Heins Armand

Armand Heins was als het ware voorbestemd voor het werk dat hij heeft verricht. Hij werd in 1856 geboren als zoon van Nicolas, een bekend graveur en steendrukker die in het historische Ryhovesteen in de Onderstraat woonde en er talrijke contacten had met Gentse kunstenaars. In dit huis dat enkele jaren voordien door de bekende Gentse verzamelaar Benoni Verhelst was betrokken geweest, was er o.m. een zaal die in de XVIe eeuw deel uitmaakte van het Ryhovesteen en waar de beruchte en geduchte calvinistische leider prinsen en andere notabelen op luisterrijke banketten en feesten placht uit te nodigen. Het is die historische zaal die gedurende lange jaren de werkkamer is geweest van Armand Heins, het grote artistieke laboratorium waar de talentvolle dilettant zijn zo veelzijdige als vruchtbare aktiviteit ontwikkelde. Daar was het dat hij, terugkerend van zijn reizen in het buitenland of van zijn dagelijkse speurtochten in eigen stad zijn etsen, tekeningen en lito’s afwerkte.

Armand ging tijdens en na zijn studies aan het Atheneum les volgen bij Theo Canneel aan de Gentse Academie voor Schone Kunsten. Hij was nog geen twintig jaar oud toen het alom bekende Franse weekblad “L’Illustration” één van zijn lito’s opnam. In 1879 had hij aan de “Academie van Gent” de eerste prijs voor het tekenen naar levend model behaald met een jaarlijkse beurs van 1.000 fr (25€) gedurende drie jaar, hetgeen hem toeliet zijn studies te Parijs te gaan voltooien en de meeste musea van Europa, in Frankrijk, Nederland, Italië en Duitsland te bezoeken. Hij keerde naar Gent terug met een volle vracht indrukken en een massa akwarellen, tekeningen, schilderijen en schetsen die alhier in de kunst-en letterkring alsmede in andere steden van het land een grote bijval oogstten en de aandacht van het publiek op de naam van de jonge Heins vestigden.

Als pas afgestudeerde debutant genoot hij reeds aanzien omwille zijn scherpzinnige begaafdheid in het tekenen van gebouwen en gezichten. Vanaf 1880 was hij als steendrukker vast verbonden aan de redactie. Camille Lemennier engageerde hem onmiddellijk om het jubileumboek “La Belgique Illustrée” (1880) te helpen illustreren.

Later zocht hij contact of sloot hij vriendschap met Gentse kunstenaars als Emiel Claus, Albert Baertsoen, Fernand Scribe, Jean Delvin, Joris Minne en anderen. Op rijpere leeftijd woonde hij ook een 15-tal jaar te Sint-Martens-Latem, maar veel relaties met de kunstenaars van de Latemse school schijnt hij niet te hebben gezocht.

In zijn technieken is Heins ongelooflijk veelzijdig geweest. Zijn kunstenaarsindrukken en de vrucht van zijn wetenschappelijke opzoekingen legde hij vast in tekeningen, etsen, akwarellen, olieverfschilderijen die zich alle onderscheiden door de lichtheid, de speelsheid en de spontaneïteit in de vormgeving. Armand was een meester in de lithografie, waarvan hij de techniek aanzienlijk verbeterde. Het was een vlug, origineel en weinig kostelijk procédé om de dingen die hem troffen door hun pittoresk karakter of hun archeologische waarde vast te leggen en te verspreiden. Omwille van zijn wetenschappelijke kennis en zijn rijke ervaringen in de bouwstijlen werd hij erg gewaardeerd als lid van de “Gentse Commissie voor monumenten en stadsgezichten”. Waar hij zich met hart en ziel heeft ingezet net op het ogenblik dat de kuip van Gent een grondige gedaanteverandering onderging voor het behoud van het architektonisch patrimonium van de stad. Om zijn kennis van de toegepaste kunsten werd hij ook aangesteld tot eerste conservator van het “Museum voor Sierkunst” in de Jan Breydelstraat, alwaar een zaal van dit museum naar hem werd genoemd..

De kunstenaar was terzelfdertijd de verwonderde, de nieuwsgierige, de zoeker, die niet aan de oppervlakte bleef van de dingen. Zijn aandacht ging verder dan de buitengevels alleen. Hij ging de huizen van binnen bekijken, ging op ontdekkingstocht in kelders en onderaardse gangen. Eén van zijn meest fascinerende boeken is wel zijn “Gand souterrain”, waarin hij alle interessante oude kelders en crypten heeft beschreven en op kaart gebracht, en waardoor hij in dit domein echt pionierswerk heeft verricht.

Hoe meer wij ons gaan verdiepen in het werk van deze veelzijdige kunstenaar en auteur, des te groter wordt onze verbazing dat deze bijzondere Gentenaar niet de erkening genoot die hij verdiende. In de jaren 1970 was er weinig of geen encyclopedisch naslagwerk met vermelding van zijn naam. In de stad die hij liefhad en verheerlijkte herinnert weinig of niets nog aan zijn persoon. Een Gentse straat naar hem noemen zou een passende hulde kunnen zijn aan hem die zich zozeer heeft ingezet voor het behoud van het eigen karakter van onze stad. In die zin werd trouwens een suggestie gedaan bij het stadsbestuur.

Zijn interesse voor de historische archeologie en topografie blijkt bijvoorbeeld ook uit de talrijke natekeningen van oude stadsplannen en stadsgezichten. De heruitgave van het befaamde panoramische gezicht op Gent van 1534 is zijn werk. 

