Baudelopark

Juli 2022: Na twee jaar werken beschikt Gent opnieuw over een Baudelopark

Net op tijd voor de Gentse Feesten 2022 is het nieuwe Baudelopark klaar. ‘De Baudelohof’ (zoals het park officieel heet) is bijna de helft groter geworden en heeft onder meer een nieuw speelterrein. Ook de kade, die is verlaagd, maakt nu deel uit van het park.

De werken aan het Baudelopark begonnen in september 2020. Voornaamste doel: het park groter maken. Daarvoor werd gekeken naar de speelplaats van het Secundair Kunstinstituut aan de Ottogracht. Die maakt buiten de schooluren deel uit van het park, dat daarmee 44 procent groter wordt. 

Een andere opvallende ingreep: de Baudelokaai is verlaagd en maakt nu ook deel uit van het Baudelohof. De grindpaden zijn vervangen door betonnen fiets- en wandelpaden en er is nieuw gras ingezaaid. Perfect voor een dansje tijdens de Gentse Feesten, dus.

Helemaal afgewerkt is het nieuwe Baudelopark nog niet. Na de Feesten komen er onder meer zittingen met leuningen op de betonplinten en hekwerk naast het basketbalveld.

Historie

Het Baudelopark maakte deel uit van de vroegere Waterwijk bestaande uit vele Leiearmen die regelmatig overstroomden. Door het uitgraven van de Ottogracht midden 10e eeuw kwam de Waterwijk buiten de stadsomwalling te liggen doch zal in 1213 bij Gent worden ingelijfd na beloftes van de Vlaamse graaf in zijn strijd tegen de Fransen.

Baudelo betekent letterlijk “Bos van Baudewijn”. Rond 1198 leefde in de St. Pietersabdij te Gent monnik Balduinus de Bocla, voor wie het abdijleven te zwaar woog en vooral te rumoerig bleek en zich daarom in de bossen van Sinaai terugtrok om er als kluizenaar zijn dagen in een hut te slijten. Zoals dit in die tijden nog meer gebeurde, lokte zijn levensattitude een aantal jongelingen aan zodat het dra onmogelijk bleek die kleine kolonie heilige mensen in een eenzame kluis onder te brengen. De lotgevallen van Balduinus en zijn volgelingen waren inmiddels doorgedrongen tot het slot van graaf Boudewijn die hen een stuk grond, genaamd Baudeloo (loo=bos) schonk om er een abdij te stichten, de abdij van het bos van Boudewijn ofte Baudelo. (Ref. : https://www.boudelo.be/nl/)

Na de dood van Balduinus in het jaar 1200, nam de abdij een bliksemsnelle uitbreiding en zal de volgende eeuwen één van de mooiste en voorspoedigste van het Vlaamse land worden. Zij bezat zelfs, sedert 1259, een toevlucht of Refuge te Gent, aan de Ottogracht, aan de rand van de oude stadskuip alwaar de monikken in oorlogstijd of wanneer zij voor belangrijke zaken in de hoofdstad van het graafschap moesten komen, konden verblijven of betere tijden afwachten.

In 1259 bekwam de abt te Sinaai de toestemming een wijkplaats op te richten te Gent. Op die grond alhier stond het huis met hof van Lamberts, kapelaan van de Sint-Jacobskerk. De stad schonk hun dit huis en voegde er nog gronden bij, zelfs tot aan de Leie, mits betaling van een jaarlijkse rente. De gebouwen werden dan geleidelijk vergroot en vermeerderd en stonden op hun grootste uitbreiding in 1526.

De vroegere houten gebouwen waren allen reeds in 1526 vervangen door stenen die weinig hadden geleden van de beeldenstormers. Del Rio diende te wachten tot 1602 vooraleer van de abt van Sint-Pieters Columbanus, wiens gebied het was, de toestemming tot abdij te verkrijgen met erkenning van het patroonschap erover van de Sint-Pietersabdij.

De monniken die ten tijde van Balduinus de regel van de Heilige Benedictus hadden gekozen, namen kort daarop en in elk geval voor 1235, de regel van de H. Bernardus-Cisterciënzers aan. Meer dan drie eeuwen lang sleten onze monniken gelukkige dagen in gebed en arbeid in de dichte bossen van Sinaai.

