Holstraat

D’Holstraete. Letterlijk holle straat (rue creuse).

1334: “inde Olstrate, in dolestrate, inde Holestrate”;

1337: “ter Hoelre straten”;

1358: “In de Hoolstrate, in de Holestrate”;

1363: “bider Holer straten”.

De Holstraat is gelegen in het gebied tussen de Oude Houtlei en de Coupure (tussen Leie en de Coupure) en verbindt de Hoogstraat met het Casinoplein en de Galgenberg. In de Holstraat speelde zich een belangrijk deel van de Gentse geschiedenis af. Alhier werd “De maatschappij voor landbouw en kruidkunde” (nu Gentse Floraliën), opgericht door de Gentse burgerij die exotische bloemen wilde. In deze buurt waren de eerste tuinen. Ook hadden de eerste tentoonstellingen hier plaats. Hiervoor werd de “zaal van Flora” gebouwd. Later verhuisden deze tentoonstellingen wegens ruimtegebrek naar andere locaties, zoals het stadhuis en de universiteit.

In 1835 werd met de bouw van het casino terug naar de oorspronkelijke buurt gegaan (grenzend aan de Holstraat, nu Casinoplein). Op deze plek werd de veeartsenijschool gebouwd. Later werd uitgeweken naar de serre van de wereldtentoonstelling van 1913, nog later verbouwd tot de Velodrome “Het Kuipke”.

De paters dominicanen breiden hun terrein anno 1850 uit door de aankoop van drie huizen in de Holstraat met het oog op het optrekken van een nieuwe kapel/kerk. Zij geven Jean Baptiste Van de Cappelle junior de opdracht tot het ontwerpen van het gebouw. De aanbesteding vindt plaats op 13 april 1852 en de heer De Spieghelaere zal de werken uitvoeren.

2 oktober 1854. Heden werd de nieuwe Predikherenkerk in de Holstraat plechtig ingewijd. Deze kerk is opgericht naar het plan van architekt Van De Capelle.

Negen jaar later (1863) wordt de oude kerk van het Rijke Gasthuis gesloopt. De communiebank dateert van omstreeks 1642-1645 en was een gift van Pieter de Briarde die in de oude kerk in Onderbergen begraven lag. Na het bouwen van de kerk in de Holstraat werd deze communiebank geïntegreerd in het nieuwe gebouw. Oorspronkelijk stond ze in volle omvang tussen priesterkoor en ruimte voor de gelovigen. Na 1969 werd ze opgesteld langs de zijkanten van het priesterkoor.

Ondertussen werd de “zaal van flora” gebruikt als danszaal en begin 1900 werd in dit pand het Hoger Technisch Instituut Sint Antonius ondergebracht. Deze school in de volksmond ook “De Holstraat” genoemd. (In Gent was het de gewoonte veel scholen te noemen naar de straten waar ze gelegen waren.) Het was de eerste school die degelijke hogere technische opleiding aanbood.

Begijnhof “Poortakker”

Nog steeds kijken tal van Gentenaars op bij de vermelding dat Gent een vierde begijnhof, Poortakker genaamd, bezat aan de Oude Houtlei. Reeds in 1278 werd de naam “Poortakker” gegeven aan dit minder bekend begijnhof van St.-Aubertus of Sint-Obrecht. Oorspronkelijk gaf men de streek tussen “ser Rases gerechte”, het “Marialand” en “den Akker” (Ekkergem) met de heerlijkheid “Het Spiegelhof” de naam van “Poortakker”. Men duidde hier het gebied aan als naast de kuip van Gent in de “Overleie” gelegen “Port hackere”, daar deze plaats naast de bemuurde en omwalde stad lag aan de Torrepoort. Deze toegangspoort ligt trouwens aan de basis van de benaming Poortakker of de akker gelegen aan de poort.

