Brandweer Gent – Moerkinderen

GentbrandweeroudGDDJH-Fb
Brandweerwagen – Gent door de jaren heen – Fb

Gent bezat vroeger een wacht of gilde die ter hulp kwam bij brand. Dit werd waargenomen door de “moer- of moorkinderen” onder leiding van een “moerkoning”. Die moerkoning mag je vergelijken met een politiecommissaris.

“Moerkint” wordt volgens de middelnederlandse betekenis ook wel ribaut of ribaud genoemd en is de benaming voor een lager ambtenaar in bepaalde steden. Zo waren er in Gent de nachtwaker, de straatveger, de mestraper, de marktmeester, etc.

7 februari 1490 (o.s.): “Den 7 sporcle 1490 was by Schepenen van der Keure in ghemeenen collegie ende beede de dekenen gheordonneert ende overeen ghedraeghen datter voortan maer zullen wesen TWAELF CONINGSKINDEREN, te weten VAN ELCKEN LEDE VIER, end ooc wedden hebben ende winnen zo sy van oude tyden ghedaen hebben”. (DIERIC~ Mémoires sur la ville de Gand, Gent, 1815, ll, 535).

Dit betekent dus dat de Poorterij (Eerste Lid), de Weverij (Tweede Lid) en de Kleine Neringen (Derde Lid) voortaan elk nog maar vier koningskinderen mochten leveren. Elk Lid wou blijkbaar delen in die vorm van tewerkstelling. Destijds, in 1346, mochten ze er elk 8 leveren. In 1468 elk nog 5 en nu in 1490 elk nog slechts 4. Koningskinderen, ook wel moorkinderen of ribauden genoemd, waren aanvankelijk bezoldigde stadsdienaars die fungeerden als straatvegers, mestrapers, nachtwakers, verzorgers en opzichters van krankzinnigen, marktmeesters en toezichthouders bij processies. In de 14de eeuw bedienden zij in oorlogstijd waarschijnlijk de “ribaudekijns” of kanonnen van klein kaliber, gemonteerd op kleine wagentjes. Zoals men tussen de regels kan lezen is een besparing op stadspersoneel niet alleen van deze tijd.

De brandweer is gesproten uit een korps genaamd “Pandoeren” opgericht in 1752 en door de stad bezoldigd. Deze eenheid werd omgevormd tot bewapende pompiers in 1808 met als hoofddoel bestrijding van brand uiteraard en als nevendoel het steunen van de politie en de stadswacht. Het reglement voorzag ook dat ze de burgerwacht moesten bijstaan met hun kanonnen bij oorlog of opstanden.

20 januari 1780. Een brand breekt uit in het klooster van de Capucijnen aan de Overschelde. Stadswakende mannen en de koning van de moorkinderen ontvangen een beloning van de stad voor “gedane devooren”. De stadswakende mannen zijn een soort burgerwacht die in de praktijk vooral nuttig waren om smokkelaars op te sporen. Wanneer een stadswakende man een smokkelaar bekeurde en zijn goederen aansloeg had hij recht op het derde deel van de boeten plus de opbrengst uit de verbeurd verklaarde goederen.

Koning van de moorkinderen: in de 18de eeuw een officiant die voornamelijk dienstbodentaken uitvoerde zoals het dienen van de armenkamer, de hellebaardiers en de hoog-en onderbaljuw van de stad. Bij officiële plechtigheden was hij de ceremoniemeester van Gent. Voor deze gelegenheden had hij een prachtige wapenstok ter beschikking. Het officie werd meestal als bijverdienste gekocht van de Stad. Stephanus Robert, bijvoorbeeld, stond bij zijn overlijden in 1770 bekend als zwarteledertouwer en koning van de moorkinderen. Net zoals de wapenkoning de opperste der herauten was, zo was de koning van de moorkinderen vroeger de opperste van een 20-tal ribauden

De torens van de St.-Niklaaskerk en vanaf de 14e eeuw het Belfort bevolkten tijdens dag en nacht brandwakers. Bij vermoeden van brand werd de werkklok geluid en duidde een zwaaiende lantaarn de richting aan waar de brand woedde.

gentbrandweergoddynjacquesfb
Brandweeer Gent – Goddyn Jacques – Fb

Tijdens de 16e eeuw waren er wijkwachten actief door de gebuurten gefinancierd ter aanvulling van de centrale brandwacht. Elk uur van de nacht riepen zij “Wacht uw vuur en kaarslicht wel, de klok slaat … uur”.

