Schouwburg (KNS)

Wat vooraf ging

GEZOCHT : EEN BOUWPLAATS VOOR “DEN NIEUWEN VLAAMSCHEN THEATER” !

De Vlaamse toneeltraditie werd voornamelijk opgebouwd door “De Fonteyne” en door “Broedermin en Taelyver”, eerst in de Parnassusschouwburg op de Houtlei, later in de “Minard”. Het was in 1871 dat Julius Vuylsteke in de Gemeenteraad het voorstel deed “een officieel en Nederlandschen Schouwburg te stichten ter hooger kunstontwikkeling van het volk”. Het was wel 15 jaar later, nl. in 1886 dat de Gemeenteraad er principieel mee akkoord ging een Nederlandse Schouwburg te bouwen op de hoek van de Reep en Vlaanderenstraat. Er kon evenwel geen overeenkomst bereikt worden met de eigenaar van de grond en toen was r nog de mogelijkheid te kiezen tussen grond op het pasgevormde Laurentplein en de gronden van het Pakhuis op de Korenmarkt.

Er waren blijkbaar meerdere geïnteresseerden voor de oprichting van een nieuw volwaardig gebouw. Namelijk tijdens de gemeenteraadszitting van maart 1887 stelden enkele raadsleden voor een nieuwe schouwburg op te richten op de Koornmarkt op de plaats van het toenmalig Pakhuis. Het voorstel viel niet bij alle raadsleden in goede aarde. We lezen niettemin in dagblad Vooruit van 28 juni 1887 : “Het schijnt thans zeker te zijn dat den nieuwe Vlaamse Schouwburg in het Pakhuis op de Koornmarkt zal tot stand komen. Met de aanstaande lente zullen de werken beginnen”. De tegenstanders van het ontwerp beten van zich af. M. De Nobele verklaarde in de eerste gemeenteraadszitting van 1888, de som van 100000 fr (2479€) op de begroting gebracht, niet te zullen stemmen omdat hij het afkeurde dat de nieuwe schouwburg in het Pakhuis zou ondergebracht worden. (dagblad Vooruit van 3 jan. 1888).

Eerder, rond 1885, ging een hele arbeidersbuurt tussen het Zuid en het Laurentplein tegen de vlakte om plaats te maken voor ruime en “deftige” straten. Rond 1900 volgde een tweede sloopcampagne, dit keer in het hart zelf van de stad. Daar wilde het stadsbestuur een ruim plein aanleggen die het zicht op de Sint-Baafskathedraal en het Belfort zou vrijmaken. Het was in 1896 dat de gemeenteraad het ontwerp van burgervader Emiel Braun goedkeurde  tot “verandering van het middendeel der stad, begrepen tusschen St.-Niklaaskerk en het Geraerd Duivelsteen, met oprichting van een nieuwen Vlaamse Schouwburg en een nieuw Conservatorium”.

Daarvoor moesten de huizeblokken aan weerszijden van de Regnessestraat sneuvelen. Deze boogvormige straat volgde grosso modo het traject van de eerste portusomwalling. Van deze straat bestaat nog klein restje, namelijk het stukje van de Biezekapelstraat aan de Achtersikkel, tussen de twee bochten. Door de sloping van de Regnessestraat kwam de oostgevel van de lakenhal vrij. Deze werd een paar jaar later gerestaureerd en uitgebreid met 4 traveeën. Aan de noordkant van het plein zou de Nederlandsche Schouwburg oprijzen, ook wel de Vlaamsche Schouwburg genoemd.

Deze operatie maakte ongetwijfeld het zicht op de drie torens vrij, maar ter zelfdertijd sneuvelde weer  wat middeleeuws stadsweefsel  en ging daarbij een stukje Gents leven verloren.  Dichter Karel Van de Woestijne meldde als correspondent aan NRC: “Men heeft alles maar afgebroken, al het bonte en mysterieuze leven dat om de monumenten wroette en ijverde. En nu staan die monumenten daar elk op zichzelf, moederziel alleen. Kerken en torens en stenen op een zelfde rijtje opgesteld als uit een speeldoos, zonder atmosfeer op zich, zonder levensambiance. Verlaten zou men zeggen.”

