

De “Dulle Griet”, “Rode Duivel”of “Groot Kanon” is een bombarde, een cilindervormig kanon dat tussen 1430 en 1448 is vervaardigd, en 5,31m lang meet. Het heeft een gewicht van 12.250 kg en schoot amper 3 keren stenen projectielen kaliber 60 cm die bijna 300 kg wogen ca. 1.800 m ver. Deze indrukwekkende massa werd volledig uitgevoerd in smeedijzer en werd samengehouden door aan elkaar gewelde duigen en er rond gesmede hoepels. Deze bombarde is de grootste van de 13 grote middeleeuwse vuurmonden van Europese makelij die vandaag nog bewaard zijn.
Het staat symbool voor moed en durf en is te bewonderen op het “Groot Kanonplein” aan de oever van de Leie tussen de Lange Munt en de Vrijdagmarkt. Het laden gebeurt via de loop waarbij buskruit tot ontploffing wordt gebracht waardoor de bolvormige kogel met een gewicht tot 295 kg wordt weggeschoten. Boven de vuurmond, rond het zundgat (waar het vuur aan de lading buskruit wordt gestoken), draagt het “Groot Kanon” de wapens van Bourgondië, een Sint-Andrieskruis en de vuurslagen en draagt aldus de persoonlijke handtekening van Filips de Goede. Andreas was de beschermheilige van het Bourgondische huis en ook van de Orde van het Gulden Vlies, gesticht in 1430.
Samen met de draak op het Belfort, als symbool van wijze waakzaamheid, verzinnebeelden beide wapentekens de burgerlijke en militaire deugden van de Gentse bevolking.


Het verhaal van de Dulle Griet door G. Celis in zijn boek “Beschrijving van Gent“:

Toen de Gentenaren in 1452 oorlog voerden tegen den Hertog Philips gebruikten zij volgens de legende dit kanon om Oudenaarde te beschieten doch zij verloren de strijd en het Monster van Gent bleef als zegeteken in Oudenaarde berusten tot wanneer kapitein Rockelfing den 25 februari 1578 het terug won en de Dulle Griete ofte den Rooden Duyvel den 8 Maart lostte “aen ’t Cuupgat by de Freemineuren” vermoedelijk om het stuk te slaan maar de Gentsche schepenen veranderden van gedacht en brachten het per boot, den 15 april “ten eynde der Langemunte op Wannekens aerde om gesteldt te worden up rollen”. Wannekens aerde of Wannekinsaard, zo genoemd naar brouwerij Wannekin die zich hier had gevestigd. Vanaf 1812 veranderde de naam in “Bij ‘t Groot Kanon”.
De 15e september 1578 plaatste men het hier aan de Leie. Het kanon bleek niet bruikbaar.

De werkelijke reden was het verbod op vuurwapens door Keizer Karel ingesteld na de opstand van 1537 tot 1540. Ook de versterkingen omheen de stad werden gesloopt. Keizer Karel wou op deze manier een volgende opstand vermijden. Zo bezat Gent geen zware wapens meer wat tijdens het Calvinistisch Bewind (1577-1584) ter sprake kwam.

Volgens J. J. Steyaert in 1857 kwam het als volgt terug in Gent terecht:
Tijdens de religie-troebelen der 16de eeuw werd dit kanon, door die van Oudenarde, sedert meer dan een eeuw, als zegeteken bewaerd, door den Gentschen kapitein Rockelfing, den 25 February 1578, weder gewonnen, en met een schip langs de Schelde naer Gent gebragt; alwaer het den 8 Maert aen de kaei van ’t Kuipgat (rechtover het oude Gerechtshof) ontscheept werd. Den 15 september daerna plaatste men het hier op den oever der Lei op houten schragen, welke verscheidene malen vernieuwd werden, tot dat men, in 1783, het kanon op dry rond uitgekapte arduinsteenen plaetste, waerop het thans nog rust.
4 juli 1861. We hebben bij herhaling aangedrongen op het kuisen van de Wannekensaard, waar het Groot Kanon staat. Men heeft de grond rond de Dulle Griet wat opgehoogd en die afgezet met blauwe boordstenen.” (De Beurzencourant)