Doch toen brak over gans Vlaanderen, in 1578, de Beeldenstorm los die tot in de kleinste dorpen zijn vemielingszucht liet botvieren. Ook de prachtige abdij van Sinaai, onschuldig en paradijsachtig verscholen in de mooie bosstreek van het zoete Waasland moest het ontgelden en werd door de furie van de Calvinisten, volledig verwoest. Als de pastor bonus van het Evangelie schaarde Jacobus Delrio, 27e abt van de Baudeloabdij zijn kudde rond zich en vluchtte naar veiliger oorden. Gent en zijn Refuge waren onzeker, want ook de hoofdstad van Vlaanderen was een gemakkelijke prooi geworden voor de vemielingszucht van de Beeldstormers, zodat de moedige abt zijn tijdenstocht doorheen het land moest voortzetten tot hij eindelijk met een handvol monniken Keulen kon bereiken. Hij bleef er ongeveer zeven jaren, totdat Gent zich aan de troepen van Alexander Famèse overgaf en de laatste ketters definitief uit de stad waren verdreven.

Nadat in 1584 hertog Alexander Farnese opnieuw orde op zaken had gesteld in het Gentse en in het Land van Waas, besloten de monniken van Baudelo onder leiding van hun abt, Jacob del Rio, de leeggeroofde en reeds gedeeltelijk ontmantelde Sinaaiabdij definitief te verlaten en zich voortaan te vestigen in hun refugehuis aan de Ottogracht in Gent. De vroegere houten gebouwen waren allen reeds in 1526 vervangen door stenen die weinig hadden geleden van de beeldenstormers. Del Rio diende te wachten tot 1602 vooraleer van de abt van Sint-Pieters Columbanus, wiens gebied het was, de toestemming tot abdij te verkrijgen met erkenning van het patroonschap erover van de Sint-Pietersabdij. Een kwart eeuw lang zou abt Delrio, tot zijn dood in 1610, zijn testament en zijn dynamisme ten dienste stellen van de kleine gemeenschap die nu vast besloten was zich definitief in de Arteveldestede te vestigen.

Abt Delrio krijgt op 30 mei 1602 de toelating van de Abt van de St-Pietersabdij om de refuge van Baudeloo om te vormen tot een klooster met kerk, klokketoren en kerkhof.

19 November 1623. De Engelse Jezuïeten krijgen van de Abt van de St-Pietersabdij de toelating om een kerk, klooster en school op te richten op de Steendam, waar zij onderwijs zouden geven in de Engelse taal. Hun kapel paalde aan de straatzijde, de kloostergebouwen grensden aan het Baudelooleitje waarover een brugje liep dat toegang gaf tot hun tuin die helemaal omsloten was door het park van de Baudeloabdij.

De nieuwe Baudeloabdij zou onderworpen blijven aan de St. Pietersabdij. Vanaf toen mocht de refugie zich abdij noemen en begon het Baudeloconvent aan een triomfantelijke opmars. De abdijgebouwen werden omgebouwd en verfraaid, een gloednieuw abtshuis met prachtige 17eeuwse decoraties werd al in de achttiende eeuw verlaten voor een nog meer riante vestiging aan de Steendam. Zowel de kapel als de conventsgebouwen werden ondertussen erg rijkelijk versierd met schilderijen, legwerk, bronzen en stenen beeldhouwwerk, terwijl binnen de abdijmuren de monniken de cultuur van het geschreven woord lieten heropleven in hun poëzie en proza, opgesteld onder meer rond de feestelijke Bernardusherdenkingen.

Door dit park hadden de Jezuïeten een doorgangsrecht naar de Oude Vest. Hun Orde werd afgeschaft in 1773. Op de plaats van hun vernietigd klooster werd de woning van de Abt van Baudelo gebouwd. Dit zou later het Bisschoppelijk paleis, het St-Georgescollege en het St-Lievenscollege worden.

