Ridderstraat

1349: inde Rudderstrate. Uit ‘rund’ (Runderstraat).

De ridderstraat strekte zich uit tot aan de plaats waar tot in de 17e eeuw de Gentse veemarkten gehouden werden (Vlasmarkt). De verlenging heette tot in 1943 Korte Koestraat (nu Jan Palfijnstraat).

Twee gevallen van upgrading van als te vulgair beschouwde namen.

Tussen nonnen en rijkswachters ligt wel een hemelsbreed verschil. Dat beiden echter genoegen kunnen nemen met dezelfde behuizing bewees de kazerne in de Ridderstraat, aanvankelijk het onderkomen van de zusters Ursulinen.

Een religieuse orde van Ursulinen, gesticht in Frankrijk rond 1611, nam vlug uitbreiding waarbij deze Ursulinen een tiental jaren later verschillende huizen bezaten waaronder één te Luik en één te Bergen. Het klooster van Luik leed hoogstwaarschijnlijk aan overbevolking want de zusters lieten het oog vallen op Gent om te zien “offer geenen middel en was om eenighe Religieusen van aldaer hier te stichten ende te resideren”. Daar de stad op het einde van de 16e eeuw, na het Calvinistisch bewind, een ware overrompeling van religieuse orden van beider kunnen gekend had werden de Ursulinen door de gemeenteraad geweigerd.

Echter in 1664 deden de nonnen van het klooster in Bergen een nieuwe poging. Deze waren blijkbaar slimmer dan hun Luikse zusters en richtten het verzoekschrift rechtstreeks aan de landsregering. Ze beloofden de jeugd van de stad te zullen onderrichten in godsdienst, lezen, schrijven, Vlaams, Frans en handwerk. Op 16 oktober 1664 werd de stadsraad vanuit Brussel op de hoogte gebracht van het verzoek.

Grote paniek onder de 26 vrije leraren in de stad die vreesden voor hun job. Ze stuurden brieven aan de stedelijke magistraat en aan de koning waarin ze alle mogelijke redenen opgaven waarom het aanvaarden van de nonnen rampspoedig zou zijn voor de stad en voor hun families. Tevergeefs. Door het Koninklijk Besluit van 18 november 1665 gaf Karel II de zusters uit Bergen de toestemming zich te Gent te vestigen op voorwaarde ook de arme kinderen uit de stad onderwijs te geven. Eveneens moesten ze beloven op eigen middelen te leven en geen vrijdom van staats- of stadsbelasting te vragen.

De nonnen vonden een woonst op de Sint-Jacobsparochie achter de “SandBerg in de Riddersstraete”. Het onderwijs dat de Ursulinen verstrekten moet wel in de smaak gevallen zijn want reeds in 1674 waren ze verplicht uit te breiden. Ze kochten het voormalige “hof van Mortaigne aen ’t Spriet” op het gebied van het Sint-Pietersklooster. Zonder toestemming te vragen aan abt Maurus van de St.-Pietersabdij bouwden ze er een kapel. Maurus voelde zich diep beledigd en deed de nonnen een proces aan. Deze moesten hun kapel afbreken en werden verder zo door de abt gepest dat ze uit hun eigendom moesten vluchten.

Een zekere Vincent de Waele bood ze onderdak aan in zijn huis in de Veldstraat. De ganse zaak, die een groot schandaal had teweeggebracht en druk werd besproken, moest worden beslecht door de schepenen. Bij akte van 20 januari 1695 mochten de Ursulinen hun eerste woning in de Ridderstraat terug betrekken. Men vond zelfs de mogelijkheid enkele aanpalende huizen aan te kopen zodat ze hun school konden vergroten. Hun onderwijs richtte zich niet alleen tot arme kinderen, maar vooral tot meisjes uit de begoede klasse aan wie Frans onderwijs verstrekt werd.

