’t Zal wel gaan

Het taalminnend studentengenootschap ” ’t Zal wel gaan” is de oudste studentenvereniging aan de Gentse universiteit. Het is opgericht op 21 februari 1852 aan het atheneum. Eén van de stichters, Julius Vuylsteke, samen met enkele vrienden en aangemoedigd door hun leraar J.F.J. Heremans, zullen de strijd aanbinden tegen de verfransing. Wat later zal “t Zal wel gaan” een bond voor hogeschoolstudenten worden.

1 Januari 1854. Verschijning van “Het Jaarboekske voor 1854”, de eerste Almanak van “‘t Zal Wel Gaan”. De geschiedenis van dit “Taalminnend Studentengenootschap”, de oudste studentenvereniging in ons land moet nog geschreven worden. Ze werd opgericht in 1852 in de “Poësis” van het Atheneum en het was geen toeval dat dit gebeurde door leerlingen van Jacob Heremans, die zeven jaar voordien benoemd was tot leraar aan het Atheneum. Hij wist er zijn jeugdigestudenten te begeesteren en heeft tal van overtuigde Vlaamsgezinden gevormd. Volgens sommige bronnen zouden de stichters Julius Vuylsteke, Victor VanWilder en Isidoor Hamelinck geweest zijn. Andere spreken van Julius Vuylsteke, Tony Bergman en Eugène Cogen. Iets staat vast: Vuylsteke was erbij en het kan er voor pleiten dat Tony Bergman een van de drie stichters was, aangezien zijn weduwe jaarlijks een voor die tijd niet onaanzienlijk bedrag stortte in de kas van de “Bond der Oud-leden van ‘t Za1 wel gaan”.

Toen deze atheneumstudenten anderhalf jaar later overgingen naar de Universiteit richtten zij een brief tot de rector waarin zij vroegen een cursus Nederlandse letterkunde in te richten. Aangezien de Rector niet reageerde richtten zij een verzoekschrift tot de Minister van Binnenlandse zaken. In dat request dat geinspireerd werd door Heremans, opgesteld door JuliusVuylsteke en ondertekend door 100 studenten (ca. 1/3 van de studenten aan de Universiteit), herinnerde zij de minister er aan “qu’il y avait autrefois à l’Université de Gand un cours de littérature flamande” en drukten de wens uit dat “la chaire supprimée depuis longtemps fût enfin rétablie”. Deze “Cours de Littérature flamande” kwam er het jaar nadien.

Vanaf het begin was “‘t Zal Wel Gaan” Vlaams en Liberaal, iets wat duidelijk tot uiting kwam in haar kenspreuk “Clauwaert en Geus”. Een grote bekendheid verwierf dit genootschap met de uitgifte van zijn Almanak waarin jeugdige auteurs hun mening niet onder stoelen of banken staken. Dat deze almanakken niet alleen gelezen werden in studentenkringen blijkt uit het feit dat erin 1857 een pauselijk banbulle verscheen tegen deze almanakken van de“societate philologica vulgo dicta ‘t sal wel gam”.De “‘t Zallers” waren natuurlijk opgetogen met deze internationale erkenning. Maar de leden waren vanzelfsprekend niet alleen actief op het ideologisch vlak, ook de studentikoze elementen vormden een belangrijk deel van hun activiteiten. Er waren de rollingen, de revues, de tonzittingen, de roeiwedstrij-den. Het gebeurde meer dan eens dat de Gentenaars vreemd opkeken toen zijin hun stad studenten tegenkwamen met een lange baard en een hoge hoed op. Dat waren dan “‘t Zallers” die op weg waren naar hun lokaal voor een “baarden buiszitting”.

