Keizer Karel

Wie van de Gentenaars kent er niet het stafrijm:

Keizer Karels kleine kientses keunen kleine kromme keutelkens kakken“?

In Gènt is de Keizer Karelstraat naar hem genoemd maar echte Gentenaars, wiens dialect doorspekt is met Franse woorden, noemen die straat steevast de “Sarlekijnstroate” of “Sarlakijnstroate naar het Frans Charles Quint, Spaans Carlos Quinto ( … -de vijfde). Onder “echte” Gentenaars wordt “Sarlekijnstroate” ten andere nog altijd vaker gebruikt dan “Kaazer Koarelstroate”.

Bij de vorige generaties was het zo dat de eenvoudige Gentenaar die de eigenlijke betekenis van het woord “Sarlekijnstroate” niet zo direct snapte, daar door volksetymologie de “Harlekijnstroate” van maakte.

Es mij dat ne Sjarel!

Uit de Gentse taalschat diepte we toch een paar Karel-woorden en -uitdrukkingen op.

Van iemand die op zijn krachten roemt, die de “stîrkste man van Gent” wil uithangen, zei men: “Karel den Baret” en gewoonlijk voegde men daar nog aan toe: “de pispotschijter” dit om de hele zaak te relativeren en “de klierkasse” er eventjes aan te herinneren dat zijn drollen even hard stinken als die van een ander.

Zo is “ne zotte Karel” of “ne Sjarel”, synoniem voor “nen halve zot, ne wietlewoai, een zothuufd, ne zotte kluut, een dwoas kieken, een dwoas kalf, nen dwoazekluut, ne zotte kwibus, ne zottekop “.

Naast Karel V kende men te Gent ook nog “Karel de zesde”. Dat was “den bijlap” of bijnaam die men gaf aan de Gentse Werkklok in 1714 die de werklieden tot de arbeid maande.

Ook “Charles dix” (Karel X) bestaat in het Gents, maar dat is dan een term uit het dobbelspel. “Het Boekske der Teerlingen door Hoebedeboe” ( 1878) zegt daarover dat het een teerlingworp is van “2 verkens en 2 zessen” (2 vieren en twee zessen), ook wel eens “de goede tien” genoemd. Hij die het geworpen had riep: “Charles dix!” De tegenpartij reageerde daarop meestal met de repliek: “Charles dix n ‘a jamais regné” (Karel de tiende heeft nooit geregeerd.)

De laatste betekenis van “koarel”, maar dan met kleine letter, is penis. Laatst hoorde ik van Roger van Boxtaele, deken van ’t Patershol, dat hij zich in zijn jeugd thuis beneden moest wassen achter een paravent en dat zijn moeder hem dan vroeg: “Hedd’eu goed gewasschen, manneken? Eu koarelken uuk?” Het zou dus best kunnen dat de viriliteit en de vele buitenechtelijke relaties van onze Gentsche Keizerlijke Karel daar voor iets tussen zitten natuurlijk. Andere synoniemen voor penis waren “charel” of “choarel”.

Op de Brugsepoort en de Muide is “choarelen”: plassen. Wie “Mee zijne kleine noar d’openluchtschoale” ging, wie “een pieske wou doen” zei: ‘”k Goa ne kier goan choarelen” maar van veel deftigheid getuigde het natuurlijk niet.

Lieve kleine jongens durfde men al eens bedenken met het koosnaampje “Choarlewietse “, de Gentse uitspraak van de Franse dubbelnaam Charles-Louis. In een tweede betekenis wordt het ook wel eens toegepast op een klowneske man. “Dat es mij uuk ne Charlewie, den diene”.

———-

Ghendtsche Tydinghen 2000 nr.2 – Eddy “den twiedekker” LEVIS

Bij de vorige generaties was het zo dat de eenvoudige Gentenaar die de eigenlijke betekenis van het woord “Sarlekijnstroate” niet zo direct snapte, daar door volksetymologie de “Harlekijnstroate” van maakte.