In mei 1264 schonken de pastoors van de Gentse St.-Janskerk (thans: St.-Baafskathedraal) een terrein aan de twee beheersters van Poortakker nl. Geertruda en Avezoete, om aldaar een begijnhof op te richten. Deze geestelijken schonken daarbij een rente van 8 schellingen grootte per jaar om de gemeenschap te voorzien in het onderhoud. We mogen deze akte zien als de stichting van het Poortakkerbegijnhof. Dit goed, samen met de aanpalende gronden die de prelaat van de St.-Baafsabdij verkocht aan de zusters, vormden de kern van het St.-Aubertusbegijnhof. Verder merken we op dat tot voorkort Poortakker een beeld van St.-Aubertus bezat, dat stilistisch te dateren is tussen 1260 en 1270. Waarschijnlijk is dit beeld kort na de stichting vervaardigt. .De datum juni 1278 heeft enkel maar betrekking op het in bescherming nemen van het begijnhof door de gravin. Een maand nadien bezegelde haar zoon Gewijde van Dampierre deze erkenning met een beschermingsbrief. Vanaf die periode werd de naam Poortakker alleen nog gebruikt ter aanduiding van het begijnhof en niet voor het gebied (zie hoger).

Gebaseerd op een akte en door het terugvinden van een Doornikse hardsteen tijdens opgravingen in het begijnhof waarin de volgende tekst gebeiteld staat: “BEGGINA-GIUM S. AUBERTI DICTUM POORTACKER AN.1278”, wordt 1278 aanvaard als stichtingdatum.

Aan het hoofd van dergelijke gemeenschappen stond een “meesterigghe”(= meesteres) en tevens een priester, die er aan verbonden was. Er werden voor deze vrouwen missen opgedragen in een aangewezen parochiekerk en om de veertien dagen moesten ze aanwezig zijn in het kapittel voor de schuldbekentenis. Zij woonden echter verspreid en hadden hun eigen woonst. Het begijnhof kon 18 kostgangers herbergen. Het burgerlijk toezicht werd waargenomen door twee voogden aangesteld door de Gentse schepenen. In deze functie moesten de voogden of gouverneurs in de 18e eeuw 18 pond 13schellingen en 4 deniers parisis betalen aan het godshuis om te kunnen besteed worden aan de begrafenissen van de betrokkenen. Het dagelijkse beheer werd bestuurd door de grootjuffrouw.

De Torrepoort was gelegen aan de Poel. Het terrein gelegen tussen de Oude Houtlei en de Holstraat was oorspronkelijk eigendom van de St.-Baafsabdij. Het landelijke karakter van dit gebied bleef bewaard tot midden 19de eeuw. Het begijnhof van Poortakker valt te situeren in het terrein dat omsloten is door de Oude Houtlei, de Wellinckstraat, de Holstraat en de Schouwvagerstraat. Het was langs vier zijden omgeven door huizen die door schenkingen in het bezit kwamen van begijnen. Waar in 2009 de afdelingen houtbewerking, sanitair, autotechniek en ook de huidige turnzaal van het Hoger Instituut Sint-Antonius gevestigd waren, was oorspronkelijk een grote tuin met een vijver.

Op het einde van de 18e eeuw was het middenplein van het begijnhof (cfr. supra) nog slechts langs twee kanten bebouwd. Op het stadsplan van Goethals (1796) bemerken we dat de achterzijde toen reeds herschapen was tot een grote tuin. Deze tuin zal later omgebouwd worden tot enkele afdelingen van het Hoger Technisch Instituut Sint-Antonius. Zoals voor talrijke religieuze instellingen werd ook dit godshuis tijdens de Franse tijd (1794-1814) opgeheven (cfr. supra) en werd herdoopt tot hospice. Oorspronkelijk mochten de begijnen, die hun pij moesten afleggen, als huurders ter plaatse blijven wonen en de verzorging van zieken en ouderlingen verder zetten. Maar tenslotte werden de laatste kostgangers verhuisd naar het Oude Vrouwenhuis van het Groot Begijnhof 36 te Sint-Amandsberg. Zoals de andere begijnhoven werd Poortakker genationaliseerd en aan de dienst Burgerlijke Godshuizen geschonken. Het was echter veel later door de afschaffing van alle kleine godshuizen door de antiklerikale magistraat dat in 1861 het Poortakkerbegijnhof gesloten werd.