Merkwaardig is dat veel gekende personaliteiten oud-ledenwaren van “‘t Zal wel gaan”. Wij citeren er enkele: Paul Fredericq, Leo Bakeland,Julius Mac Leod, Jules De Vigne, Camille De Bruyne, Theodore Swarts en, merkwaardig genoeg, Prosper Claeys die heel zijn leven in het Frans zou blijven schrijven, maar dat was in die tijd waarschijnlijk het enig middel om gelezen te worden door het publiek dat men wilde bereiken. Op 7 April 1970 werd door één of andere fanatieker brand gesticht in hun lokaal dat toen op de Hoveniersberg was en waarbij een deel van het archief verloren ging.

Sedert enkele jaren kent ze opnieuw een nieuwe bloei en heeft besloten, naar de aloude traditie onderbroken in 1970, een gerenoveerde studentenalmanak uit te geven, anno 1981. Hij kost 250 fr. en is verkrijgbaar St.-Pietersnieuwstraat 118, Gent. Deze almanak gaat aldus zijn 61e jaargang in en is opgedragen aan wijlen Jullus Vuylsteke (stichter) en aan wijlen prof. dr. Jan Dhondt, eminente historicus en oud lid van ’t Zal wel gaan.

Vuylsteke was de verdediger van de eenheid tussen Vlaamsgezindheid en vrijzinnigheid. Dhondt daarentegen ijverde vooral voor de belangen van het arbeidersvolk en voor de ondergang van het fascisme. Behalve de soms venijnige nieuwtjes worden de toestanden in de jaren 1920 tot 1930 (vernederlandsing van de R.U.G.) uitgebreid uitgegeven.

GENTILE COMHAIRE, leverancier van “’t Zal wel Gaan”

Wij kregen de gelegenheid het getuigschrift, verleend door ’t Zal wel Ghaene aan de heer Gentile Comhaire, te bekijken. Een curiosum? Mogelijk. Het dateert van den 22e Wintermaend LIX, na “’t Zal wel Ghaene” of 22 december 1911. Gentile Comhaire (°1880) baatte in de Dampoortstraat een beenhouwerij uit. Deze was gelegen tussen de huidige Bastion- en de Jan van Gentstraat. De kwaliteit van zijn geleverde hooftvlacke was, hetgeen blijkt uit het getuigschrift, bij de leden van het studentengenootschap bijzonder in de smaak gevallen. Comhaire mocht de adellijke (sic) titel “Leverancier van ’t Zal wel ghaene” op den ghevel sijner Huuze aanbrengen.

Het taalminnend studentengenootschap “’t Zal wel Ghaene”, oorspronkelijk een vereniging van de atheneumleerlingen, werd op 21 februari 1852 onder impuls van J.F.J. Heremans door de studenten Victor van Wilder, Isidoor Haemelinck en Julius Vuylsteke opgericht. De zitting, waarop de hooftvlacke werd verorberd, greep plaats in het lokaal Den Haene op het Sint-Baafsplein waar de tripel uitstekend is. Het toenmalig bestuur bestond uit Adriaan Martens-voorzitter, Rob De Man-eerste schrijver, De Braey-tweede schrijver, E. Colle-schatbewaarder, Smissaert-boekbewaarder, R. de Decker-vaandrig en Reymans-commissaris. Het getuigschrift werd ondertekend door Adriaan Martens, Cies van Ghend en Bob. Cies van Ghend was eertijds het pseudoniem van Napoléon Destanberg.

Wie in 1911 onder ditzelfde pseudoniem schuil ging hebben wij niet kunnen achterhalen. Bob is wellicht Rob(ert) De Man, de eerste schrijver of secretaris. Adriaan Martens, °Bocholt 3 juni 1885 – †Astene 26 september 1968), zoon van een sluiswachter van het Kempisch kanaal, volgde middelbaar onderwijs aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen. Hij maakte er deel uit van de kring waartoe ook Hendrik de Man en Ant. Picard behoorden en die de kunstzinnige invloed van Pol de Mont onderging. In dit milieu groeide zijn radicale Vlaamse overtuiging met een sterk vrijzinnig accent. Adriaan bleef lange tijd een kernfiguur van de Vlaamse strijd. Hij studeerde in 1911 als arts af aan de Gentse universiteit. De toenmalige voorzitter van het ‘Medisch Genootschap’, prof. Leboucq, bestempelde hem als één van “les intellectuels de Lootenhulle et de Zoutenaaie”, die de universiteit wilden vervlaamsen. Op 22 augustus 1912 huwde hij Jeanne Vercouillie, dochter van filoloog-hoogleraar J. Vercouillie.

