Gentenaar

BESTAAT ER ZOIETS ALS EEN GENTSE MENTALITEIT?

“De” Gentenaar heeft een typische mentaliteit die kan omschreven worden als: droog, koel, nuchter, ironisch, soms cynisch en wars van alle overdrijving en sentimentalisme. Oertypisch daarvoor is de Gentse gewoonte om, waar anderen al naar superlatieven zouden grijpen, gewoon van iets te zeggen: “T’en es nie slecht”.

Om alles ietsje overzichtelijker te maken deel ik het, ietwat kunstmatig uiteraard, als volgt in: anekdotes, losse commentaren, denkbeeldige dialogen, gevleugelde uitdrukkingen, moppen, vervormde muziekteksten en tot slot wat eigen inbreng. Dit alles, behalve de achtergrondcommentaar, bijna volledig in ± Gentse schrijfwijze (onnodig wellicht aan te stippen dat de Gentse mentaliteit zich het best uit in het Gentse dialect). De bedoeling van elke uitdrukking, zinsnede, enz… is weer eens een extra illustratie te geven van dat “Gentse” aspect waarom het ons hier te doen is: het lakonische, het relativerende, het cynische, het denigrerende, het onverstoorbare, het ontluisterende.

Ruziemaken, discussiëren en kritiek

Een typische Gentse karaktertrek is dat een “echte” Gentenaar houdt van het wederzijds vrij discussiëren en zijn mening zeggen. Kortom, als hij zijn mening zegt en iemand anders bekritiseert op een min of meer eerlijke manier, ziet een Gentenaar dit niet meteen als een persoonlijke aanval. Zelfs vrij heftig discussiëren staat voor hem dus niet gelijk met ruzie maken. Ook hier zou ik op grond van persoonlijke ervaring durven zeggen dat mensen uit andere streken, en met name uit West-Vlaanderen, daar soms anders op reageren. Zij neigen er meer toe kritiek wel degelijk met persoonlijke aanval gelijk te stellen. Logischerwijze zijn Gentenaars voor hen dan ook “ruziemakers”. Laten we als Gentenaar ronduit pleiten voor het behoud van onze echte Gentse karaktertrek nl. een onbeperkte en als het moet zelfs robuste vrije meningsuiting.

Anekdotes

De eerste twee anecdotes werden mij, en dat maakt ze wellicht extra bewijskrachtig, door niet-Gentenaars medegedeeld als zeer illustratief voor de gedragswijze van onze stadsgenoten.

Een Gentse schilder gaat ergens een plafond verven. In een hoekje op zijn ladder is hij aan het werk. De huiseigenaar komt bij hem en vraagt bezorgd: “Zie de genoeg?”. “Bob … ” antwoordt hij schouderophalend en werkt verder. “Wacht”, zegt de ander,” ‘k zal de lucht omsteken”. Hij voegt de daad bij het woord en vraagt dan: “Es ’t beter ezuu?”. Antwoord van de schilder: ” ’t ‘nes ’t er toch nie deure verslecht!”

Een Gentenaar rijdt met zijn auto door een andere stad. Blijkbaar heeft hij iets verkeerd gedaan want een agent fluit en komt al roepend naar hem toegelopen. Onze held draait zijn raampje open en zegt tot de agent: “Ach, ge spreekt toch! ‘k Miendege dadde ging bassen”.

Een man stapt van de tram (een van het oude model, waarvan de deuren steeds open blijven), iets te vroeg wellicht, en daardoor struikelt hij. Een dame komt toegelopen en vraagt bezorgd: “Gho, meniere, hed’uh ziere gedoan?. “Bij nienok madam”, luidt het antwoord, ” ‘k stappe ‘k ik altijd ezuu van den tram”.

Een van de allersappigste uitdrukkingen in het Gents, goed genoeg om ze tot anecdote om te toveren. Een groepje gaat een restaurant binnen. De kelner komt de bestelling opnemen maar veronachtzaamt daarbij een van de groepsleden. “Hela vriend”, roept de betrokkene, “heh ‘k ik soms een hijtene (houten) muile messchiens! “.