Waarom verdient Armand Heins opnieuw uit de vergetelheid te worden gehaald ? Omdat zijn werk blijvend actueel is. In een periode waar belangstelling ontbrak voor het behoud van het historische erfgoed opgebouwd generatie na generatie, ontstond een levenloze steenwoestijn waaruit elke sfeer, elk greintje menselijkheid, zeg maar “het romantisch gevoel” verdwenen was. Gent was een vuile stad. Enkele grote “monumenten” kregen bijtijds een opwaardering doch het rijke Gentse partrimonium met zijn vele pittoreske zichten kregen niet het lof toegedicht zoals dit heden ten dage het geval is. Gelukkig is er rond de jaren 1980 het besef gegroeid, deels uit urgentie, dat Gent aan opwaardering en transformatie toe was.

Hij heeft aldus honderden fito’s en tekeningen gemaakt van gevels, deuren, beelden, manuscripten, boekbanden, interieurs, zegels, grafstenen, gebruiksvoorwerpen, uithangborden, schoorstenen, klokken, luchters, kapitelen, meubels, wapens, enz … die opgenomen werden als illustratie en als document in het “lnventaire archéologique de Gand”, het “Bulletijn van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent” en in talloze andere publicaties. Heeft hij het oude Gent volledig uitgetekend, zo ontging zijn scherpzinnig oog geen enkel pittoresk site in Vlaanderen. De mooiste tekeningen en schetsen (meer dan 600!) heeft hij samengebracht in zijn “Vieux coins de Flandre”, werk dat één van de meest waardevolle dokurnenten blijft voor de beschrijving van het schilderachtige Vlaanderen

Het op prachtige wijze in zijn oude uitzicht herstelde Predikherenpand, dat een moderne funktionele bestemming kreeg, is daar een erg mooi voorbeeld van. Rond 1975 stond er een project op het getouw om het Patershol op een aantrekkelijke manier te restaureren en er meteen ook weer een woon-, een kulturele en toeristische functie aan te geven, waardoor als het ware een uniek oud stadje in de stad zal ontstaan. Ziedaar de richting waarin de toen nieuwe generatie ging denken, ietwat afkerig geworden van de kille grootstadstruktuur.

Het Patershol biedt ons meteen een bijzonder geschikt aanknopingspunt om het werk van Armand Heins wat duidelijker te belichten. Reeds bij de voorbereiding van “Gent – Wereldtentoonstelling 1913” werkte Heins aan een projekt om de hele wijk van het Patershol te restaureren en aan te passen om het tot een echt “Oud Vlaanderen” te transformeren. Als een late exponent van de romantiek, die immers weer naar de volksziel en het volkstemperament ging peilen, trok hij gewapend met potlood en schetsboek door zijn geboortestad, door Vlaanderen, zelfs Nederland, Noord-Frankrijk en Italië. Hij zocht er de meest karakteristieke hoekjes op en met enkele rake trekken wist hij hun sfeervolle, soms nog bijna middeleeuwse uitzicht suggestief vast te leggen. De kalme, ongeschonden plekjes, de mijmerende oude gevels, de intimiteit van de vissershuisjes, de typische hoeven waar men ’s avonds nog leefde bij de olielamp en de vlammende haard, de molens bij de weerspiegelende kanalen, de rimpelende reien en grachten met de dobberende sloepen en schuiten, de marktpleinen met wilgen en linden, de dominerende kerktorens, kastelen en vestingen … hebben hem zijn leven lang als fijngevoelig kunstenaar en als onderlegd archeoloog geboeid. Een keuze uit zijn litho’s en etsen publiceerde hij in zijn nu fel gewaardeerde en erg gezochte platenalbums over Oud Gent, Oud Vlaanderen en Holland.

Nooit wellicht is Armand Heins meer zichzelf geweest dan op ogenblikken waarop hij zich met hart en ziel in de door hem opgeroepen oude tradities kon inleven. Hoe typerend is bijvoorbeeld de foto die hem toont in het statige 17-eeuwse kostuum van de hoofdgilde van Sint-Michiel? Hij had overigens zelf de algemene regie en de artistieke leiding van de memorabele historische stoet van deze gilde in 1913.

De enorme produktie van Heins raakte al tijdens zijn leven maar vooral nadat hij in 1938 op 82-jarige leeftijd overleden was, her en der verspreid. Er bevinden zich werken in het Prentenkabinet te Brussel, te Wenen, te Dresden, en vanzelfsprekend vooral in handen van privé-verzamelaars. Een belangrijk deel van zijn oeuvre bleef achter in Gent. Zowel het “Museum voor Schone Kunsten” als het “Museum voor Volkskunde” en het “Stadsarchief” bezitten min of meer belangrijke verzamelingen.

Ingenieur Marcel Heins, neef van de kunstenaar, verwierf in 1939 ook een unieke collectie. Hij was o.a. initiatiefnemer van de tentoonstelling (ca 1975) “Armand Heins” en koos daartoe uit zijn verzameling een honderdtal potloodtekeningen, litho’s, akwarellen, geakwarelleerde litho’s, etsen en olieverfschilderijen, enerzijds betrekking hebbend op Gent, anderzijds in verband met het Vlaamse land. Ze werden vervaardigd in de periode 1880 tot ca. 1925 naar schetsen als rustige tafereeltjes, stads-en dorpsgezichten, landschappen, etsen doordrongen van een tikje romantische nostalgie die de auteur meebracht van zijn ontelbare reizen. Schilderachtige, heemkundige relieken van ons Vlaamse erfgoed brachten bezoekers tot weemoed bij het aanschouwen van het vele moois wat eens was maar in vele gevallen ook niet meer is.

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 1974 – Vol3 N°1

Ghendtsche Tydinghen 1988 – Vol17 N°6