Predikherenklooster

Capture d’écran (2770)

Het Predikheren- of Dominicanenklooster was gelegen op de St.-Niklaasparochie naast de St.-Michielskapel, de latere St.-Michielskerk. Hier was aanvankelijk het Wittocxhospitaal gevestigd. Door een brand bleek de aangerichte schade in deze verzorgende instelling onherstelbaar en lieten in 1201 Fulco van Utenhove, kanunnik van St.-Pieter te Rijsel, zijn zuster Geertrui, haar dochters en enkele andere godvruchtige vrouwen een huis in Onderbergen, gelegen naast de kapel, inrichten als hospitaal. Het was toen gekend als het “Sancat Maria in Gandave”, het Utenhove Hospice.

Fulco Utenhove was één van de eersten om zijn ontevredenheid uit te drukken ten opzichte van de Franse koning wat betrof het gevangen houden van Johanna en Margareta van Constantinopel. Hij stierf op 30 mei 1243 na een jarenlange ziekte in de bijloke.

De graven van Vlaanderen, Ferdinand en Joanna, overtuigden de Dominicanen zich hier in Gent te vestigen. Een eerste woning, geschonken door Zeger van Parijs, situeerde zich naast het Utenhovehospitaal. Door een gebrek aan ruimte is op advies van de graven van Vlaanderen het hospitaal Utenhove uitgeweken naar de Bijloke waardoor de Dominicanen de beschikking kreeg over de gebouwen gelegen te Onderbergen.

Capture d’écran (1112)

Toen de discipelen van de Heilige Dominicus, stichter van de Orde der Dominicanen of Predikheren (ook gekend als Jacopinen in de middeleeuwen), in 1221 naar Gent kwamen verkozen zij het Godshuis, toen het oudste hospitaal van Gent, om hun klooster op te richten. De orde ontleende hun naam aan hun grootste bedrijvigheden nl. het prediken en bekeren. Zoals reeds aangehaald namen de zusters van dit Godshuis hun intrek in de Bijloke waardoor in 1228 de bouwwerken aanvang namen.

Zo transformeerde het oude hospitaal in een klooster, waar er zo’n 30 à 40 paters verbleven en 10 à 15 lekenbroeders. Rond 1240 zijn de Predikheren begonnen met de bouw van de kerk aan de zuidelijke zijde van het kloostercomplex. Vervolgens is langsheen de Leie, tussen de 2 gebouwen in, een nieuwe vleugel geconstrueerd, compleet in natuursteen. Met steun van Margareta van York, hertogin van Bourgondië, is de overdekte kloostergang tot stand gekomen. Aan de zuidkant waren er ook enkele huisjes tegen de kerk aangebouwd.

grapnonnenzuid

3 Juni 1379.  De geestelijkheid van Vlaanderen vergadert en overlegt in het klooster van de Predikheren. En verklaart na 3 dagen van beraadslaging hun voorkeur uit te dragen voor Paus Urbanus VI. Er werd dus gekozen voor Rome en tegen Paus Clemens VII van Avignon. Het was een delicate aangelegenheid omdat zij verstrekkende politieke implicaties had en kon beslissen over het lot van het graafschap. De Vlaamse bevolking was voor de Paus van Rome en dat wist onze Graaf Lodewijk van Male zeer goed. Anderzijds was hij gehoorzaamheid verschuldigd aan de Franse koning die natuurlijk partij gekozen had voor Clemens VII. Lodewijk van Male was leep genoeg om zichzelf niet te verbranden. Hij pretexteerde zijn onbevoegdheid in religieuze aangelegenheden en liet de beslissing nemen door specialisten in het vak.

Hij riep een eerste maal al de bisschoppen, abten, priors en godgeleerden bijeen in december 1378 in het Dominicanenklooster in Gent, thans gekend als “Het Pand”. Na Frankrijk hadden ook Schotland, Castillië en Napels zich reeds uitgesproken voor de Franse Paus, terwijl Urbanus kon rekenen op de steun van Engeland, Hongarije en een deel van Duitsland. De heren van de Vlaamse Clerus voelden nattigheid en betoonden niet het minste enthousiasme om een duidelijk standpunt in te nemen. Zij verklaarden na lang gepraat dat ze eerst meer informatie wilden inwinnen vooraleer zich uit te spreken. Ook zij waren niet gek en deed Lodewijk van Male zijn paraplu open, niets beletten hen, meenden zij, hetzelfde te doen. Er werden dus naar alle kanten afgevaardigden gestuurd om verdere inlichtingen in te winnen en de grootste godgeleerden werden geconsulteerd. Nu kon men het spelletje wel wat rekken, maar afgelasten hoorde er toch niet bij.

