St.-Niklaaskerk

De Sint-Niklaaskerk is waarschijnlijk de oudste parochiekerk van Gent. Oorspronkelijk stond hier een kapel die afhing van de Sint-Janskerk. Volgens sommige auteurs werd de kerk gebouwd in 912, het jaar waarin Lambert, bisschop van Doornik, ze wijdde. Anderen menen dan weer dat ze dateert uit 1091. Toen werd de Sint-Niklaasparochie opgericht en bouwde men een grotere kerk. Vast staat in ieder geval dat Sint-Niklaas reeds parochiekerk was in het midden van de 12de eeuw. Paus Alexander III vermeldde de kerk in een brief aan de pastoors van Sint-Niklaas, Sint-Jan en Sint-Jacobs. Hierin beveelt hij hen de twee derden van de offeranden, opgehaald in hun kerk, af te staan aan de abt van Sint-Pieters.

De kerk stond trouwens onder het patronaatschap van de Sint-Pietersabdij en was bovendien een succursale van de Sint-Jans-kerk. Het patronaatschap van de Sint-Pietersabdij bracht met zich mee dat de pastoor van Sint-Niklaas op de dag van de uitgang van de H. Sacramentsprocessie en op de kruisdagen de abt van Sint-Pieters moest afhalen en hem begeleiden naar de Sint-Janskerk.

Het mag geen toeval heten dat de rijke handelaren van de middeleeuwse haven langsheen Gras- en Korenlei Sint-Nicolaas van Myra  als patroonheilige hebben gekozen voor de parochiekerk waarvoor zij de middelen bijeen hadden gebracht.

Sint-Niklaas zou in de eerste helft van de 4de eeuw bisschop van Myra zijn geweest, een kuststad gelegen in Klein-Azië. Hij was bijzonder geliefd. Om te vermijden dat zijn stoffelijke resten bij de kruistochten geroofd zouden worden, brachten christelijke zeelui ze rond 1087 in het Zuid-Italiaanse stadje Bari in veiligheid. In die dagen lekte uit zijn graftombe naar verluidt zo’n 7 liter vloeibare substantie, “manna” of “mirre” genoemd, die zelfs na verdunning een sterke geneeskrachtige werking had.

Dit eerste “wonder” is maar de start van ontelbare legenden. Zo zou een herbergier of slager zijn eigen kinderen omgebracht hebben en als varkensvlees in een pekelton hebben aangeboden. De Sint bracht hen opnieuw tot leven en wordt sindsdien beschouwd als de grote kindervriend. In de iconografie wordt hij daarom ook met een kuip en drie kinderen voorgesteld.

Dat de bisschop van Myra nl. Sint-Niklaas, patroon van de handelaars, kooplui, kramers en zeelui, tot patroonheilige van deze kerk is verkozen was helemaal niet verwonderlijk. De kerk stond namelijk midden in het handelscentrum van de Gentse portus en bovendien in de nabijheid van de Leie waar zich de eerste haven van de stad ontwikkelde.

Capture d’écran (1121)

De geschiedenis van de Sint-Niklaaskerk is als het ware een aaneenrijging van rampen en problemen met de stabiliteit van het gebouw. Bij een grote stadsbrand op 4 mei 1120 brandde de kerk volledig af. Andere branden in 1409 en 1436 waren daarentegen minder erg.  

De huidige kerk is begin 13e eeuw opgetrokken in Scheldegotiek op de ruïnes van een vroegere kerk. De afwerking heeft verschillende eeuwen in beslag genomen en kwam tot stand in 3 bouwfasen.