Het jaar van het overlijden van Delrio (1610) werd de eerste steen van de nieuwe abdijkapel gelegd, welke in 1617 kon ingehuldigd worden. Zijn werk werd voortgezet en beëindigd door een ander groot figuur van de Orde, abt Jan van Deinze, die naast de kapel een prachtig monasterium liet optrekken. Tot aan de Franse Omwenteling kende de nieuwe abdij te Gent, omheen de kleine Refuge herrezen, dagen van voorspoed, van vroomheid en ook van uitzonderlijke artistieke weelde, want in gans Vlaanderen werd met lof en eerbied gesproken over de kunstschatten van de monnikken van de Baudeloabdij. Boven het hoogaltaar bewonderde men een prachtige O.L.-Vrouw Hemelvaart naar de hand van Hendrik van Balen, terwijl schilderijen van Pourbus en andere grootmeesters van de Vlaamse School de kapel en de kloostergangen versierden. Later zouden Van Reysschoot met veertien grisailles en Karel Van Poucke met vier basreliëfs dit majestueus ensemble nog meer luister bijzetten.

Alle gebouwen, de kerk inbegrepen, werden omtrent 1625 aangevat en onder de abt Jan van Deinze omtrent 1647 gans afgewerkt. Er waren aldaar schilderijen, beelden en tapijten in klooster en kerk. In 1780 telde de orde aldaar één abt en vijfendertig monniken. De abdij werd, onder de Fransen, in 1795 afgeschaft en de kerk kreeg vanaf 1796 de naam van ‘Tempel van de Rede’.

3 juni 1743. Dood van de historie-en portretschilder, tevens etser, Robert Van Audenaerde. Hij werd hier geboren in 1663. Op 22-jarige leeftijd trok hij naar Rome en hij zou er meer dan 35 jaar blijven. Zijn roeping als schilder kwam vrij laat. In 1723 is hij terug in Gent en wordt 2 jaar later meester in de gilde. Voor de Baudelooabdij schilderde hij: “De Monniken van Baudeloo in kapittel verenigd onder het voorzitterschap van Abt Duermael.” In de Bijloke was in 2010 van zijn hand “Het Broederschap van Q.L.Vrouw van het Groote Vleeschhuis” te bezichtigen.

Op 2 juni 1759 is Engelbertus Delfortrie aangesteld als 38e Abt van de Baudeloabdij. Hij zal toen wel niet vermoed hebben dat hij de laatste abt van deze abdij zou zijn. Geboren in Ieper in 1723 trad hij als 21-jarige in de Baudeloabdij. Als hij 23 is wordt hij priester gewijd met pauselijke dispensatie, want 23 jaar was toch nog zeer jong voor een priester. In de abdij werd hij lesgever van theologie. Hij was reeds benoemd tot Abt door Maria-Theresia in maart, maar in die tijd moesten dergelijke benoemingen toch nog altijd bekrachtigd worden door de Paus.

De definitieve installatie ging vanzelfsprekend gepaard met tal van plechtigheden. Het zegel van de 6 maanden voordien overleden Abt Antonius Patheet werd stuk geslagen met een hamer en Engelbertus legde de eed af waarbij hij de Regel en de sleutels van de Abdij in ontvangst nam. Binnen de Cisterciënzerorde kreeg hij belangrijke opdrachten. Hij werd benoemd tot “visitator” en bezocht in deze hoedanigheid tussen 1759 en 1790 talrijke kloosters in Vlaanderen, Wallonië en Nederland.

Onder zijn beheer werd de abdij verder verfraaid en uitgebreid. Hij liet verschillende schilderijen maken ter versiering van de abdijkerk. Het was ook hij die het groot orgel liet bouwen dat zich nu bevindt in de Hervormde Kerk in Vlaardingen en dat op 5 September 1765 bespeeld werd door de 9-jarige Mozart. In 1776 kocht hij de boeken en de predikstoel van het afgeschafte klooster van de Engelse Jezuïeten en in 1778 kocht hij hun domein dat paalde aan de tuin van de abdij. Hij liet het klooster en de kerk afbreken en bouwde er een imposante abtswoning in de plaats. Dit nog bestaande gebouw op de Steendam is bij de oude Gentenaars nog altijd bekend als “St-Georges” wegens de school die er vroeger in gevestigd was.