Een vriend van mij, niet-Gentenaar, komt naar de recente tentoonstelling in de Sint-Pietersabdij over het ontstaan van Gent kijken. Hij beweegt doorheen de verschillende zalen, spontaan op ongeveer hetzelfde ritme als een andere man. Plots ziet hij een deurtje, duwt er gewoon even tegen en … het deurtje gaat open. Het blijkt uit te geven op een soort met bloemen begroeid prieeltje, dat bovendien uitzicht op de stad biedt. Verrukt zegt mijn vriend tot zijn “medeganger”: “Dat deurtje is open!” De ander bekijkt hem, vertrekt geen spier, zegt: “Es ’t woar mijne joengene?” en zet onverstoorbaar zijn tocht verder.

“Mij hehn ze g’hehwen”, vertelde hij, “moar aja, ’t es omda’k mijn wirk zuu goed doe”. Ik moet bekennen dat ik door deze vreemde mengeling van onbeschaamd “stoefen” en dodelijke ernst even uit mijn lood geslagen was. Maar toen kwam meteen de “ontknoping”: een gezicht dat hij trok van ” ‘k hê uh liggen ihn, moat!”, waarbij hij zijn eigen gestoef meteen totaal relativeerde. Zonder meer kunnen we stellen dat deze zeer typische mengeling van zelfverheffing die men ogenblikkelijk ook meteen relativeert of zelfs totaal van de kaart veegt ons een kostbare sleutel tot het begrijpen van “de Gentse mentaliteit” levert.

Korte commentaren

Ook weer bij de bespreking van een of ander probleem wil een van de betrokkenen blijkbaar iets zeggen, doch hij aarzelt. We moedigen hem aan (?) met de opmerking: zeg moar uh gedacht zul, we doen tons toch wel ons goeste.

Iemand is nogal onhandig, hij neemt bv. mes of vork aan de verkeerde kant vast. In plaats van hem stijf terecht te wijzen zeg je droogjes: ” ‘k Zoe dad’ aan den andere kant vastpakken da’k van uh was”.

Als het uren of dagenlang pijpestelen regent, peinzend naar de lucht kijken en pseudo-diepzinnig mompelen: “En nie wille regenen ihn!”, of een variante daarop : “D’ er goa nog regen van komen oas ’t ezuu vuurt goat”.

Iemand wandelt onder de bomen door. Plots voelt hij iets, kijkt op en ziet boven zijn hoofd de schuldige: een duif die iets “gedaan” heeft. “Allee”, zegt hij, ” ’t es toch nog goed da de koeien in de bunmen nie ’n zitten”.

Iemand in je nabijheid heeft niet zeer ernstige maar wel vervelende symto-men: hoesten, niezen, pijn links en rechts. Je geeft als commentaar: “Ge zij’d uuk nie vurt moar duurijpe”.

De zoveelste variante van “nie slecht”. We willen van iemand zeggen dat hij niet dom en wie weet, misschien wel echt slim is. We zeggen dus: ” ’t ’n es gienen uil”. Bemerk terloops dat Gentenaars blijkbaar van uilen houden. Waar een andere Vlaming voor “in benarde omstandigheden zitten” zal zeggen: we zijn in den aap gelogeerd, is een Gentenaar “in den uil gelogeerd”.

Wanneer iemand problemen heeft kun je hem troosten door te verwijzen naar andere sukkelaars die het nog erger hebben. In mijn prille jeugdjaren vervulden “d’oarme kinderkes in Indië of in China” die nuttige rol. Tegenwoordig kan men bv. gewoon zeggen “Oas de moar gezond zijt” of “beter dad’ of een biên gebroken”.

Zo zeg je iemand wiens huis in brand staat best niet “Oas de moar gezond zijt” en wie een schedelbreuk heeft zal “beter dad of een biên gebroken” maar matig appreciëren.

Wie iets gepresteerd heeft waarop hij nogal fier is kan in Gents gezelschap best toch maar voorzichtig zijn. Als hij het er te dik oplegt, riskeert hij commentaren als “zuu fier of ne pirdekeutel” of “den diene mee zijn kirmestotte”.

Wie het eeuwige ethische vraagstuk egoïsme versus altruïsme wil oplossen kan misschien inspiratie zoeken in het gezegde “die veur zijn eige zurgt zurgt veur ne goeie vriend”.

‘k Herinner mij dat ik het ooit in “Nero” las (’t ging over een nijlpaard, maar het wordt ook op een wijd geeuwende mens toegepast): “Gieuwd ezuu nie, ‘k zie de voerenge van uh moage”.