Bij brand liep één van de bewakers vliegensvlug naar beneden om de overheid en de koning van de moorkinderen te waarschuwen. Dat was een politieambtenaar van een vast korps die verscheidene opdrachten uitvoerde als controle van vreemdelingen en vrouwen van lichte zeden, toezicht op de netheid van de straten tot leiding geven bij bluswerken.

Vervolgens liepen de verantwoordelijken richting de “emmerkelder” onder de zaal van het schepenhuis. Aan de brand gekomen vorderde de koning van de moorkinderen mensen op die verplicht waren mee te helpen om de brand te blussen. Zoniet riskeerden zij een zware straf. Anderzijds was er een tegemoetkoming voor alle helpers.

Gentbrandweer3(AnnBilcke)

Ook de kloosterlingen, die ook blusmateriaal in bewaring kregen, zagen zich verplicht hulp te bieden door het blusmateriaal aan te voeren. Vooral werklui die gewoon waren op ladders te klimmen als er waren  de metselaars, ticheldekkers, schippers en schaliedekkers werden opgeroepen om deel te nemen aan de bluswerken.

Het water zelf werd in grote “tinen” aangebracht. Dat waren tonnen die onderaan veel breder waren dan bovenaan bestaande uit 1 bodem. Door middel van een draagstok die tussen 2 ringen stak bovenaan de ton bevestigd kon de tin(g) verplaatst worden.

DE BRANDEMMERS VAN 1640

In augustus en september 1640 kocht de Gentse magistraat 305 lederen emmers bestemd voor de brandbestrijding. De enige manier in die tijd om dit te doen bestond hierin dat men vanop ladders emmers water op de brandhaard goot. Daartoe werden die ladders bemand met blussers, de ene boven de andere, die de emmers water aan mekaar doorgaven. Zeer efficiënt was dit niet maar het was toen de enige bestrijdingstechniek samen met het neerhalen van brandende gevels door middel van lange persen voorzien van haken.

Gentbrandblusemmerinledersint-pietersdorp
Gent lederen brandblusemmer (museum van volkskunde)
http://www.sint-pietersdorp.be/ppts/gen

Het was nog meer dan 30 jaarwachten op de uitvinding van de slangenbrandspuit, in 1672, door de Hollandse schilder Jan Van der Heijden. Zelfs dan gold nog ‘Brand in de stad, een ongelijke strijd tegen een onvermijdelijke catastrofe’.

Hoe zo’n “leeren branthemerer” uitgezien heeft kunnen wij gaan bekijken in het museum “Het Huis van Alijn” dat twee exemplaren bezit. Het zijn zoals onze huishoudemmers omgekeerde afgeknotte kegels uit dikleder met een dubbele boord van ongeveer 3 cm. waaraan met ijzeren ringen een hengsel vastgemaakt is Ze hebben een nuttige hoogte van 24cm. gemeten vanaf de bodem tot aan de onderrand van die dubbele boord. De inhoud daarvan is 6,5 liter. Die 305 brandemmers kocht de magistraat bij 3 leveranciers.

GentBrandweerMarcelGélaude
Réakse: Verdikke, Tee persies ieveranst gebrand. Nie verre van jowan zijn deure zelfs. T’es tuupe datij zein vensters toegeloaten ee. (Marcel Gélaude (FB)
gentbrandweer
Stoompomp 1874

Bij grote branden was het vooral de omgeving die moest gevrijwaard blijven van vuur. Brandhaken bestaande uit lange sparren met een haak trokken de naburige strodaken en ander delen van de huizen omver.

P. Jonglas beschrijft hetvolgende in zijn boek “Beschrijving der stad Gent voor de jeugd” uit 1834: “Tegenover het Stadhuis had men de wacht der Pompiers, in 1752 opgericht, vroeger Pandoers genoemd. Hunne dagelijksche soldij bestond in een stukje geld ter waarde van tien oortjes, hetwelk nog den naam van Pandoertje heeft behouden”.