Bij de eerste inval van de Fransen vluchtte Engelhert Delfortrie naar Nederland waar hij 2 jaar later, in 1794, in Groningen zou overlijden

De Franse overheersing maakte in 1793 een abrupt einde aan de ongekende weelde en ongeremde levensvreugde van de Boudelocisterciënzers, die duidelijk hun ideaal van armoede hadden verlaten, maar voor wie evenwel in het voordeel pleit dat zij steeds oog hadden gehad voor de armoede van de bevolking rondom hen: de Baudelopoorte was in het Gentse voor elke steunzoekende arme een begrip geworden. Op 31 oktober 1797 werden de kloosterlingen manu militari uit hun klooster verdreven en de hele voormalige abdijsite ging een nieuwe rol tegemoet.

De oude abdijgebouwen aan de Ottogracht werden in dienst genomen als Ecole Centrale (Lycée, 1804), later onder het Hollands bewind als koninklijk College (1815) en tenslotte in het Belgisch Koninkrijk als het huidige Koninklijk Atheneum (1852). De abdijhovingen werden omgevormd tot een prachtige Botanische Tuin, een ontmoetingsplaats voor de ‘beau monde’ van de Stad Gent. De kerk, die onder de Fransen eerst Tempel van de Rede en naderhand bibliotheek van het Scheldedepartement was geweest, werd onder de Hollanders eerst een stadsbiblitheek (4 juni 1805) en nadien ook een universitaire bibliotheek. Deze laatste functie zou ze pas verliezen na het optrekken van de Boekentoren in de eerste helft van de twintigste eeuw.

Het abtshuis aan de Steendam, dat tussen 1806 en 1845 had dienst gedaan als ambtswoning van de Gentse bisschop, werd omgevormd tot een middelbare school.

3 mei 1797. Stichting van de “Plantentuin” onder impuls van Charles Van Hulthem en Dr.Bernard Coppens. De plannen ervan werden gemaakt door Jean-Baptiste Pisson en hij kwam in de tuin van de oude Baudelo-abdij. De vermaarde plantentuin behoorde toe aan de Centrale School, opgericht door de republikeinse hervormers om de jeugd te onttrekken aan de invloed van de kerk om zo meer aandacht te schenken aan kennis, onderzoek en experimenten. Wie wou kon zich hier informeren wat betreft nieuwe planten en zich laten bijscholen in de landschapstuin die het eerste wandelpark zou worden van Gent. De tuin werd in 1804 stadsbezit. Napoleon en Joséphine hebben er belangstelling voor betoond en hebben er zeldzame planten heen gestuurd. Bij de oprichting van de Universiteit stond de stad haar de Plantentuin af. In de Hollandse tijd was het een der rijkste en mooiste en, deze van de “Jrdin National des Plantes” te Parijs niet meegerekend, één der volledigste in zijn soort met zijn 700 geslachten en 2000 soorten het rijkst begiftigd in Europa.

3 september 1832. Het “Collège de Gand”, dat sedert jaren gevestigd was in de gewezen Baudelo-abdij, wordt vervangen door het Atheneum.

17 augustus 1845. In de Baudelokerk werden schilderijen van Van Reyschoot ontdekt die in 1793 overschilderd werden om ze te verbergen voor de Fransen. Van Reyschoot leefde te Gent van 1713 tot 1772.

In april 1864 heeft de heer Burggraeve het voorstel gedaan om de botanieke hof of kruidtuin van de Steendam naar de Bijlokemeersen over te brengen. Volgens hem voldoet de hof niet meer aan de vereisten van de wetenschap en bovendien is hij slecht gelegen. De nijverheidsgestichten die hem omringen verhinderen de groei van de gewassen en de grote bomen sterven er af. De heer Van Rulle, sedert 1858 hoofdhovenier van de kruidtuin der hogeschool van Gent aan de Baudelohof bij Sint-Jacobs, heeft gedurende zijn lange loopbaan kunnen vaststellen dat het daar onmogelijk is volmaakte teelten te bekomen wegens de ligging in het midden van de stad omringd door fabrieken. Hij verzette zich daartegen en reeds in 1865 werd op zijn verzoek een commissie benoemd die gelast werd met het vraagstuk van de verplaatsing.