Wie emotionele problemen van romantische aard heeft kan raad vinden in enkele Gentse gezegden, al zijn die eerder robust dan subtiel te noemen: “Ge keun zuwel iene girre zien mee eens of zonder eens” en “De beste remede tegen een mislukte liefde es een vessche (nieuwe liefde)” …

En iemand met gezondheidsklachten kan jammeren: “Ja, ge keun veel afzien ier dadde schuune duud zijt”.

Hoe de Gentse volksmond tegen activiteiten van hogerhand aankijkt

Het volgende versje deed de ronde naar aanleiding van de vergaderingen van de Volkerenbond: “En ze drenken nog een glas En ze pissen nog ne plas en ze toaten alles ‘lijk da’t was”. Noteer in dat verband dat scepticisme tegenover de activiteiten van gezagsdragers en zelfs een flink anarchistisch trekje ook altijd deel hebben uitgemaakt van de Gentse mentaliteit.

“Werken is zalig” luidt een vroom oud gezegde. De Gentse versie “vervolledigt” het door te zeggen: “Wirken es zoalig … en leeg zijn es heilig”.

Een Gentenaar heeft een nogal indrukwekkende uiteenzetting gedaan, zodanig zelfs dat hij blijkbaar de neiging voelt wat gas terug te nemen door eraan toe te voegen: “En oas de da nie ’n geluuft moakek uh wel wat anders wijs”.

A zit smakelijk te eten. B bekijkt hem aandachtig en zegt dan schijnbaar verwonderd: “Tiens, ge steek gij dad’ uuk onderuhwe neuze!”.

A klaagt over zijn niet al te beste gezondheidstoestand. B vraagt: “Zij de benijt van te stirve messchiens? Da es pertank gien verlore wirk zulle, ge moet da toch ne kier doen!”.

Fictieve dialogen

A heeft net gegeten. B vraag hem hoe het was. A antwoordt: ” ’t Was etelijk” (uiteraard een variantie van ” ’t was nie slecht”).

A: “wa zegge z’ in ’t Gêns tege diene plat mee al die kruiden d’ erin die de moet bakken in die speciale olie … ?” B: “Ze zegge doar niets tege, z’ eten dad op.”

A geeft. een uiteenzetting over een of ander probleem en gebruikt daarbij nogal veel veronderstellingen. Moest dit en moest dat … dan zou misschien … enz … -B krijgt het op de zenuwen en antwoordt: “Ja, moest, moest, moest…! Moest mijn tante kluute g’had hehn, ’t was mijn nonkel”.

In een gesprek duikt een of ander probleem op. A aarzelt wat de oplossing betreft en zegt: “Hm, ‘k moe ne kier peize.” Twee replieken van gelijke strekking staan ter beschikking: o ‘”t Es lastig veur mensche dien ’t nie geweune zijn” en o “Zie dadde gien huufpijne krijgt”.

A vertelt, bv. over een of andere tentoonstelling van modernistische kunst of iets dergelijks. B is niet super-enthousiast en antwoordt: “Help mij omthèwe da ‘k doar nie noartoe goa ihn!”

A, ‘”k Moake mij een beetje ongerust; ‘k sloape zuu slecht tegewoordig.” Antwoord van B: “Wel joenk, doar zoe ‘kik nie van wakker ligge da ‘k van uh was zul!”

A: “Gho! ‘k Zie der schuun uit mee … (bv: die blèw uuge, die gezwolle lippe … ” Antwoord B: “Moakt uh nie ongerust; ’t zal niemand ’t verschil zien.”

Twee dames in gesprek. A is net naar de floraliën geweest. B vraagt haar hoe ze het vond. Antwoord van A: ” ’t Zijn jij blommen niewoar!”.

A heeft (weer eens) een indrukwekkende uiteenzetting ten beste gegeven. B antwoordt gewoonweg: “Ja ja, ‘k huure ’t ‘kik uh girre zegge”.

B heeft iets aan A verteld en vraagt achteraf: “Wis ‘te dad’ al?” “Nienok, zegt A, oas ek het nog ne kier huure es ’t den twiede kier”.

