Heren van Gent

Hoe zou het komen? Gentenaars zijn stroppen, maar waren eertijds ook gekend als de “heren van Gent”. Ze hadden inderdaad die bijnaam vooraleer ze in 1540 “hun” keizer Karel V in zijn ware gedaante leerden kennen en “stroppendragers” werden. Hun herenreputatie overleefde in recente tijden enkel in een nogal straf verhaal dat weinig of niet bekend is bij het brede publiek. Het speelde zich af bij de onderhandelingen voor de vrede van Doornik, die de felle Gentse opstand (1379-1385) tegen Lodewijk van Male in voor Gent zeer gunstige voorwaarden beëindigden.

Het wil ons laten geloven dat de Gentse onderhandelaars toen geen zitkussens kregen, terwijl hun opponenten, de mannen van Filips de Stoute, schoonzoon en opvolger van de ondertussen gestorven graaf Lodewijk, daarvan wel voorzien werden. De Gentenaars vouwden hun kostbare mantels samen, gebruikten die als kussen en … lieten ze liggen na afloop. Toen de ceremoniemeester hen daarop attendeerde, antwoordden ze dat het hun gewoonte niet was na een vergadering de kussens mee te nemen. Bij onderhandelingen probeerden de delegaties altijd wel rijkelijk uit te pakken om indruk te maken, maar dit overtrof toch alles, vooral als men daarbij bedenkt dat de Gentse afvaardiging zomaar eventjes uit 200 man zou bestaan hebben! Wat er ook van waar moge wezen, het zegt veel dat beide spotnamen, heren stroppen, te maken hadden met het streven van Gent naar meer onafhankelijkheid tegenover de centrale macht.

In deze bijdrage gaan we op zoek naar de achtergronden van de toch wel zonderlinge Gentse herenreputatie. Te paard, niet geknield. Hoe en wanneer precies de Gentenaars aan die ‘herentitel’ geraakt zijn, valt niet met zekerheid te achterhalen. Het zou best kunnen dat ze die reputatie inderdaad bij de Doornikse vredesonderhandelingen in 1385 verwierven. Wat zich daar afspeelde, gaf er genoeg aanleiding toe. De goed geïnformeerde kroniekschrijver en tijdgenoot Jehan Froissart verhaalde hoe de leden van de Gentse delegatie de hertog en diens familie met nog een hele collectie andere edele dames en heren te Doornik opwachtten gezeten op hun paarden.

Froissart had aan één zin genoeg om de situatie ten voeten uit te schilderen: “ne oncques (geen van hen) descendirent de leurs chevaux, quant li dus (duc,hertog)et ses dames vinrent, mais à nus chiefs (blootshoofds) sus les camps (ter plaatse) et sus leurs cevaulx il(s) inclinèrent le dus et les dames.” De Gentse houding verwekte heel wat ophef in het hertogelijke gevolg. Een Franse monnik bevestigde wat Froissart schreef en hij liet zijn verontwaardiging duidelijk blijken. De Gentenaars deden zich voor, niet als nederige smekende onderdanen, maar ze waren op rijk versierde paarden gezeten en even pompeus opgetuigd.. Hoe kwamen ze er toe?

Eén en ander kan verklaard worden doordat Gent na de nederlaag in 1382 te Westrozebeke waar Filips van Artevelde viel, de strijd niet opgaf. Integendeel, de stad bleef het Gentse kwartier beheersen en de Gentenaars deden succesvolle uitvallen daarbuiten. Vandaar dat ze meenden niet als overwonnenen te moeten neerknielen. Dat zou trouwens hun onderhandelingspositie geschaad hebben. Alleen waren ze oorlogsmoe en de nieuwe heerser van zijn kant was blijkbaar wijs genoeg om voor vrede te kiezen, de beste oplossing zowel voor zijn onderdanen als voor hem zelf en de zijnen.

Achter de schermen waren er trouwens al veelbelovende contacten geweest.De eminente jurist en president van de Raad van Vlaanderen Philip Wielant (1441 of 1442 – 1520), gepokt en gemazeld als hij was in dit soort toestanden, wist waarover hij het had toen hij schreef dat de Gentenaars te Doornik “ne voldrèrent ploër genoul”, want argumenteerden ze, “la paix ne venoit point à leur requeste”. Pro forma allicht toonde de hertog zich mistevreden: “ce quele ducq print si mal qu’il eust volontiers rompu la journée”. Maar, zo vermeldden ook andere (niet eigentijdse) kronieken, de hoge dames uit het gevolg van de hertog, zoals er waren de hertoginnen van Brabant en van Henegouwen (allemaal familie), bemoeiden zich er mee. “(Elles) feroient l’obédience au nom de ceuls de Gand. Et la ducesse de Bourgoigne, Marguerite, véant (ziende) la grande humilité des dictes … princesses, s’éleva du costé le ducq son mari etse alla mectre à genouls avecq elles et en pleurant pria pour ses subjectz de Gand”.Met het bekende gunstige gevolg.

Theatraler kan men het zich nauwelijks voorstellen. Het kussen- en het knielverhaal zijn van hetzelfde kaliber en vrijwel zeker apocrief, maar naar de geest zijn ze niet onjuist. Les seigneurs de Gand. Zeker is dat de herenreputatie van de Gentenaars ruim een halve eeuw later gebruikt of misbruikt werd door de Bourgondische propaganda tijdens de Gentse opstand die in 1453 met de nederlaag te Gavere beslecht werd.