Louis Van Houtte stichtte op 30 April 1849 zijn tuinbouwschool. Ze heette toen “lnstitut Royal d’Horticulture de GentBrugge”. Na een kwarteeuw gehecht te zijn aan het “Gesticht Van Houtte” werd de school overgebracht naar de Kruidtuin op de Steendam. In 1889 werd ze overgebracht naar een vleugel van de Normaalschool. In 1937 werd een kasteel met een grote tuin aangekocht in Melle waar deze school sindsdien gevestigd is.

2 mei 1871. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken deelt aan het gemeentebestuur mede dat te Gent een tuinbouwschool zal worden opgericht ter vervanging van de school Van Houtte te Gentbrugge. De “Staats Hovingbouwschool” werd gevestigd in het Baudelohof. De direkteur, hoogleraar Jean-Jacques Kickx, werd belast met de cursus plantkunde. Ed. Pynaert onderwees tuinbouw en Fr. Burvenich boom-teelt. Jean-Jacques Kickx werd geboren te Gent op 27.1.1842. Hij was doctor in de natuurlijke wetenschappen, studeerde daarna nog te Bonn en volgde zijn vader als hoogleraar op die in 1964 plotseling was gestorven. J. J. Kickx was rector in 1885 en kwam te overlijden op 27.3.1887. Jean Kickx, zijn vader, werd geboren te Brussel in 1803. Hij behaalde het diploma van doctor in de wetenschappen en werd in 1835 belast met de cursus botanica aan de universiteit te Gent.

2 december 1872. Dokter Burggraeve verdedigt in de gemeenteraad de verplaatsing van de botanische tuin van Baudelo naar de Bijlokemeersen gezien de huidige tuin te klein zou zijn.

14 december 1897: De kruidtuin wordt overgebracht naar het Citadelpark, maar niet op de gronden van de citadel. Men zal hem inrichten langs de kant van de Ledeganckstraat. De 3 hectare zijn voldoende, aangezien het park als arboretum zal dienen. De 6 en een halve ha grond van de citadel zullen bij het park worden ingelijfd. Tussen haakjes gezegd, oude Gentenaars spreken nog altijd van “den botanieken hof”.

DE BEIAARD VAN BAUDELO

De kerk van de oude abdij van de Bernardijnerpaters van Baudeloo die heden ingenomen wordt door de bibliotheek van de Stad en van de Universiteit, wordt bekroond door een torentje dat een beiaard bevat die in 1661 gegoten werd door Pieter Hemony. De abdij werd, onder de Fransen, in 1795 afgeschaft.

De drie klokken, waarvan twee gegoten in 1661 door Pieter Hemony en één in 1715 door Jan Pauwels werden uit de toren gehaald en op 2 mei 1797 verkocht aan een zekeren Duhamel uit Parijs. Op 14 april 1797 wilden de afgevaardigden van de Franse Regering de klokken doen wegnemen om ze te breken en er kanonnen van te maken. Zij werden gered dank zij de energieke tussenkomst van Charles Van Hulthem die de Minister van Binnenlandse Zaken, Bénézech, kon overtuigen van de noodzakelijkheid ze te bewaren “om met praal de pracht van de nationale feesten te vieren”. De keuken verdween in 1798 en de brouwerij één jaar later.

Men hield zich herhaaldelijk bezig met de restauratie van het instrument. In 1860 kreeg Ed. Lovaert de toelating er een klavier van zijn uitvinding aan te brengen en men liet bij deze gelegenheid 7 nieuwe klokken gieten. Echter de Stad schafte zich het klavier van Lovaert niet aan. Heden is de gehele uitrusting verdwenen en er blijven slechts 27 klokken over, opgesteld in 3 rijen. Zes klokken van Baudeloo werden gedeponeerd in de Grote Schouwburg. De oude klokken dragen de naam Hemony, de datum 1661 en symbolische opschriften.

De grote klokken zijn versierd met mooie decoratieve friezen, naar de smaak van de Renaissance die, ’t zij engeltjes, ’t zij elegant lofwerk voorstellen. Zoals de klok op de foto reproduceert komen 5 engeltjes voor : het eerste schijnt de klepel van de klok vast te maken, het tweede probeert de klok te doen luiden, het derde beweegt kerkbellen, het vierde bespeelt de beiaard en het vijfde de triangel. Hetzelfde onderwerp is gereproduceerd rondom de klok. Op enkele klokjes bevindt zich een fries op dewelke men engeltjes bemerkt die de fluit en de flageolet bespelen. Door de teerheid van zijn helderklinkende sonoriteit en de juistheid van zijn afstemming, kan de beiaard van Baudeloo beschouwd worden als een klein meesterwerkje in zijn genre.