Op de vraag “Hoe es ‘t?” antwoordt een echte Gentenaar “van tien negene” natuurlijk: “Oas ’t iets es ihn”. Of “’t Hee al beter geweest” (eigenlijk een relativering van “slecht” zoals we dat reeds van “goed” zagen). Of ” Eigenlijk goed totda ‘k uh tegekwame”.

In de hitte van het gesprek zegt iemand iets als “Gij annuzelirre”. Ik onderbreek hem verontwaardigd: “Hela, beleefd zijn ihn! MENIER den annuzelirren oastemblieft!”.

“Hoe es ‘t?” In jongere jaren heb ik uiteraard geleerd om daar beleefd op te antwoorden: “goed, en mee uh?”. Maar als er gevraagd wordt: “Zeg, hoe es dat doar nog mee dienen boek die ‘k uh al over mier dan vier moanden gelieënd heb?” Als je daar “goed en mee uh?” op antwoordt is de reactie van de andere kant uiteraard niet gegarandeerd enthousiast

Een klassieker, in twee trappen nog wel. Iemand heeft weer een zo vanzelfsprekend mogelijke waarheid ten berde gebracht. We “prijzen” hem door pseudo-bewonderend te zeggen: “Hm, hm! Ge zij gij nog zuu dwoas nie of da’ d’ er uit ’n ziet”. En (de tweede trap), een middel om de waarheid van de eerste uitspraak te testen bestaat erin deze even om te draaien en te zeggen: “Ge ziet er gij nog zuu dwoas nie uit of da d’n zijt”.

En in diezelfde nogal scherp ironische trant. Je bent met een werkje bezig. Iemand vraagt: “Wille ‘k uh een beetsje meehelpen?” Twee mogelijke antwoorden: “Nie nie, laat maar, d’er es ezuu al misere genoeg op de wirreld”, of “Doe maar, binst doe de gien ander biestigheden”.

Gevleugelde uitdrukkingen

Een vriend van mij (niet-Gentenaar) is een voordracht komen geven. De voorzitter van de kring waarvoor hij gesproken heeft praat achteraf nog wat persoonlijk met hem. Er worden twee pinten gebracht, de voorzitter heft zijn pint, onderbreekt zijn eigen geleerde uiteenzetting en zegt: “Pak z’ in uh puute en giet z’ in uh kluute”.

Nog iets voor tijdens een zo zwaarwichtig mogelijk gesprek: je onderbreekt de spreker, liefst op het hoogtepunt van zijn “raison”, met de woorden: “Loat ons nuh ne kier van iets serieus klappe. Wa denk’te?”.

Iemand stelt een vraag waarop je liefst geen antwoord geeft. Je maakt je ervan af door te zeggen: “Dad es veur uh een groaien (of roaden) en veur mij een weten” (onlangs las ik deze uitspraak in een Engelse versie, nl. in een boek van de thrillerschrijver Robert B. Parker, die als een erfgenaam van de beroemde Raymond Chandler doorgaat: “That’s for me to know and you to guess”).

Als iemand, zowel jijzelf als een ander, een stommiteit begaat, kun je daar desgewenst als commentaar aan toevoegen: “Ja, oasgenen uil zijt es’t veur lange”.

Zelfrelativering. Wie zich klaarmaakt om een of andere taak op te knappen kan daar bv. om zichzelf aan te moedigen (?) aan toevoegen: “We goan da ne kier arrangeren da ’t op niets ’n trekt”.

We zien aan iemands gezicht dat hij met opmerkingen bij een bepaalde toestand of gang van zaken zit. We moedigen hem aan door te zeggen: “Weljoenk, es ‘ter iets? Zeg het moar zul. G’het moar te spreken en uhwe mond goad open”.

We vernemen dat iemand niet goed gemutst is. We reageren met “Es ’t hij slecht gezind? Hij hee tijd van blije te worden”.

Iemand aarzelt aan tafel om zich nog eens te bedienen. We zeggen (liefst als de betrokkene nogal lijvig is): “Speel moar binne, ge zij moager genoeg”.

Iemand die ’s ochtends wellicht nog wat slaperig was heeft vergeten een bepaald kledingstuk dicht te doen. Twee uitdrukkingen met precies tegengestelde inhoud staan ons ter beschikking: “Die leeft moe lucht hên” en “Woar da nen duujen (dode) in huis es magt de venster opestoan”.