Door vlijtig les geven, ook aan kinderen van rijke dus betalende ouders en door vele schenkingen kwamen de zusters ertoe alle huizen en grond in de Talboomstraat (nu Ursulinenstraat) en in de Baai-en Erpelsteeg aan te kopen. Het schepencollege had wel zijn bedenkingen bij de aankoop in de Talboomstraat. Ze vreesden namelijk dat het straatje een oord van overvallen zou worden want “alwaer lancx de westzyde meeste blindemueren syn, oock lancx de oostsyde de selve religieusen alle de huys-synghen sauden incorporeren, souder eenighe woonsteden te laeten, ende dat hetselve stratien indier voughen gans van alle huysen saude wesen berooft, niet alleen tot disciraet van de stadt, maar ook met peryckel des avonts in soo eene passage voor de persoonen, aldaer passerende”. De abdis stelde de stadsvaderen gerust. Men zou het gelijkvloers van de aangekochte huizen behouden en verhuren.

De nonnenschool hield haar faam hoog. Rond 1720 telde men er 150 betalende en evenveel niet betalende leerlingen. Een 30-tal kinderen waren internen. Niettegenstaande dit grote aantal scholieren was de financiële toestand van de gemeenschap niet schitterend. In 1780 vroegen ze dan toch vrijdom van belasting zoals de meeste andere geestelijke congregaties hadden “welcke niet zoo veel nut stichtten als zij”. De magistraat over dit verzoek geraadpleegd, zong de lof van de gemeenschap en gaf een zeer gunstig advies.

Door bestendig geldgebrek was het de kloosterlingen ook onmogelijk hun armzalig ingerichte kapel te vernieuwen. Ze moesten cent op cent leggen vooraleer ze eindelijk in 1754 op de hoek van de Ridderstraat en de Baaisteeg een kerkje konden laten oprichten. Meer en meer arme leerlingen kwamen de lessen volgen, men kreeg een nijpend gebrek aan plaats. De stad drong er bij de nationale regering op aan de religieuzen ruimere leslokalen ter beschikking te stellen. Ze toonde aan dat door de krappe behuizing verschillende welstellende families uit Gent hun kinderen naar de veel modemere kostscholen in Frankrijk stuurden.

Met de dekreten van 18 maart en 24 april 1783 schafte Jozef II heel wat kloosters af. Meestal ging het om contemplatieve of beschouwende orden (geestelijke gemeenschappen die alleen de aanbidding of boetedoening beogen). De Ursulinen werden als nuttig beschouwd en kregen de beschikking over de gebouwen van het afgeschafte klooster van Galilee in de Hoog-en Holstraat (schuin over de huidige Dominicanenkerk). Het beluik in de Ridderstraat verviel onder staatsdomein in 1786. Nog hetzelfde jaar kreeg de stad de toelating het oude klooster te gebruiken als wachthuis voor de vier hoofdgilden. Tijdens de Brabantse Omwenteling kende men een gedeelte der lokalen toe aan het “Korps Vrijwillige Ruiters”. Dit korps uit 120 manschappen bestaande richtte er zijn hoofdwacht in. De rest van de plaatsen gebruikte men als logement voor voorbijtrekkende troepen. Bij de terugkeer der Oostenrijkers namen de “Stadswaekende mannen” er hun intrek. Op 13 januari 1797 verkocht de staat een groot stuk van het pand gelegen langs de Ursulinenstraat. Een voorwaarde bij de verkoop was de Baaisteeg, ook Nagelstraatje genoemd, te verbreden. De kopers veranderden de gebouwen in woonhuizen die werden verhuurd.

Tijdens het Frans Bewind namen de ordediensten een grote uitbreiding. Ook de Gentse “Gendarmerie” zocht een ruimere behuizing. In 1806 kregen ze de toestemming hun intrek te nemen in de overblijvende ruimten van het Ursulinenklooster. Het ganse complex had zeer geleden onder de bezetting van de verschillende groepen militairen. De hoogstnodige herstellingen werden uitgevoerd. Het was eerst in 1820, onder de Hollanders, dat men de aanpassing aan de noden van de gerechtelijke dienst grondig aanvatte. Het was André Van Den Abeele, bouwmeester uit Gent, die de toewijzing kreeg. De werken begonnen in augustus 1820 en duurden een vol jaar. Alles werd afgebroken en nieuw gebouwd. Alleen de buitenmuur met hoofdingangspoort in de Ridderstraat bleef behouden.