Minder bekend zijn de tribulaties die het project in het honderd lieten lopen, zodat uiteindelijk “de nieuwe post” op de Koornmarkt en de “nieuwe schouwburg” op het Sint-Baafsplein hun plaats kregen. Reeds werd verteld dat tijdens de gemeenteraadszitting van 1 april 1887 de stedelijke overheid besloot een Nederlandse Schouwburg op te richten op de Koornmarkt na afbraak van het Pakhuis. Met hand en tand verdedigd door P. Fredericq, viel dat voorstel echter niet bij alle raadsleden in goede aarde. Niettemin lezen we in dagblad Vooruit op 28 juni 1887 : “Het schijnt thans zeker te zijn dat de nieuwe Vlaamse schouwburg in het Pakhuis op de Koornmarkt zal tot stand komen. Het is bijna zeker dat men met de aanstaande lente zal beginnen”. De tegenstanders van het ontwerp lieten zich niet onbetuigd en beten van zich af.

In de eerste gemeenteraadszitting van 1888 verklaarde De Nobele, de som van 100 000 fr. op de begroting gebracht, niet te zullen stemmen. (Dagblad· Vooruit van 3 jan. 1888). Ruim een jaar later werden voorafgaande peilingen verricht tot op een diepte van 8 m. De tegenstanders van het project zullen beslist in hun vuistje gelachen hebben toen aan het licht kwam dat de bodem op die diepte niet meer de nodige stabiliteit bezat. Er kwam geen schot in de zaak. Intussen waren de plannen van De Vigne toch klaargekomen. In de gemeenteraad was P. Fredericq opnieuw de grote optimist want de fundering kon nog dit jaar (1893) klaarkomen indien de onteigeningen onverwijld werden doorgevoerd. Reeds in 1894 kon de schouwburg onder dak zijn !

Oktober 1895. Schepen Colson wou de hele zaak op de lange baan schuiven en burgemeester Lippens nam geen stelling in. Na de gemeenteraadsverkiezing van oktober 1895 had burgemeester Lippens de plaats geruimd voor E. Braun. Intussen werden onderhandelingen met het Rijk aangeknoopt dat te Gent een geschikte plaats zocht voor het oprichten van een hoofdpostkantoor. De onderhandelingen met de staat vielen bijzonder voordelig uit voor de Gentse stadskas daar het Rijk bereid werd gevonden de kosten van de begonnen funderingswerken in het Pakhuis op zich te nemen, tussen te komen in de kosten van de restauratiewerken aan het Schippershuis en daarenboven het vroegere postkantoor aan het Koophandelsplein voor een spotprijs aan de stad over te maken. De stadswijzen hapten toe. Er kwam dus geen schouwburg op de Koornmarkt, maar een postkantoor.

Maar de stadskas had een flinke deuk gekregen door de enorme kosten van slopingen, urbanisatiewerken en restauraties in het kader van het plan Zollikoffer, dat een ruime verbindingsweg Koornmarkt-Zuidstation beoogde en meteen onze historische torenrij van aanpalende woningen vrijmaakte. De voorstanders van een nieuwe schouwburg kregen in feite toch hun zin. Het college ging de verbintenis aan naar een andere bouwplaats uit te zien. Intussen wees de kalender 1897.