Capture d’écran (3247)

De eerste bouwcampagne ving aan in het eerste kwart van de 13de eeuw met de sloop van de Romaanse benedenkerk gevolgd door de bouw van drie travëeen van het driebeukig schip. Ondertussen gingen de erediensten door in de rest van de oude Romaanse kerk. Tijdens de tweede bouwcampagne, begonnen in het tweede en derde kwart van de 13de eeuw, kwamen de aansluitende traveeën, het transept, de vieringstoren en een koor van drie traveeën aan de beurt. De voltooiïng vond plaats in het begin van de 14de eeuw. In die vorm werd ze de kerk van de patriciërs genoemd. Van deze laatsten ontving de armendis van de parochie reeds in de 13de eeuw een aantal schenkingen.

De toren van de Sint-Niklaaskerk deed vóór de bouw van het Belfort, en zelfs nog een geruime tijd erna, dienst als gemeentelijke wachttoren. Van daaruit waarschuwden de stadswachters de gemeente ingeval van brand of ander onheil. In de 14de eeuw bracht men er een tijdlang de bogen van de stadsschutters in onder.

De derde bouwfase startte in het begin van de 15de eeuw met het herbouwen van de kroonlijst en de borstwering van de toren door Jan Diederic van Steenokkerzeel in 1405. Toen plaatste men ook de zestien beelden die de toren versierden, drie langs elke zijde van de toren en één op elk van de vier flankeertorentjes. Alhoewel hieromtrent geen zekerheid bestaat, meent men dat de beelden werden aangebracht ter gelegenheid van de Blijde Intrede te Gent van Jan zonder Vrees als graaf van Vlaanderen. Tijdens de periode 1430-1432 breidde men het koor aanzienlijk uit en bouwde men rond de kerk een gordel van 25 kapellen. In 1431, het jaar waarin ze ter beschikking werd gesteld van de nering van de metselaars, werkte men nog aan de kapel achter het hoogaltaar.

De vroegere patriciërskerk was nu de kerk van de gilden, ambachten en neringen geworden. Was de bouw van de kerk voltooid in de 15de eeuw, in de daaropvolgende eeuw zouden reeds de eerste tekenen van verval zichtbaar worden. Zo moest het stadsbestuur reeds in de eerste helft van de 16de eeuw met geld over de brug komen om een aantal herstellingen te laten uitvoeren. Al vlug kreeg men met de toren stabiliteitsproblemen door de te ondiepe funderingen. Spanningen in het metselwerk maakten versterkingen en verankeringen noodzakelijk zoals noodzakelijk bleek met de toren in 1513.

De gewoonte om vroeger in de kerk te begraven, had soms voor gevolg dat men uit plaatsgebrek oude grafzerken verkocht om als het ware gerecycleerd werden. Eerder uit geldnood zagen de kerkbestuurders van Sint-Niklaas zich verplicht in 1548 een twintigtal oude grafzerken te verkopen, die dan gebruikt werden in het bed van de Sassevaart onder de brug van Rieme. Al de anderen voerden de geuzen op 3 oktober 1580 weg. Het was keizer Jozef II die in 1784 verbood nog langer in de steden in en rond de kerken te begraven. De Sint-Michiels- en Sint-Niklaaskerk kenden reeds een verbod om rond de kerk te begraven in de 16de eeuw. Toen werden de doden van beide parochies begraven in een afgesloten ruimte in de buurt van de Bijloke. Na de godsdienstoorlogen werd de oude traditie van het begraven binnen de kerk terug hervat tot aan de afschaffing door Jozefll. Bij de vernieuwing van de vloer in 1843-1844 werden nog 75 grafzerken weggevoerd.

In de 16de eeuw is het St.-Veerlekapittel van de St.Veerlekerk naar de St.-Niklaaskerk overgebracht. De St.-Veerlecultus, vooral bekend van de verering van de stenen broden, beoefende men zeer levendig in de middeleeuwen. De viering greep ieder jaar plaats op 4 januari, Sint-Veerledag. Ook na de overbrenging naar de Sint-Niklaaskerk kende de viering nog heel wat bijval. In 1784 verhuisde het kapittel naar de Jezuïeten-kerk in de Volderstraat De verering van de stenen broden bleef echter nog verder in de Sint-Niklaaskerk doorgaan tot in de dertiger jaren van deze eeuw toen ze werd stopgezet wegens het vermeend heidens karakter. 