Op 7 september 1821 had graaf de Murat, kapitein en “kommandant van de kompagnie Maréchaussée van de Provincie Oost-Vlaanderen”, de eer schepen Charles Kervijn Volkersbeke, vergezeld van de stedelijke architekt De Broe en de direkteur van de kazernering Etienne Besat, in de nieuwe kazerne te ontvangen. Na de rondleiding werd een gedetailleerd proces-verbaal van overname opgesteld dat door bovenstaanden werd ondertekend. Na de omwenteling in 1830 veranderde de naam boven de ingangspoort in “Gendarmerie Nationale”. In die tijd stond de overheid erop dat, indien mogelijk, de rijkswachtersgezinnen in de kazerne of in het kwartier moesten wonen. Om die reden werden de huizen in de Baai-en Erpelsteeg en in de Ursulinenstraat, gebouwd na de verkoop in 1797, van zodra ze vrij kwamen, door de stad of staat teruggekocht. Het duurde nog tot 1959 vooraleer alle woningen waren teruggewonnen. Elvina Leysen en Paula Verstraeten waren de laatste eigenaars die onteigend werden. De andere twaalf woonhuizen waarin rijkswachterfamilies verbleven palmde men één voor één in voor de dienst. In 1958 bleef alleen de brigadecommandant nog in de kazerne wonen. In 1962 verklaarde de stad de huizen in de Erpelsteeg tot krotwoningen. Na afbraak kwamen garages in de plaats.

Niettegenstaande alle aanpassingen barstte de kazerne uit haar voegen en is uitgekeken naar nieuwe of grotere huisvesting. Reeds vóór de laatste oorlog sprak men over een nieuwe kazerne in de Ridderstraat zelf, op het Koersplein te St.-Amandsberg, op de Drongensesteenweg, op de Martelaarslaan, de Nieuwe Wandeling, de St-Lievenslaan en op nog andere plaatsen. Tot in 1964 gedacht werd aan het terrein van de 1e Mobiele Groep aan de Groendreef en Lijsterstraat. Het voorstel viel in goede aarde maar het duurde nog tot 1970 vooraleer de plannen door alle ministeriële diensten waren goedgekeurd en getekend. Men bouwde drie jaar aan het zeven verdiepingen hoge gebouw. In 1973 kwamen dan de diensten van het gebied Oost-en West-Vlaanderen deze van de “Territoriale Groep Oost-Vlaanderen”, waaronder de wegpolitie (zwaantjes) en de diensten multanova en verkeerspark de lokalen betrekken.

Ondertussen had men van hogerhand besloten de rijkswachtbrigade Gent en de diensten van de opsporingsbrigade (B.O.B.) in het stadscentrum te houden. Niettegenstaande de stad en ook enkele private personen en firma’s geïnteresseerd waren in het terrein in de Ridderstraat bleef de kazerne bestaan. De in het oude kwartier gebleven diensten hadden nu meer armslag en richtten zich ruimer in. De huizen in de Ursulinenstraat in bouwvallige toestand en nu overbodig geworden werden in 1977 gesloopt. Langzamerhand zijn de overgebleven gebouwen gemoderniseerd.

———-

De ministerraad heeft op 19 september 2013 het licht op groen gezet voor de verkoop van duizend rijkswachtgebouwen in heel het land. Verschillende panden uit Gent, Merelbeke en De Pinte staan op de lijst.

In Gent gaat het om voormalige rijkswachterswoningen in de Ursulinestraat, Baaisteeg en Erpelsteeg, rond het huidige politiecommissariaat in de Ridderstraat. Een hele reeks studio’s staan er al bijna tien jaar leeg. Ook in de Gebroeders De Smetstraat staan een zestal appartementen in één gebouw op de lijst voor verkoop.

Het gaat om huizen en appartementen die werden bewoond door ex-rijkswachters, die tot aan hun pensioen aan gunstige voorwaarden een staatswoning konden betrekken, als onderdeel van hun loonpakket.

Van de 1.040 staatswoningen zijn er nog 402 bewoond. De rest wordt bezet door vzw’s of andere bewoners. De blokken worden in hun geheel verkocht. Lokale besturen krijgen eerst de kans om de panden te kopen, daarna volgt een openbare verkoop.

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 1986 – Vol15 N°1 (Roger Van Aerde 1984)

Ghendtsche Tydinghen 2010 – Vol39 N°3

Ghendtsche Tydinghen 2014 – Vol43 N°6

http://www.neuwsblad.be – Bert Staes (20.09.2013)