Commentaar op iemand waar we geen al te hoge dunk van hebben: “Woar da ons Hiere zijn goe bruud in steekt” (eventueel aangevuld met: en al diene goeie pirdestront langst de stroate liggen dit uiteraard in de tijd toen er inderdaad nog “pirdestront” op straat lag).

Twee aanverwante uitdrukkingen waarmee men hetzij zichzelf, hetzij anderen kan troosten voor al of niet erge kwaaltjes: “duu zijn es niets, moar duugoan es wad anders” en “ehwd zijn is niets, moar ehwd worden es wad anders”.

Ergens heeft een hond iets gedeponeerd. Een bereidwillig lid van de groep waarschuwt ons: “Past op van da kleingeld da hier ligt”.

Ik geef een voordracht met o.m. praktische oefeningen. Op het einde maak ik het mezelf en mijn toehoorders gemakkelijk met de woorden: “Ge zijd allemoal bedankt en ik uuk”.

Moppen

Ook al hoop ik met hetgeen voorafgaat hier en daar een glimlach op een of ander lezersgezicht te voorschijn getoverd te hebben, dit zijn natuurlijk geen echte moppen en hoeven dan ook niet als dusdanig te worden beoordeeld. Waarschijnlijk zijn echte moppen meestal iets te gezocht en te sterk om hier echt bruikbaar te zijn. Natuurlijk zijn er in het “zwarte” of sadistische genre wel moppen te vinden waarmee men het altijd kan proberen. Enkele voorbeelden:

De pastoor komt bij de terdoodveroordeelde en zegt: “Vriend, ik spreek tot u als een dienaar des hemels”. “Loat moar, menier de paster”, luidt het antwoord, ‘”k goa sebiet mee den boas zelve goan spreke.”

Een Gentse soldaat bij het leger klaagt over oud brood. De kolonel zegt vermanend: “Hadden de soldaten van Napoleon dat brood gehad, ze zouden tevreden geweest zijn.” “‘k Geluuf het”, antwoordt onze held, “tons was ’t vèrs uuk!”.

De kleine komt bij zijn moeder en roept: “Ma, d’ er es iets verschrikkelijks gebeurd, pa hee hem opghangen op de zolder”. De vrouw stuift verschrikt naar boven, ziet niets en komt, tegelijk kwaad en opgelucht, terug. “Gij lieëliken annuzelirre, roept ze, moede gij mij ezuu denge wijsmoaken! ‘k Koste d’ er iets van gekregen hehn!” “Haha”, lacht de kleine, “’t es den iesten april, hij hangd’ in de kelder!”.

Een Gentenaar valt van de twintigste verdieping. Bij de tiende verdieping zegt hij: “Tot nuh toe goad alles goed”.

De ene dokter tot de andere: “Ja joenk, da was op ’t nipperken inh. Oa’ ‘m hem nuh nie g’oppereerd tons was ’t er hij messchien nog deure gekome”.

’t es blewdh en ’t hangd’ aan nen droad. Wad’ est? Antwoord: “Tarzan in de winter”, of een variante: “Ne slechten elektrieker”.

A gaat op ziekenbezoek bij B, van wie men hem verteld heeft dat het zijn laatste uren zijn. Tevens heeft men hem op het hart gedrukt niets te zeggen in de aard van “ge ziet er slecht uit”, want dat zou hem alleen maar verder demoraliseren. Hij komt aan B’s ziekbed. “Ja, zegt B zelf, ‘k zie d’er maar slecht uit ihn jonk?” “Bij nie’g, repliceert A, ge ziet er gij zelfs goed uit veur ne mêns die op stirve ligt”.

A heeft voortdurend “den beverik (beven)”. Hij gaat bij de dokter om raad. De dokter, die wel ziet hoe de vork aan de steel zit, vraagt: “Drenkt (drinken) eh gij vele messchiens, mijne vriend?” “Bij nienok dokter, luidt het droevige antwoord, ‘k smijte d’er veel te veel omverre”.