En dezelfde heren werden een tweede maal samengeroepen in hetzelfde Pand op 1 juni 1379. Gedurende 3 dagen werd er gediscuteerd. Op 3 juni ging het hele gezelschap, vooraleer zijn stem uit te brengen, de H. Mis aanhoren in de Predikherenkerk waarna 73 geestelijken zich in vol ornaat naar het stemlokaal begaven, in casu de refter. De inspiratie scheen uiteindelijk gekomen te zijn: 3 stemden voor Avignon, 70 voor Rome, maar … werd er fijntjes aan toegevoegd … “voor zover een Algemeen Concillie er niet anders zou over beslissen.”  

De woelingen in 1539 tussen Keizer Karel V en de Gentenaars leidde tot schade aan velerlei gebouwen in het Gentse. Het weigeren van een bede te betalen, een soort belasting, kwam de Gentenaars duur te staan. Vervolgens was er in 1566 de Beeldenstorm waardoor de Dominicanen ondermeer hun ganse bibliotheek, één van de rijkste bibliotheken van  het land, zag meegenomen en in het water gegooid.

Van 1578 tot 1584 zagen de Calvinisten de kans schoon om het klooster in te nemen, de universiteit er in onder te brengen en van de kerk hun tempel te maken. De paters werden vervolgens in 1796 door de Fransen verdreven uit het klooster gepaard met verschillende vernielingen in de kerk. Het jaar erop werd alles verkocht doch vlug opnieuw aangekocht door bemiddeling van ene heer Van der Linden.

17 September 1647. Philippe Wyckaert treedt in in de Orde der Dominicanen in het klooster van de Predikheren in de Onderbergen. Pater Philippe Wyckaert was een zeer ervaren orgelist en bovendien, zoals men toen zei: “een musicien en componist”. Hij moet deuntjes gecomponeerd hebben die zeer in de smaak van de bevolking vielen, want de Gentenaars zegden: “‘t ghinck zeer geestich en wel”.

dominicanen

Wyckaert, ook gekend als Wicart, was vooral een beiaardspecialist. In 1660 had Pieter Hemony hier een volledige nieuwe beiaard gemaakt. Toen de schepenen de toren van het Belfort beklommen, vergezeld van de beiaardier Toussaint en specialist Wyckaert, bleek dat Toussaint slechts 16 klokken gebruikte voor de liedjes die hij speelde. Dat vonden de schepenen toch wel een beetje mager voor hun nieuwe beiaard van 40 klokken. Wyckaert aanvaardde de opdracht liedjes te componeren waarbij alle klokken betrokken werden. En weldra vielen er over de Gentse daken de tonen van Wyckaert’s deuntjes “Cecilia” en “Jeruzalem ghy schoone stadt”. Maar het waren niet allemaal religieuze werken, want naast zijn “Mariaschoon” liet Wyckaert ook een “Belle bergère champestre” over Gent klinken.

Pater Wyckaert, die zich bewust was van zijn kunde, vond dat de schepenen een beetje te veel op hun “portemonnaie” bleven zitten als het er op aan kwam zijn “kunstgewrochten” te honoreren. Hij richtte bijgevolg een verzoekschrift tot de edelen waarin wij o.m. het volgende kunnen lezen: “ne maer om dies wille dat sulck niet en es ghedaen sonder eenen grooten arbeydt, moeilyckheyt en studie van den suppliant om de liedekens te componeren” en nog “sookeert hem den Suppliant tot U.ed. Heer Schepenen, belieft ghedient te syn vanden voorseyden Suppliant een liberaele vereeringhe ofte recompensie te gheven voor de schoone inventie, voor den ghedaenen arbeydt, sorghe ende studie, noch bereydt wesende neerstelick te continueeren in den dienst van U.ed.”.