In een hertogelijke plakaatbrief van 31 maart 1452 werd het heel sterk gesteld. Onder de feiten die de indignacion van Filips de Goede opgewekt hadden, wordt aangehaald dat de Gentse topfiguren hun brieven net als prinsen aanvingen met hun eigen namen: “et par leurs lettres, ou ilz se escripvent dessus commeprinces”. Men kan zich geen erger verwijt voorstellen vanwege een zo hoog geboren en machtige hertog tegenover gewone stedelingen. Maar het was wel wat overdreven. In iets realistischer woorden herhaalde de Henegouwse kroniekschrijver Mathieu d’Escouchy, overigens een trouwe adept van de Bourgondische zaak, bijna letterlijk de hertogelijke klaaglitanie, maar hij schrijft: “et en leurs lettres, missibles et publicacions s’escripvoient les seigneurs de Gand”.

Dat Gentse herengedrag werd onderdeel van het Bourgondische discours. Toen Olivier de la Marche, maître-d’hôtel van Karel de Stoute, jaren later zijn mémoires schreef, had hij het over de plundertochten van de Gentenaars tijdens de opstand die de rijke boeren verweten dat ze “contre les seigneurs de Gand” waren om hen vervolgens te bestelen en dingen te doen die “gens sans raison et sans conduicte peuvent faire”. Voor een goed begrip: zich voordoen als een seigneur was voor de stedelingenbijna even verkeerd als zich gedragen als een prins. Ons lijkt dat misschien pietluttig, maar in die tijd zal dat wel even anders geweest zijn. Op zich was misbruik van de titel al een zware inbreuk op de zogenaamd goddelijkeen natuurlijke feodale maatschappelijke ordening.

De properheden van den steden van Vlaendren D’Escouchy en de andere Bourgondische hovelingen hadden min of meer gelijk. Al heel lang bleken de Gentenaars een reputatie in die zin te hebben. Klaarblijkelijk gedroegen ze zich soms op een ongebruikelijke manier als heren, zodanig zelfs dat ze een bijnaam aan overhielden. In de bewaarde geschriften duikt de bijnaam voor het eerst op in de eerste regel van een kleurrijke en historisch buitengewoon interessante opsomming. “De properheden (eigenschappen, vergelijk: Fr. propriété, Eng. property) van den steden van Vlaendren” met de bijnamen van een zeventigtal Vlaamse steden en dorpen. Deze tekst kan bij benadering gedateerd worden in de periode 1347 – 1414. Dat is dus geruime tijd voor het grote conflict met Filips en kan kloppen met de mogelijkheid dat de Doornikse onderhandelingen aan de basis lagen.Vermoedelijk ontstonden die “Properheden” in een intellectueel milieu. Zo begint de opsomming met de Vier Leden van Vlaanderen: Gent, Brugge, Ieper en het Brugse Vrije en de volgorde is verder voor de steden van enige omvang in dalende lijn van belangrijkheid. Hier alleen maar de eerste regels:

De properheden van den steden van Vlaendren

Heeren van Ghendt

Poerters van Brugghe

Kindre van Ypere

Darinc berders van den Vrien

Speerbrekers van Rysele

Ledechganghers van Oudenaerde

Pastei heters van Corterike

Scutters van Douay

Schip heeren van der Sluis

Cupers vanden Damme

Heel wat namen verwijzen naar lokaal belangrijke en voor de hand liggende activiteiten zoals de Turf (darinc)branders van het Brugse Vrije, de Kuipers van Damme of de Schippers van Sluis. Sommige hierboven niet aangehaalde spotnamen zoals de Raapeters van Waas zijn nog bekend. Andere zijn moeilijk te interpreteren. De lediggangers van Oudenaarde behoorden waarschijnlijk tot de zelfde categorie als de “heren van Gent” en de “poorters van Brugge”, maar wat te denken van de pasteieters van Kortrijk of de speerbrekers en schutters van Rijsel en Douai? Nog verder in de opsomming de Platte Gezellen van Sleidinge en de Dansers van Evergem, om maar in het Gentse te blijven?

Minstens een aantal spotnamen waren allicht ook wijd verspreid en gekend onder het volk, maar of dat ook met de “Gentse heren” het geval was, weten we niet. Toch moet de naam althans in sommige kringen goed bekend gebleven zijn. Ruim anderhalve eeuw na de vermoedelijke ontstaansdatum vormden de Properheden… immers de basis van Mynen langen Adieu in hetTestament rhetoricael van de Brugse rederijker Edward de Dene. Hij neemt daarin vol zwier afscheid van de inwoners van de hele reeks Vlaamse steden en dorpen: “adieu dus tamelyck Vlaendren in ‘t ronde, adieu eer ik reyse naer Adams moer”. De opsomming verschilt slechts in bijkomstigheden van de originele ‘Properheden …’. Zo prijkt bij de Bruggeling uiteraard niet Gent op de eerste plaats maar wel zijn vaderstad. De tekst dateert uit 1560, twintig jaar dus nadat Karel V de inwoners van zijn geboortestad de strop omdeed, terwijl diezelfde Gentenaars in meer volks milieu zeker al eerder voor stropdragers uitgescholden werden.

———–

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 2006 – Vol35 N°1