“12 januari 1897: ontwerp Braun-Van Assche. We hebben deze week aangekondigd dat de bestendige deputatie der provincie Oost-Vlaanderen het ontwerp Braun-Van Assche heeft goedgekeurd. Bijgevolg zal binnen enkele weken de hand geslagen worden aan het grote ontwerp dat de kuip der stad volkomen zal vervormen. Volgens wij vernamen zal er aanvang genomen worden met de huizen af te breken in de Regnessenstraat. Die gronden zijn nodig voor het opbouwen van de nieuwe “Vlaamse Schouwburg”. Gelijktijdig worden de huizen afgebroken in de St.-Jansstraat zodat bij het aanbreken van de zomer het Belfort en de Lakenhalle volkomen zullen ontbloot zijn. Een 3-tal bewoners van de Regnessenstraat hebben bericht ontvangen eind maart te starten met de afbraak van hun woning. Na de ontbloting van Belfort en Lakenhalle en het opbouwen van de “Vlaamse Schouwburg” worden de huizen afgebroken betreffende de Catalognestraat, de Vier Emmersstraat en de Poeldemarkt”.

Terwijl het Pakhuis en de aanpalende huizen met de grond werden gelijkgemaakt, kwam het huidig Sint-Baafsplein tot stand.

In dagblad Vooruit van 3 juli 1897 lezen we : “Binnen weinig dagen zal de plaats waar de nieuwe Vlaamse Schouwburg moet opgericht worden ontbloot zijn. Van het huis van mijnheer Vyt tot aan de woningen gelegen rechtover de Seminariestraat, zullen al de gebouwen afgebroken zijn. En de nieuwe schouwburg kwam er. Even voor de eeuwwisseling stond het gebouw reeds overeind.

Het plan werd getekend door Edm. De Vigne. De gevel is 33 meter breed en 32 meter hoog. Het bronzen beeld boven de gevel stelt de “Genius van de Muziek” voor. Het beeld is het werk van de Gentse beeldhouwer Aloys Buyens en werd gegoten door de firma Goossens.

Aloys Buyens verbleef een 9-tal jaren in de Verenigde Staten (4 jaar te Boston, 5 jaar te New York). Daar vervaardigde hij een aantal kunstwerken waaronder twee standbeelden van Christoffel Colombus en een standbeeld van Pater Marquette, de ontdekker van de Missisippi dat het Capitool te Washington versiert. Het mozaïek werd getekend door de kunstenaar C. Montald, leraar aan de Academie. Het bestaat uit 700.000 kleine stukjes steen en telt meer dan 500 verschillende tinten. Het geheel, 9 meter breed en 4 meter hoog, stelt de negen muzen voor. Clio (geschiedenis), Urania (sterrekunde), Calliope (welsprekendheid), Polymnia (heldenpoëzie), Erato (eligie), Thalia (toneel), Melpomene (treurspel), Euterpia (muziek) en Terpsichare (dans) omringen de wagen van Apollo. De praalwagen wordt getrokken door drie witte steigerende paarden. De vier bronzen beelden in de nissen stellen de vier Gentse rederijkerskamers voor en zijn het werk van de Gentse beeldhouwer Louis Mast. Deze kunstenaar maakte ook “De stervende gladiator”, werk dat in 1899 de provinciale tentoonstelling versierde en in 1974 het Koning Albertpark sierde te Gent.

Bij de inhuldiging werd het stuk “De Witte Kaproenen” opgevoerd, op tekst van Lodewijk Lievevrouw-Coopman en Gustaaf Dhont op muziek gezet door Oscar Roels.

Later werden nog talrijke wijzigingen aangebracht door stadsarchitekt Charles Van Rysselberghe.

Enkele honderden meter verder, op de Koornmarkt, metselde men intussen naarstig verder aan … het postkantoor. De Staat wekte hierbij de spotzucht van de Gentenaars op door er 10 jaar over te doen om de Grote Post te bouwen.

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 1972 – Vol1 N°4

Ghendtsche Tydinghen 1974 – Vol3 N°6

Ghendtsche Tydinghen 1981 – Vol10 N°6

Ghendtsche Tydinghen 2008 – Vol37 N°5

gentblogt-archief.stad.gent/2013/07/05/albert-sugg-en-de-belle-epoque-in-gent