Tony Bergman

Op 21 januari 1874 komt Tony Bergman op 38-jarige leeftijd in Lier te overlijden. Stellen wij ons de vraag: “Wat heeft de auteur van “Ernest Staas” te maken heeft met Gent?”

In 1849, hij is dan 14 jaar, komt hij studeren aan het Atheneum van Gent, waarna hij aan onze universiteit zijn studies begint in de rechten en het notariaat. Hij legt er zijn kandidaatsexamen af maar zal tot Doctor promoveren in Brussel. Wanneer hij 17 is (hij is dan nog student aan het Atheneum) is hij één van de drie stichters van het taalminnend genootschap ‘‘’t Zal Wel Gaan” dat een belangrijke rol zal spelen in het studentenleven in Gent. Dat Tony Bergman zich reeds vroeg tot de Letterkunde aangetrokken voelde kunnen wij zien in de Almanak van “‘t Zal Wel Gaan” voor 1856. Daarin verscheen “De Eerste Liefde van Frans”, getekend “Tony, student in de Rechten”.

Maurits Basse

5 September 1868. Geboorte te Ledeberg van Maurits Basse. Doceerde aan de Universiteit “Steloefeningen in het Vlaamsch”. Promoveerde hier in 1891 met een studie over Shakespeare.

Lid van “ ‘t Zal Wel Gaan” waarvan hij in 1890 de Voorzitter was. Medewerker van Paul Fredericq en actieve medewerker van “Hoger Onderwijs voor het Volk”. In 1903 was hij leraar aan het Atheneum en was hij een tijdje voorzitter van de Gentse Afdeling van het “Willemsfonds”.

Hij stierf op 18 Februari 1944.

Jullus Vuylsteke (1836-1903)

Te Gent woonde een kleine advokaat met weinig zaken maar met veel talent en met een onbegrensde liefde voor Vlaanderen. Wegens zijn karakter noemde men hem de doornenhaag of nog meer den beer. Wegens zijn idealen en uitstekende gaven de “Vlaamse rots’. De protagonist van het verhaal van Paul Fredericq (Universiteitsbibliotheek Gent-Hs 2923) was Jules Vuylsteke, alias Jules De Visscher, één van de twee overlevende zonen (één broertje is jong overleden) van de ongehuwde Barbara De Visscher. De moeder kende als thuiswerkster diverse werkgevers en verhuisde regelmatig (doorgaans naar buurten met een minder goede reputatie). Een dergelijk nomadenbestaan was in de 19de eeuw bij de lagere klasse niet ongewoon.

Toen zij met haar kinderen naar de deftiger Ridderstraat trok, is raadsheer Jourdan Vuylsteke bij hen ingetrokken. In 1860 verhuisden ze naar de Coupure 98/5. Jules was in 1851 14 jaar oud toen Jourdan met zijn moeder huwde, hem (en niet zijn broer Paul) erkende en wettigde. Vader Jourdan Vuylsteke kwam uit een achtenswaardig notarisgezin uit Zwevezele, werd raadsheer bij het hof van Beroep in Gent en zetelde als vrijzinnig liberaal in de Gentse gemeenteraad. Hij ging prat op de schitterende schoolprestaties van zijn zoon, maar verder was hun relatie vermoedelijk niet optimaal. Jourdan zou een bars en moeilijk man geweest zijn, die in februari 1867, nog voor het huwelijk van zijn zoon, onder curatele werd gesteld en in de Strop in Gent werd geïnterneerd. De toenmalige Strop van de Broeders van Liefde werd al in 1840 ingericht en bestemd voor welgestelde geesteskranken die er onder de beste zorgen van Dr Guislain konden kuren en van copieuze maaltijden genieten.