Tijdens het Franse bewind werd elk lid aangewezen waar hij zich bij een ramp naartoe moest  begeven.

In 1802 herbergde het Gents stadhuis al het blusmateriaal eigendom van de stad. Naar het voorbeeld van Parijs en Brussel was in  1804 de “garde municipale” of stadswacht verantwoordelijk voor brandgevallen. Dat bestond aanvankelijk uit 60 man om uit te groeien naar 100 man. Dit mag als het eerste brandweerkorps van Gent beschouwd worden.

Sinds 1809 was er een bestendige wacht die in het Capucijnenklooster verbleef. In 1811 verbleef de stadswacht aan de Hoogpoort en van 1830 tot 1891 in het Geraard Duivelsteen.

10 februari 1831. De Commissie van Openbare Veiligheid beslist de brandweerlieden met nieuwe epauletten uit te dossen als beloning voor hun moedig gedrag bij de mislukte orangistische staatsgreep van Grégoire en De Bast. In de Gazette van Gend van 2 februari 1831 stond volgend artikel: “Onze stad, die gedurende deze tijdsomstandigheden geen merkwaardige rampen te betreuren had, heeft heden het toneel geweest van droevige gebeurtenissen welke ernstigste gevolgen konden hebben, toen omtrent de middag alhier een compagnie vrijwilligers bestaande uyt 240 à 250 mannen, onder aanvoering van den kolonel Emest Grégoire ( eenen Franschman) en den schermmeester Bast, die de avond te voren Brugge hadden verlaten en naar Gent trokken met geladen wapens.” (VAN AERDE R., De Gentse pompiers redden de Belgische Onafhankelijkheid, in Ghendtsche Tydinghen, Jaargang I 0, nr. 2, 1981 ).

Op 22 maart 1869 is beslist dat het reglement van de brandweer, dat dagtekende van 30.1.1830, wordt herzien. Het volledig korps telt 80 manschappen nl.een kapitein, een luitenant, een onder-luitenant, een sergeant-majoor, vier sergeanten, 13 korporaals, 34 sapeurs, 2 hoornblazers en 23 pompiers.

gentbrandweerheidirogierfb
Brandweer Gent – Heidi Rogier – Fb

Het blussen van branden was gebaseerd op het principe dd. 1672 van Jan van der Heyden, een Nederlands tekenaar, schilder en uitvinder. In 1874 was er de stoompomp.

25 oktober 1874. Twee nieuwe stoomspuiten worden door de brandweer getest aan het Justitiepaleis. Vanaf 1924 deed de brandweer beroep op de motorpomp.

10 october 1877. De brandweer is verrijkt met een nieuwe telegrafische lijn. Er waren reeds twee lijnen, die het Dok en het gesticht “Het Vliegend Paard” met de brandweerkazerne verbonden. De nieuwe lijn verbindt de opera met de kazerne.

15 december 1877: Gisteren werd door de heer Van Lancker, uurwerkmaker, een reeks proefnemingen gedaan met de telefoon bij middel van een draad die de post van de brandweer in de opera met de kazerne in de Nederscheldestraat ( Geeraard Duivelsteen) verbindt, zijnde een afstand van 800 meter. Een gesprek is tussen de twee punten gevoerd kunnen worden.

In 1880 zorgde de aanleg van een waterbedelingsnet voor een verdere bereikbaarheid van de spuitslangen omwille van de hogere druk die werd ontwikkeld.

Rond 1909 reed er een eerste brandweerauto rond. Waar voordien het paard alle werk moest opknappen, kwam het sindsdien minder in beeld bij interventies.

———-

Bron:

Kroonblaadje: jaargang 11 – nr. 4 – 1989-1990

Ghendtsche Tydinghen 1974 – Vol3 N°4

Ghendtsche Tydinghen 1995 – Vol24 N°5/N°6

Ghendtsche Tydinghen 1994 – Vol23 N°5

Ghendtsche Tydinghen 1981 – Vol10 N°5

Ghendtsche Tydinghen 1980 – Vol9 N°2/N°3