Zijn verzoekschrift zal waarschijnlijk wel iets uitgehaald hebben, want hij gaf later een boek uit met liedjes opgedragen aan de Schepenen van de Keure. Pater Wyckaert was niet alleen een componist, maar ook een uitmuntende orgelist en zelfs orgelbouwer. Hij liet 2 manuscripten na: “Tractatus de Campanis et campanilibus” en “Dedirections horlogii publici et ejusque tintinabulorum”. Op 22 februari 1694 komt Pater Wyckaert te overlijden.

De vrijheid van godsdienst herstelde zich in 1802 en de orde der Dominicanen probeerde zich te hervormen. Fondsen ontbraken, de kerk bleef eigendom maar het klooster werd om financiële redenen verhuurd. Echter in 1823 stond het water de Dominicanen aan de lippen en kregen de gebouwen dhr. Velleman als eigenaar, de persoon die het klooster reeds huurde. De laatste liturgische dienst vond plaats op 2 oktober 1854. De kerk raakte in verval en zal in het voorjaar van 1860 worden afgebroken.

Capture d’écran (1122)

24 september 1860: De Predikherenkerk is volledig afgebroken. Deze afbraak bracht op: 37000 kg ijzer, 10000 kg lood, 300 kubiek meter arduin en natuurlijk een ongelooflijke massa steengruis dat per schip werd vervoerd. 

Weetje: In 1911 is in St.-Lambrechts-Woluwe door architect J. Walckiers een exacte kopie van de Gentse Dominicanenkerk geconstrueerd.

Zo kwamen de Prediheren in 1935 en1941 in het bezit van 2 huizen in de Peperstraat en in 1945 van een pand hoek Holstraat-Hoogstraat, het Rijke Gasthuis, welke zij na verloop van het huurcontract met de Stad Gent in 1953 ook betrokken. Een nieuwe kerk was zich gelijktijdig aan het ontwikkelen eveneens gelegen aan de Holstraat. Deze was geconstrueerd naar een ontwerp van J.B. Van de Capelle en zou in 1954 ingewijd worden. De 17-eeuwse kapel die zij verving is in 1963 afgebroken.

De RUG kocht in 1963 de gebouwen gelegen Onderbergen op om deze in de loop der jaren 1970-1980 op te knappen.

Uiteindelijk verlaten de Dominicanen in 1999 definitief het Dominicanenklooster in de Holstraat om zich te huisvesten in het St.-Elisabethbegijnhof te St.-Amandsberg.

Dominicanenkerk: de laatste rustplaats voor Gaspard De Crayer

7 februari 1667: Gaspar De Crayer had geen kinderen maar wel een nicht die bij hem inwoonde en waarvan hij wel veel moet gehouden hebben. Om haar een bruidschat te kunnen geven verpandde hij in februari 1667 al zijn zilverwerk. Tien dagen later echter nam hij zijn zilverwerk terug en verving het door een parelsnoer van zijn vrouw en een gouden ketting. Alleen zijn laatste levensjaren bracht deze Rubensepigoon (nabloeier in de schilderkunst) in Gent door, tussen 1664 en 1669.

Hij werd gedoopt in Antwerpen op 18 november 1584 en ging op 22-jarige leeftijd in de leer bij Raphael Coxie te Brussel. Vanaf 1635 was hij verbonden aan het hof van de Kardinaal-Infant Ferdinand, onze landvoogd. Gaspar werkte onder andere mee aan de stadsversieringen die in Gent opgesteld stonden ter gelegenheid van de Blijde Inkomst van Ferdinand.

In 1664 vestigde hij zich in Gent, waarschijnlijk in de Kammerstraat. Zijn Gentse periode werd voortdurend overschaduwd door financiële problemen. Hij stierf op 27 januari 1669 en kreeg zijn laatste rustplaats in de Dominicanenkerk te Gent. Het jaar voordien had hij nog maar pas het schilderij “de Marteling van de H. Blasius” voor zijn eigen grafplaats geschilderd.

Grappaternonpipi
——————–
 
Bron:
Ghendtsche Tydinghen 1978 – Vol7 N°4
Ghendtsche Tydinghen 1995 – Vol24 N°5
Ghendtsche Tydinghen 2000 – Vol29 N°1
Ghendtsche Tydinghen 2002 – Vol31 N°5
Ghendtsche Tydinghen 2004 – Vol33 N°4
Ghendtsche Tydinghen 2008 – Vol37 N°2
Ghendtsche Tydinghen 2010 – Vol39 N°2
Ghendtsche Tydinghen 2012 – Vol41 N°3