Het huidige Klein Turkije is geleidelijk aan tot stand gekomen na verwijdering van het kerkhof in 1676. Voor de St.-Niklaas- en de St.-Michielsparochie was er reeds in de 16e eeuw een verbod ingesteld voor een buitenbegraafplaats door toename van inwoners en bebouwing.

Het kerkhof had drie ingangen afgebakend met arduinen zuilen. Het werd pas een openbare plaats in 1754 waarna ook in 1806 de omrastering verdween. Kasseien bedekten het grondoppervlak en volgens Pr. Claeys was er op vrijdag de oude klerenmarkt.

Zo lezen we dat op 15 april 1681 de Ierse pastoor Rogerius Nottingham van de St.-Niklaaskerk, in zijn “Beschrijving of Status van zijn parochie”, de nabijgelegen Kleine Koornmarkt, met 11 gezinnen, niet minder dan 4 herbergen telt nl. “Audenaerde, In ’t Lappersfort, In de Groote Sterre en in de Kleine Sterre”. Deze Ierse banneling werd hier onderpastoor benoemd in 1650, pastoor in 1656. Hij zou deze functie blijven uitoefenen tot in 1691. Onder zijn bestuur werd nagenoeg gans het kerkmeubilair vernieuwd. Hij liet ook belangrijke verbouwingen uitvoeren.

Vóór de bouw van het Belfort hingen de stadsklokken, zoals de werk- en slaapklokken, in de Sint-Niklaastoren. Daarnaast waren er een vijftal kerkklokken waaronder de bruilofts- of bruidsklok, die enkel luidde op de 36 zondagen waarop kon getrouwd worden en de “guldeklocke”, eigendom van het O.L. Vrouwgilde, die luidde bij begrafenissen.

Reeds in 1321-1322 vinden we vermeldingen nopens de werk-en slaapklokken (beide zijn stadsklokken) en in 1358-1359 van de bruidsklokken. In 1401 waren er twee werkklokken wiens naam respektievelijk de “Glorieuse” en de “Maria” droegen. In datzelfde jaar goot Daneet de Leenknecht een derde klok. Van een gildeklok is er sprake in 1425 en van een “dachclocke”, een “bruitclocke”, een “hauweetclocke” en een “wercclocke” in 1429. In 1449-1500 werden twee nieuwe klokken aangekocht en in 1502 een nieuwe gegoten door Symoen Waghevens uit Mechelen.

Capture d’écran (6544)

Tijdens de godsdienstoorlogen verkochten de geuzen alle klokken of smolten ze om tot geschut. In 1584 is er slechts een klein klokje in de toren aanwezig. Nadat het kerkbestuur in 1598-1600 een nieuwe klok aankocht bij Comelius Janssens uit Antwerpen lieten ze het kleine klokje bij dezelfde klokkengieter in 1607 hergieten. In 1627 goot Gregoor van Halle, afkomstig uit Saksen, een 5.426 pond zware klok. De abt van Sint-Pieters wijdde op 25 juli 1658 een nieuw klokkestel bestaande uit drie bedewekkers en gegoten door de befaamde klokkengieter Pieter Hemony van Zutfen. Zij kregen de naam: Niklaas, Maria en Anna. In 1670 kregen ze het gezelschap van een nieuwe klok, de Pharaïlde. Zoals we reeds weten gingen alle klokken tijdens de Franse bezetting verloren.

Begin van de 19de eeuw bracht men de klokken van de Jezuïetenkerk over naar de toren van Sint-Niklaas. Zij dragen de naam: Livinus, Ignatius en Maria en zijn in 1764 te Brugge gegoten door George Dumerry. Tijdens de tweede wereldoorlog verhuisde de “Ignatius” tijdelijk naar de kerk van Waterland-Oudeman en de “Maria” naar Evergem-Doomzele. Deze drie klokken behoren nu tot het patrimonium van de kerk.

