Hoogbaljuw in de Onderstraat en ze eisten dat onmiddellijk “Recht” zou gesproken worden. “Recht” van een toch wel bijzonder genre.

De Hoogbaljuw, Frans Van der Gracht, mocht dan wel Jonker zijn en Heer van Schardau, maar hij was zeker geen moedig en hoogstaand personage. Hij gaf onmiddellijk toe en liet Lieven Pyn overbrengen naar het Gravensteen. Dat gebeurde door 400 bloeddorstige Gentenaars. En daarmee was het lot van Lieven Pyn bezegeld en dat wist iedereen, want daar stonden de folterkamers. Hij werd op de meest afgrijselijke manier gemarteld, uren aan een stuk. De beul werd luid aangemoedigd door de dekens van de neringen, de schepenen, de Heren van de Wet en een massa volk.

Er scheen in1539 toch nog één fiere Gentenaar te bestaan, namelijk Lieven Pyn. De meest afschuwelijke en onbeschrijflijke folteringen konden hem er niet toe bewegen misdaden te bekennen die hij niet gepleegd had. Nadat een bende sadisten zich 5 dagen lang op hem hadden uitgeleefd werd hij ter dood veroordeeld en het vonnis werd nog dezelfde dag voltrokken. Het gebroken wrak dat eens Lieven Pyn was geweest werd op een draagstoel naar het schavot gebracht waar een zwaardslag van de beul een einde stelde aan de pijnen van Lieven Pyn die zijn naam niet gestolen had. Er was weer een bladzijde roemrijke Gentse geschiedenis geschreven.

———-

http://www.stroppendragers.gent

Ghendtsche Tydinghen 2006 – Vol35 N°5

Ghendtsche Tydinghen 2002 – Vol31 N°6