Een jongen en een meisje kennen mekaar al een tijdje en besluiten een stap verder te zetten op het pad van de liefde. Het meisje zegt aan de jongen dat hij maar om “capotes anglaises” moet gaan bij de apotheker (in de tijd dus wellicht dat die dingen alleen daar te vinden waren). Hij is wat schuchter en aarzelt dus. Ze zegt hem dat het simpel is: hij moet maar een doosje aspirines vragen en terwijl de apotheker dat neemt er gauw aan toevoegen: “en een pakske capotes anglaises”. Zo gezegd zo gedaan, eerst met veel schroom maar, nadat de condomen telkens opgebruikt zijn, achteraf steeds vlotter. Tot op een keer de apotheker het niet meer kan uithouden en zegt: “Zie mijne vriend, ’t zijn mijn zoakes nie inh, ‘kweet het zulle! Moar da ‘kik van uh was inh, oas ek ‘k ik doar altijd zuu een huufpijne van heb, tons zoe ‘k ik dat och liever nie mier doen zul!”.

Vervorming van muziekteksten Gentse teksten op bv. melodieën van opera’s en dergelijke waren vooral vroeger natuurlijk schering en inslag. Er moeten er veel meer zijn, maar voor ons doel hier vond ik twee relevante voorbeelden.

ledereen kent wel het lied “Twee ogen zo blauw” (van Willy Derby? Ik durf het niet zweren-het is niet echt mijn favoriete genre): Twee ogen zo blauw, zo innig en trouw, al mijn geluk zijn die kijkers van jou, twee ogen zo blauw. De Gentse poging om dit sublieme stukje poëzie wat extra kracht te geven bestaat erin de twee laatste zinsneden te vervangen door: “als ik naar huis kom da sla ik mijn vrouw, twee ogen zo blauw”.

Tino Rossi zingt: Il pleut sur la route… Een Gentenaar zingt deze frase, onderbreekt even om een blik te werpen op het gezicht van iemand die zich in zijn aanwezigheid bevindt en gaat dan verder: “uh muile stoa vol sproete”.

Gentse verwensingen

1. Afweerverwensingen

Goa elders goan zijnge.

Goa goan kakke.

Goa goan schijte. ( ’t zal ne firme kadijster zijn … )

Goa goan schijte mee u gat noar de wind.

Legd u een beetsen op uwwe ruggene, tons regent’ in u gat.

Goa petoaeters goan plante!

Goan verkuupt u an de voddemarchand.

Zet u wa op de pot.

Ge keun mij fijn gestoole worde.

Ge keun mij gestoole worden mee guul uwe santenboetiek.

Hang nen trommel an u gat, tons keunde rammele.

Hangt er !ffi en zwier veur niet.

Hangd u smoel an de kapstok.

Ge keunt de pot op.

Schijt deur een stromijne.

Schijt in u hand en moakt er bollekes van.

Schijt omhuuge.

Schijt omhuuge en doe uwe mond ope(n).

Ge keunt den bos in.

Ge keunt dak op.

Kust den helft van mijn uures, ge zijt de guule nie wîrd.

Kus mijn hol.

Kus mijn botte.

Kus mijn broek.

Kus mijn gat.

Kus mijn gat, ’t ès in twee stukke.

Kus mijn hiele.

Kus mijn kloefen.

Kus mijn kluute.

Kust den bok zijn kluute.

Kust mijn nuure.

Kust mij uure, ter es een goatsen in.

Luup noar de kluute.

Luup noar de kluute, ge zult veur de konte thuis zijn.

“Cust mijn certe, kust mijn poorte, cust mijn gat” (Criminele Processen 1648)

Ge keun mij gestoole worde.

Ge keun mijn fioole kusse.

Ge keun mijne zak opbloaze.

Ge keun mijne zak opbloaze, ’t soepapken hangt er an.

Ge keun ze kusse.

Speelt hein thuis af.

Steekt een bomroeken in u gat, ’t zal vierwirk geeve.

Poept u moeder(-zuster). (vgl. m. Eng.: “motherfucker”)

Een in veel talen voorkomende verwensing. Aanslag op de eerbaarheid van dierbaar persoon. Vgl. met scheldwoord als “hoerenjong”)

2. Ironische verwensingen

‘k Hoope dad’ in den heernol komt, en hoe rapper hoe liever.

‘k Hoope dad’ êwd wordt, moar tons van de nacht nog.

’t Es ’t hoope dadde zuu êwd meugt worden of dadder uit ziet.