Ten tijde van van Hulthem, stichter biblioteek (Bibliothèque Départementale) in 1800, werden hier veel boeken en handschriften ondergebracht, door de Fransen uit meerdere abdijen en kloosters in en rond Gent medegenomen. Hier is het begin van de latere hogeschoolbiblioteek. De boekerij der universiteit verhuisde er in 1942 en deze van de stad is er nog alhoewel reeds een groot deel is overgebracht naar een gebouw aan de Kouter. Het huidige gedeelte met de neoclassicistische portiek is uit 1820, langs de straatkant staan er namen op vermeld, die zijn : Karel van Hulthem als eerste bibliotecaris met als jaartal1832, de laatste A Wagener 1896, met daartussen drieëntwintig namen van anderen. De voormelde portiek met de nevenstaande, witte gebouwen, ook uit 1820, verduiken de ouden.

Vóór die toegang lag een brug : het Biblioteekbrugsken over de Ottogracht (in 1873 opgevuld). Nog andere brugskens over die waterloop waren : het Wolf-, Baudelo- of Atheneumsbrugsken, het Langelkens- of Struivelbrugsken en het Hofkens- of Spellenbrugsken. Achter en neven de abdij bevond zich de hof met moestuin en kruidtuin, eigendom van het klooster.

Op 17 augustus 1845 werden in de kerk van Baudelo schilderijen van Van Reyschoot ontdekt, die in 1793 overschilderd werden om ze te verbergen voor de Fransen. Van Reyschoot leefde te Gent van 1713 tot 1772.

De Baudelokaai loopt van de Minnemeersbrug tot aan het Steendam. Het grenst aan het Baudelopark en zal grotendeels verdwijnen na de verwezenlijking van dit vernieuwd stadspark.

De aanleg van deze straat geschiedde pas voor de eerste wereldoorlog. Dit gebeurde naar aanleiding van de haventrafiek aan het Stapelplein. Verschillende straten werden aangelegd om een gemakkelijke verbinding te verkrijgen van de binnenstad met het havengebeuren.

De plannen liggen klaar waarbij het park zich zal uitstrekken tot aan de oevers van de Leie. Verlaagde kaaimuren, zitranden aan  het water, nieuwe paden en bomen, bloeiende kruiden … we kijken er naar uit. Reeds op 1 oktober 2007 werd aanvang genomen met de werken voor een verlaagde kaaimuur met aanlegsteiger in de buurt van de Minnemeersbrug. Begin januari 2021 begon een aannemer met het slopen van de kademuren. Enfin, zal de Gentenaar denken. Hoe lang spreken ze al niet van deze omgeving in een nieuw kleedje te steken? We zullen zien, zei de blinde, en hij zag niet … .

In elk geval, eens het project verwezenlijkt zal het de omgeving een nieuwe, aangename inkleuring geven met een knipoog naar de eertijdse ontwikkelingen aan de Graslei.

Vermelden we nog dat deze buurt was gekend voor zijn textielnijverheid cfr. het MIAT-museum waar zowel arm als rijk er hun woonst bezaten. Talrijke drankgelegenheden zorgden voor het nodige vermaak.

Weetje: Op 7 december 1909 ontving Leo Henricus Arthur Baekeland (Gent °14.11.1863 – †23.02.1944 Beacon, New York) onder nummer 942699 het zogenaamde Heat and Pressure-patent voor het bakeliet. Deze chemicus was ondermeer uitvinder van het bakeliet en het Velox-fotopapier.

Geboren in Gent als zoon van een herbergier/schoenmaker genoot hij dankzij een studiebeurs middelbaar onderwijs aan het Koninklijk Atheneum aan de Ottogracht. Op 21-jarige leeftijd behaalde hij reeds het doctoraatdiploma summa cum laude aan de Gentse Universiteit. In 1891 emigreerde heer Baekeland naaar de Verenigde Staten.