Als briljante student aan het atheneum raakte Julius in de ban van de flamingante leraar Nederlands Heremans. Met twee medeleerlingen stichtte hij in 1852 het genootschap ’t Zal wel gaen’ met als doel de vrijzinnigheid en de Nederlandse taal en letterkunde te bevorderen. Het devies Klauwaart en Geus zal voor zijn verdere levensloop bepalend blijven. Op 16-jarige leeftijd studeerde de wonderleerling rechten aan de RUG. Bij de grote beroering die in 1855-56 rond professor Brasseur ontstond, die in een college over natuurrecht de Godheid van Christus zou geloochend hebben, slaagde hij erin de polarisatie katholiek en liberaal op de spits te drijven.

Zijn Korte statistieke beschrijving van België (1865-69) was de eerste sociologische literatuur in het Nederlands. Vuylsteke legde voor het eerst duidelijke verbanden tussen de economische armoede, de culturele achterlijkheid en de miskenning van de taal. Hij was een tijdlang gemeenteraadslid en voerde een verbeten strijd voor de democratisering van het onderwijs. Zijn advocatencarrière was nooit lucratief. Hij pleitte consequent in het Nederlands en had de moed stakende arbeiders te verdedigen. Sollicitaties binnen de magistratuur kregen geen gevolg. In 1875 nam hij de boekhandel van zijn vriend W. Rogghé over maar bleek niet voor handeldrijven in de wieg gelegd. Vuylsteke jr. moest zuinig leven en kende nooit het bezit van onroerend goed.

Intussen slaagde hij er wel in als voorzitter het bestaande neutrale Willemsfonds en het Van Crombrugghe Genootschap een uitgesproken vlaams-liberale en vrijzinnige koers te laten varen. Voor het Willemsfonds richtte hij nieuwe afdelingen en volksbiliotheken op en organiseerde volksvoordrachten in het hele land. Zijn antiklerikale ideeën kregen de vrije teugel in ‘Het Volksbelang’, het oudste liberaal Vlaams weekblad dat vanaf begin 1867 verscheen. Hij was een bedreven polemist en publicist in kranten, tijdschriften, brochures en pamfletten. Samen met Paul Fredericq werd hij lid van het in 1895 gestichte Algemeen Nederlands Verbond en de orangistische francofone loge Le Septentrion.

Op het einde van een moeilijk leven hield Vuylsteke zich vooral met historisch onderzoek bezig. Er werd geschreven dat hij een bitter en ontgoocheld man werd, die geen vrienden telde. De krassen van de kinderjaren lieten sporen na; maar ook zijn huwelijk met Hortence Van Dinter, het gedrag van zijn twee zonen en een haperende gezondheid baarden hem zorgen. Paul Fredericq was althans een begrijpende toeverlaat, die vrij jong en vrij lang met hem optrok en na de doodstrijd kon getuigen “ik was aan zijne sponde”. Bij de uitvaart namen honderden medestanders afscheid van hun Klauwaart. Na de teraardebestelling op het geuzenkerkhof werd ten huize van Paul Fredericq door enige getrouwen het Julius Vuylstekefonds opgericht.

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 2014 – Vol43 N°3

Ghendtsche Tydinghen 2013 – Vol42 N°3

Ghendtsche Tydinghen 2008 – Vol37 N°3

Ghendtsche Tydinghen 2007 – Vol36 N°4

Ghendtsche Tydinghen 1997 – Vol26 N°5

Ghendtsche Tydinghen 1982 – Vol11 N°1

Ghendtsche Tydinghen 1977 – Vol6 N°1