Het stadsbestuur verkocht kort nadien (1863) het volledige begijnhof dat voor 105000fr (3100€). gekocht werd door graaf Jozef de Hemptinne. De vervallen gebouwen werden in 1864 gesloopt. Hij stichtte er het klooster van de ‘Dames van de Eeuwigdurende Aanbidding’, bijgenaamd de ‘Religieuzen van de Eucharistie. Tot aan de verkoop in 1998 bewoonden de nog overblijvende ‘Dames der Eeuwigdurende Aanbidding’ het klooster, dat in de 20ste eeuw omgevormd wastot internaat voor meisjes. Het klooster moest wijken voor een hotel, dat thans de naam draagt van Poortakker. De nieuwe eigenaar liet het gebouw herstellen, maar behield gelukkig de indeling ervan. Naast hotel worden er tevens culturele activiteiten ingericht.

“HOF VAN FLORA”: GENTSE FLORALIËN

Wie de naam Flora en daarvan afgeleid Floraliën hoort, denkt als locatie direct aan de gebouwen van Flanders Expo of aan het “Oud kuipke” te Gent. De floraliën hebben een lange weg afgeleid alvorens zij de hedendaagse internationale uitstraling kende. Zeer belangrijk in deze ontwikkeling was de het Hof van Flora, waarvan de zaal Flora in 2009 geïntegreerd is in de lokalen het Hoger Technisch Instituut Sint-Antonius, beter bekend bij de Gentenaars als de “vakschool”in de Holstraat.

Het eerste jaar gingen de twee tentoonstellingen door in herberg “Au jardin de Frascati” (Coupure). Daar dit lokaal al vlug te klein was werd uitgekeken naar een grotere locatie. Deze werd gevonden in de “Sodaliteit”, een zaal in Korte Mere die eertijds deel uitmaakte van het oud-Jezuïetenklooster.

Cornelis Lanckman, de waard van “Au jardin deFrascati”, zag met lede ogen het vertrek van de maatschappij. Hij kocht de eigendommen in de Gentse Holstraat nrs. 38-40 aan, vlak voorbij de“Theresianenpoort”, om er een herberg met feestzaal op te richten. Deze locatie valt thans samen met het huidig directeursbureel, het secretariaat en de achterliggende gebouwen van het hoofdgebouw.

In 1810 werd “den Hof van Flora of Botaniquen hof” geopend. Na enige jaren bleek dat deze zaal te klein was voor de floraliën en werd deze gehouden in de Pacificatiezaal van het Gentse stadhuis. Zaal Flora kreeg een nieuwe bestemming nl. een theaterzaal en één van de eerste filmzalen. Ten slotte werd de zaal omgeven door een beluik gekend als de Braeckman cité. Het was daar dat de beeldhouwer George Minne tijdens de week verbleef toen hij les gaf aan de Koninklijk Academie voor Schone Kunsten. Het gevolg bleef niet uit en Minne richtte aldaar een bronsgieterij op die na zijn dood verder bleef bestaan.

Vanaf dan tot en met 1828 hield deze vereniging niet alleen tentoonstellingen in het Hof van Flora, ook haar vergaderingen gingen door in deze lokalen. Deze exposities zijn het begin geweest van de internationale tentoonstelling, waarvoor Gent nog steeds wereldberoemd is nl.de Gentse Floraliën. Belangrijke leden van devereniging zoals Lieven Bauwens en Charles Van Hulthem stonden in voor de financiële en wetenschappelijke werkingen.

———–

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 2008 – Vol37 N°5

Ghendtsche Tydinghen 2009 – Vol38 N°1/N°5

Gazette van de Gentsche Sosseteit – Eddy Levis

inventaris.onroerenderfgoed.be