Een krantenartikel verschenen in 1937:

Ambtelijke vandalen aan ‘t werk. Is de Baudeloo-tuin bedreigd? De Bakermat der Gentsche Floraliën in gevaar?

We willen nog gelooven dat het niet waar is… De Baudeloohof, zooals de Gentenaars dit heerlijk stadspark noemen, zou gevaar loopen door de ongehoorde domheid van het Stadsbestuur, in een soort zandpleintje voor spelende kinderen te worden herschapen. De oude Gentenaars zullen zich den prachtigen kruidtuin van vroeger wel herinneren, met zijn broeikassen, zijn vischvijvers, zijn hooge strenge orangerie, zijn lommerrijke dreven, zijn hagenhof die langs het water der Reke naar den Peerdenmeersch liep. Wie, vóór zoo’n vijf en dertig jaren, ging niet kijken naar de groote VictoriaRegia-bloem, die in een groenen serreschemer in diep geheim baadde? Welke jongen van Sint-Jacobs heeft geen “tiene” gespeeld rond de “mosterdpot” met den steenen kop van Lineus op?

‘t Was uit de lage glazen broeikassen dat de bloemen kwamen die voor de eerste Gentsche Floraliën in zaal “Frascati” zouden dienen. Het was een oude kloostertuin, die der Baudelooheeren, en met zijn hooge taxusbomen, zijn lorkehagen en zijn tuilige eeuwenoude sequoa, had hij nog veel overgehouden uit den tijd der ingetogenheid der klokken en der gebeden. Toen de Kruidtuin naar het Park verhuisde maakte men er een stadspark van, ten koste van heel wat ruwe verminkingen…, toch bleef nog steeds iets leven van de vroegere plechtige schoonheid.

En nu?“Gekken in de piste!”Men vertelt ons dat men het grasplein met zijn rozenpark wil veranderen in een zandpleintje dat als speelplaats dienen zal voor de kinderen? Wat is dat voor een gekheid? De oude wijk van Sint-Jacobs is geen volkswijk, zodat men werkelijk de kleinen van heinde en ver zou moeten optrommelen om te komen stoeien en ravotten op een plekje van anderhalve vierkante roedoppervlak. De Baudelotuin ligt midden een burgerswijk, bijna volkomen met huizen ingesloten; zullen de mensen daar in een eeuwigen zandstorm moeten wonen? Of moeten we ‘t nog eens aan ‘t klokzeel hangen dat het speelplein van het huidige Scheldeoord enkel dient om kattenvrijerijen en dat er geen enkel kind op spelen komt? Dat het speelplein der Brugsche poort verdween omdat het weldra een onooglijke vuilhoop geworden was? Zou er soms niet een platte “intrigue” onder schuilen?

We kennen iemand, die den beroemden hof een soort ziekelijken haat toedraagt; dat is één. Die reeds bewijzen heeft gegeven van buitengewonen machiavelischen aanleg in ‘t klein. Die op voorhand weet dat het zandpleintje weldra een modderpoeltje zou worden, en dan zeer gemakkelijk de gemeente zou overhalen het zijne bestemming af te nemen, om er eenvoudig… bouwgrond van te maken. De moord op den Baudelohof wordt trapsgewijze ingericht. Wij zeggen: dat komt niet! De Baudelotuin is een historisch monument. De vandalen, wie ze ook mogen wezen, moeten er met de poten afblijven. Zoniet zullen we zoeken tot we den waren draad der verdachte “intrigue” in de hand krijgen. En dan zal er meer stof opwaaien dan het vuile zandpleintje “in spe” ooit zou kunnen doen. J.F.

EEN ‘CONFRERIE’ VAN DE ‘JONCKHEYT’ IN DE WATERWIJK

In het Gentse stadsarchief bevindt zich een document omtrent een 17-18eeuwse organisatievorm van jongelui dat om meer dan een reden merkwaardig is. Het is zeldzaam en vooral waardevol omdat er niet zoveel bekend is omtrent het leven van die bevolkingsgroep in die tijd.