Vele gilden hadden hier hun eigen kapel, hun devotiekapel of “altare privilegiatum”. Belangrijke financiële donaties werden verkregen van de patriciërs.

Het koorgestoelte in eikenhout, een ontwerp van Norbert Sauvage, en schilderijen van o.m. Van Beveren en Liemaecker maken deel uit van de vele pracht die in de kerk is aan te treffen.

De talrijke kerkelijke feestdagen, processies en herdenkingen waren aanleiding tot veel vertier waarbij de Kerk al vroeg uitbundigheden via maatregelen moest beperken.

Na vier jaar klachten in de pers, opmerkingen in de gemeenteraad, beloften en herbeloften wordt op 12 mei 1878 de afzichtelijke piscine aan de Sint-Niklaaskerk afgebroken.

Het bouwen van huizen tegen  kerken of andere monumenten is geen typisch Gents verschijnsel. Ook elders gebeurde dat massaal. Zelfs het Gravensteen kreeg af te rekenen met dergelijk fenomeen. Dit vloeide voort uit de aangroei van de stadsbevolking,  het tekort aan vrije bouwgrond en de geldhonger van de grondeigenaars, waaronder de kerkmeesters, die zelfs bereid waren daartoe kerkhofgrond te gelde te maken. Uit de Gentse archieven  blijkt dat het bouwen van  de eerste 5 huizen aan de noordgevel (kant Klein Turkije, links op de foto’s) daar gebeurde in 1641. Later, in 1789, werden er tegen dezelfde noordelijke zijbeuk, op het grondgebied van het afgeschafte kerkhof, 9 nieuwe  huisjes  met verdieping aangebouwd. Veel vroeger, in 1569-1570 al, was de strook voorbij het noordportaal reeds in gebruik gegeven aan smid Gillis de Vroe. Hij richtte er een smidse op gelegen naast het kerkhof aan het Goudenleeuwplein. Ruim twee eeuwen later was die smidse annex wagenmakerij nog volop in werking. Deze zaak was daar goed gelegen want lag in een zone waar talrijke voerwagens hun en eind- en vertrekplaats hadden.

De  huizen op de Korenmarkt aan het westportaal, werden daar gebouwd in 1722 in opdracht van het kerkbestuur op de plaats waar reeds in 1641 logies of bouwloodsen stonden. De huizen werden verhuurd onder de volgende beperkingen voor de huurder: “Hij en mach aldaer gheene herberghe noch saele houden om te drincken eenighe heete ofte andere drancken noch aldaer iet doen, het welcke opspraecke souden maecken ofte den dienst van de kercke souden connen stooren”. Huurders waren o.a schoenmaker Heindrick Mussche, officier Denys Plasschaert en later, ten tijde van de Suggkaart, sigarenwinkel Caron-Vandeputte, “articles pour fumeurs” en rechts boekhandel Van Goethem. Voor nadere informatie over deze laatste zie het onvolprezen fotoboek uit 1982 “Het Gent van toen”(p. 26-28) van de spijtig genoeg onlangs overleden André Verbeke (1930-2014), een man die een fenomenale kennis over Gent bezat. Over de voorgeschiedenis van de huisjes bij de westgevel van de Sint-Niklaaskerk zie het zeer interessant artikel van Daniel Lievois in de Handelingen van de MGOG, 2005, p. 71-116.