Waar verwijst Dulle Griet naar? Zo zou “Dulle Griet” vewijzen naar Gravin Margaretha van Constantinopel die om haar boze aard door het ontevreden volk de “booze” of “dulle Griet” werd genoemd. Een andere verklaring verwijst naar het gelijknamige schilderij van Pieter Bruegel de oude: het is een toornige vrouw die zo stoutmoedig is, dat zij durft te roven tot vóór de poorten van de hel, een verpersoonlijking van het kwade, de woede, de oorlog, de vernieling. Pas later groeide het uit tot een symbool van vergane glorie en nationale trots.


Margaretha van Konstantinopel, die men ook soms “zwarte griet” of “dulle griet” heeft genoemd, kenmerkte haar regering door de strijd tussen de kinderen uit haar eerste en tweede huwelijk. Uit het 1e huwelijk met Bosschaert van Avesnes sproten “de Avesnes” Jan en Boudewijn. Uit het 2de huwelijk met Willem van Dampierre sproten “de Dampierres” Willem en Gwijde. Uiteindelijk zullen Vlaanderen en Henegouwen door die onderlinge strijd gescheiden raken. De Avesnes behielden Henegouwen en de Dampierres Vlaanderen. Willem van Dampierre droeg de titel “Graaf van Vlaanderen” vanaf het “Verdrag van Parijs” dd 1246 tot aan zijn dood in 1251. Ondanks die titel stond hij, zolang zijn moeder leefde, onder haar gezag. Tot aan haar dood mocht zij immers gravin blijven van het grotere “rijk” Henegouwen-Vlaanderen, waarvan Vlaanderen “slechts” een onderdeel was. Gwijde daarentegen werd na de troonsafstand van zijn moeder alleenheerser over Vlaanderen van 1278 tot 1305. Zij overleed op 10 februari 1279.
Waar de “Dulle Griet”nu rust zijn tijdens de werken aan de ondergrondse parking aan de Vrijdagmarkt (1980) fundamenten blootgelegd van een aanlegplaats ten tijde van de Middeleeuwen. Wat duidt op een insteekdok op deze plaats komende van de Leie.
Een gedicht uit 1743 luidt :
Hoe is myn glans vergaan
‘k was eertijds soo gheprezen.
Hoe is mijn glans vergaen?
Iek moght op wielen staen.
En spouwen vlam en donder
met craght en met ghewelt
braght zoo den vyant onder
hem doemde ruymen ’t velt.
‘k Plaght yser, poer en loot
voor myne spyse t’ eren,
‘k plaght yser, poer en loot,
te spouwen, wonder groot.
Nu is myn spyse : vasten
met open keel en mond,
ten sy eenighe gasten
daer in werpen slyck of str… .

’t Beklach van de Dulle Griete
Een klaaglied van de Dulle Griet, gepubliceerd door dhr. De Potter, dat de oude in 1745 aanhief, toen het kanon, veracht en verlaten, overgeleverd aan de moedwil der straatkapoenen, met leede oogen haren stadsgenoot, den Draak op het Belfort, volledig nieuw in het goud zag steken. De klachten van de Dulle Griet waren gegrond. Immers, de plek waar zij lag te rusten en te roesten diende nog altijd tot het neerleggen van vuilnis en het spijzen van voorwerpen, dag aan dag, door de kleine jongens van de Vrijdagmarkt, de Lange Munt en van elders, welke haar de goeden tijd niet konden herinneren, toen zij medekampte voor de eer en de glorie van Gent.






Bron:
Ghendtsche Tydinghen 1999 – Vol28 N°4
Ghendtsche Tydinghen 1978 – Vol7 N°5
gentblogt-archief.stad.gent/2014/07/18/albert-sugg-en-de-belle-epoque-in-gent
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.