De taal waarin deze commentaar gesteld is, komt nu even ongewoon over als de taal van het originele document uit 1657, althans voor niet-kenners van het 17- en 19eeuwse Nederlands. Van Duyse beschrijft onder meer het volgende onder de titel “Broederschap der jongmans van den Waterwyk te Gent”. ‘Dit broederschap, opgericht in de St Jacobskerk, onder de titel der Heilige Drievuldigheid, bloeide te Gent omtrent de helft de 12e eeuw. Het werd ingesteld voor de jongelingen van de Waterwijk, de straten tussen de Baudeloolei (Ottogracht) en de oude Minnemeerschbrug. En de organisatie betrof een deken, een baljuw en meerdere jongelui.

“Het doel was het huwelyk tusschen de jongelui van dezen wyk op eene gepaste wyze te bevoordeligen, staet by deszelfs verordening niet uitgedrukt. Jaerlyks of alle twee jaren, volgens de beliefte dezer jongmans, werd onder hen eene vriendelyke maeltyd gehouden. De baljuw was met de handhaving der orde belast. By deze maeltyden was het aen elk lid of jongman geoorlofd eene dochter mede te brengen, voor zoo veel nogtans, dat deze ook den Waterwyk bewoonde; wilde iemand volstrekt buiten deze voorwaerde gaen, en zich ter maeltyd aenbieden met eene dochter die buiten dien omtrek woonde, het bestuer des broederschaps was hierin nogal toegevend mits eene kleine vergoeding wierd die misschien menigmalen hertverlangde gunst door den waterwykschen jongman bekomen.”

Om elke mogelijkheid tot misverstand te vermijden voegen we hier nog aan toe dat de ‘dochter’ van de ]ongman uiteraard een “jonge dochter” (ongehuwd meisje) was. Naast een aantal bepalingen omtrent betalingen van een ‘willecomme’ of wekelijkse bijdrage (‘inleg’), een ‘adieu ofte afscheyt’ (bij huwelijk of ingang van geestelijke staat), misviering en processiegang, vinden we er inderdaad de ‘items’ omtrent het jaarlijkse feestmaal.

De zeventiende eeuwse tekst is een opvallende en expliciete illustratie van de gangbare gebruiken inzake partnerkeuze die men in het vakjargon sociale endogamie noemt. Vandenbroecke geeft hiervan een sprekende illustratie uit een Westvlaamse plattelandsgemeente waar in het midden van de vorige eeuw nog, in meer dan een derde van de huwelijken de ouderlijke woningen van het vrijende paartje niet meer dan een paar honderd meter van elkaar verwijderd lagen. Dit fenomeen deed zich vooral voor onder de lagere klassen en de minst geschoolden. De bijdrage die de vermetele ‘Waterwykchsen jongman’, moest betalen om zijn ‘vremde dochtere’ in de feestzaal te krijgen was inderdaad (on)behoorlijk hoog.

Ons voorbeeld toont ook aan hoe in het midden van de zeventiende eeuw de Kerk het sociale leven beheerste en bestaande gebruiken wist te integreren in haar structuren en praktijken. Vandenbroeke schrijft omtrent de kerkelijke feesten: “vast staat dat tal van gebeurtenissen zoals processies een meer profaan slot kenden, zodat de jongeren ze eerder om dit ontspanningselement dan om hun religieuze toedracht bezochten en bijwoonden. Het aangename met het nuttig wist men ook vroeger al te combineren. De confrerie of broederschap was een puur mannelijke bedoening. Dat vrouwen daarin een rol te spelen hadden was alleen maar te wijten aan de unieke natuur van deze Waterwijkse instelling.

———-

Bronnen:

http://www.boudelo.be

Ghendtsche Tydinghen 2010 – Vol39 N°2/N°3

Ghendtsche Tydinghen 2007 – Vol36 N°5

Ghendtsche Tydinghen 2005 – Vol34 N°6

Ghendtsche Tydinghen 2003 – Vol32 N°5

Ghendtsche Tydinghen 2002 – Vol31 N°6-N°5

Ghendtsche Tydinghen 2000 – Vol29 N°3

Ghendtsche Tydinghen 1996 – Vol25 N°2

Ghendtsche Tydinghen 1983 – Vol12 N°1/ N°4

Ghendtsche Tydinghen 1980 – Vol9 N°5/N°6

Ghendtsche Tydinghen 1975 – Vol4 N°5

http://www.nieuwsblad.be – Max Dedulle

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.