‘k Wensch’ u een lank leven en veel tandpijne.

Ge zij ne goeje kluut,moar ge moest onder nen ezel hange.

3. Rijmende verwensingen

Kus mijn uure, luup noar de fuure.

Kus mij gat luup noar de stad,

Kus mijn hende, luup noar Oostende!

4. Zelfverwensingen

‘k Mag hier duud vallen oas ’t nie woar ès!

‘k Mag hier blend worden oas ’t nie woar ès.

‘k Mag hier duuf, stom en blend worden oas ’t nie woar ès.

‘k Mag hier stirven oas ’t nie woar ès.

5. Ziekteverwensingen

Ge moest de krampen an u kluuten krijge.

Ge moest ’t schurft an u kluute krijge en twee kort oarmkes.

Ge moest de jukte krijgen en een kort oarmke.

Krijgt den diarree.

Krijgt ’t schurft.

Krijgt de kêwpisse.

Krijgt de krampe.

Krijgt de krampen in u kluutenen iedere menuut ve(r)ssche zeere.

Krijgt de moazels.

Krijgt de korses.

Krijgt de kèwe korses.

Krijgt de peste.

Krijgt de vliegende peste.

Krijgt de tîrijnge.

Krijgt de vliegende tîrijnge.

Krijgt de pokke.

Krijg ’t schijt, tons keunde stront ruime.

Krijg ’t vliegend schijt.

Krijg ’t veugelschijt.

Krijgt de schijterije.

Krijgt de kêwe kak.

Krijgd een strontuuge.

Krijg ne mierennest in u ol.

Krijg ’t zuur.

Krijg ’t zuur an u zoetse.

Krijg ’t zuur an uwen affel.

Krijgt de jukt’ an u mastelle.

Krijgt de jukt’ an u kluuten en kort oarmkes.

Krijgt de jukte woar dadde nie keun scharte.

Krijgt een potshuufd. (houten hoedenvorm gebruikt door hoedenmakers)

6. Verdwijnverwensingen

Goa een beetse mee u trottinette goan rije.

Goa buiten goan speele!

Goa mee de potses goan speele.

Goa u bomma goan ambeteere. (Deze verdwijnverwensingen zijn van toepassing op personen die zich kinderachtig gedragen.)

Luupt den bos in.(-we zullen achter komen!)

Luupt op.

Luup, goa de deure an den buitekant goan toedoen.

Luup noar Bommerskonten.

Luup noar den bliksem.

Luup noar de weer lucht.

Luup noar den duuvel.

Luup noar d’helsche duuvels.

Luup noar den dunvel en luup geen heiligen omverre.

Luup tegen Onze Lieven Heere om ’t zeerst.

Luup noar de godverdomme.

Luup noar de verdommenesse.

Luup noar den hond zijn kluuten.

Luup noar de kluute.

Lnup noar de knoppe,

Luup noar de moane.

Luup noar de pompe.

Luup noar de wind.

Luup noar de wind, tons zijde nog veur de regene thuis.

Luup noar u gruutmoeder.

Luup noar u gruutmoeder en loat u een ei bakke.

Zakt in de grond wîg.

Vald’ om(h)uuge.

Frît u hoar op en schijt kalotte.

Luup noar ’t schijtuis.

Luup noar ’t schijtkot.

Pak wa schijtpoer.

“Om het eirsgat dan te bryunen Hebben zij veel sterke kryuen Ende schijtpoer t’saam vergeert

Een purgatie voor een peerd” (Liederboek, 27 .V.1850)

Speel schampavie. ( = Maak dat je wegkomt)

7. Verwensingen met ander onheil

Ontploft.

Ontploft, de duuvols van d’helle zullen ’t vet van u doarmes schreepe.

Ge keun beste.(= barsten)

Ge moest op u kluute stuiken.

Schijt peper.

8. Doodsverwensingen

Ge moest allank op ’t kirkhof ligge.

Luupt onder tram tweeje.

Valt duud.

Ze moesten zijne kop afkappe tot an zijn hiele.

Stikt.

Hangd eu op.

Pakt een strop en hangd eu op. (ook rijmend)

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 2000 – Vol29 N°4

Ghendtsche Tydinghen 1999 – Vol28 N°1 – N°3

Ghendtsche Tydinghen 1998 – Vol27 N°2