Het is dus duidelijk dat de Sint-Niklaaskerk eeuwen lang zo goed als volledig dichtgebouwd was met woningen. Alleen de kerkingangen waren vrij gebleven. Zeker sedert de 18de eeuw was er  nog nauwelijks plaats voor  een kerkhof rondom de kerk. In de  19de eeuw  kwam er echter meer en meer aandacht voor monumentenzorg en tijdens de laatste jaren van die eeuw was de meerderheid van de besluitvormers het eens om de Sint-Niklaaskerk vrij te maken van de omgebouwde huizen. In het tijdschrift “Gentsch Museum” van 1 december 1895 stond bijvoorbeeld p. 210 het volgend bericht:

Sint-Nikolaaskerk. Een prachtgebouw, dagteekenend van de 10de eeuw, gelegen op de Koornmarkt te Gent, maar waarvan de schoone architecturale lijnen, helaas gebroken zijn door de afzichtelijke wooningen welke er rondom aangeplakt werden. Moge het ontwerp, door Jr de Maere-Limnander en andere kunstvrienden vooruitgezet om het van deze parasieten te bevrijden, zich verwezenlijken en Gent zal een monument te meer in zijne volle schoonheid aan de bewondering der vreemdelingen kunnen aanbieden.

Het einde van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw speelden een belangrijke rol voor het hedendaagse uitzicht van de Sint-Niklaaskerk en haar omgeving. Onder meer burgemeesters Hippolyte Lippens (van 1882 tot 1895) en Emile Braun (van 1895 tot 1921) wilden Gent als grootstad laten overkomen. Onder dit motto werd dan ook de Gentse Kuip gesaneerd.

Gelijk met de moderniseringswerken van de stadskern werd ook de herwaardering van de historische gebouwen beklemtoond. Omdat de monumenten een nadrukkelijke plaats in de stad moesten krijgen, werden de straten verbreed. In het kader van de uitbouw van de Cataloniëstraat, de Korenmarkt, de Korte Ridderstraat, het Gouden Leeuwplein en Klein Turkije, werden omstreeks de eeuwwisseling de huizen rondom de Sint-Niklaaskerk onteigend. Samen met deze werken werd ook de Sint-Niklaaskerk zelf ontmanteld. Al in 1896 werd het slopen van de huizen in principe aanvaard. Dat paste in het kader van het vrijmaken of het “ontbloten” van andere monumenten in de kuip zoals de Sint-Baafskathedraal, de lakenhal en het belfort.

Op 23 december 1936 ging men over tot de klassering van de kerk als monument. Datzelfde jaar is de v.z.w. “De vrienden van de Sint-Niklaaskerk” opgericht. Deze vereniging stelde zich tot doel de restauratie van de kerk te bevorderen. De werken aan de westgevel, onderbroken in 1914, werden in 1938 hervat en voltooid in 1946. In 1953 volgde architect Adriën Bressers zijn inmiddels overleden collega Janssens op.

De laatste en meest uitgebreide restauratiecampagne werd ingezet met een grondig archeologisch onderzoek, aangevangen in 1960, door Prof. dr. Firmin De Smidt. Tijdens de eerste fase, tussen 1960 en 1967, versterkte en knapte men de vieringstoren op. Vermeldenswaardig is dat men voor de toren een bijzondere verstevigingstechniek toepaste. Hierbij werkte men in de toren vijf onderling verbonden ringbanden van spanbeton op verschillende hoogten in. Bij de tweede fase, van 1967 tot 1972, kwamen de transepten aan de beurt. De subsidies voor de restauratie van het koor werden goedgekeurd in 1975 en luidden de derde fase in. Op 26 april 1992 kon in het oostelijk deel van de kerk voor het eerst, en dit sedert augustus 1961, een eredienst opgedragen worden door Mgr. Luysterman.

——————–

Bron:

Ghendtsche Tydighen 1982 – 11e jaargang N°1

Ghendtsche Tydinghen 1997 – 26e jaargang N°1

Ghendtsche Tydinghen 1999 – 28ejaargang N°1

Ghendtsche Tydinghen juli-augustus 2004 – 33e jaargang N°4

http://www.gentblogt-archief.stad.gent – Albert Sugg en de Belle Époque in Gent (Serie 1 (58) De St.-Niklaaskerk

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.