De Voldersstraat dateert uit de 13e eeuw. In de 14e eeuw werd gesproken van “Volrestrate” en in een later stadium Jezuïetenstraat naar het plaatselijke klooster.
De naam doet ons herinneren aan één van de belangrijkste nijverheden uit de Gentse geschiedenis nl. de wolnijverheid. De volders gaven aan de wollen stof de nodige volheid en dichtheid waarbij vetdeeltjes werden verwijderd. Dit wordt vollen genoemd.
Bijgevolg waren zij afhankelijk van de wevers. Wanneer de wevers niet werkten hadden de volders ook geen werk. En de wevers bepaalden ook nog eens het loon van de volders. Regelmatig zorgde dit voor bloedige opstootjes waarbij de graaf van Vlaanderen soms moest tussenkomen. Zo ook op 20 mei 1345, Kwade Maandag, waarop de leider van de wevers en 500 van zijn gezellen de dood vonden.
De Volderstraat was gekend voor zijn “cameren”, lage huisjes zonder bovenverdieping waar de volders hun beroep uitoefenden. Deze straat was zo smal dat een rijtuig moeite had om er door te rijden.
12 mei 1606. Eerste steenlegging van de Jezuïtenkerk in de Volderstraat. De werken waren beëindigd in 1619. Ze was een van de laatste specimens van de gotiek in bet Gentse. Ze was 50 m. lang, was 22 m. breed en had een hoogte van 17 m. Zij was toegewijd aan St-Lieven. Zij werd later versierd met werken van Rubens, De Craeyer en Van Cleef en een beeld van St-Lieven naar de hand van Laurent Delvaux. In de nieuwjaarsnacht van 1679 ging de spits van de kerktoren in de vlammen op. In 1784 werd de kerk door Jozef II geschonken aan de kanunniken van St-Pharaï1de die er verbleven tot aan hun uitdrijving in 1798. De kerk werd openbaar verkocht op 1 november 1798 aan Karel Manilius voor de spotprijs van 3000 fr (75€). Het kerkmeubilair werd verkocht op 22 november. Op 23 december 1798 is begonnen met de afbraak van de kerk. Op de plaats ervan kwam de Aula van de Universiteit.

Hoe de Voldersstraat in de tijd van het paardenvervoer (zie het mest op straat) er uitzag. Een smeedijzeren uithangbord siert de gevel naast de privédeur van de Papeterie Anglaise: “Téléphonie privée” (een zaak die toen op de eerste verdieping gevestigd was). Op het bord prijken vier isolatoren en een telefoontoestel. Rechts, de schoenenwinkel “A la Botte Royale” (later een meubelzaak, een weefselwinkel, de apotheek van Mevrouw Altdorfer-De Clercq, coiffure Georges en uiteindelijk ensemblier Samyn). Links, de werkplaats van de Papeterie Anglaise (later boekhandel Claeys-Verheughe en een schoenenwinkel), de winkel van kleermaker Harry Horsten (later kleermaker Lahaut en vervolgens parfumerie Juvena), dan een huis dat later veranderd is in een kantwinkel “Au Lilas Blanc” (het was er zo donker dat men het in de straat “La Tulipe Noire” noemde!) en nadien beenhouwerijVan Daele, het huis van baron Goethals (later electriciteitszaak Vincent), het huis bewoond door de bedienden van baron Goethals en later door een geneesheer (beide huizen zijn afgebroken geworden voor de huidige building, die als eerste huurders de oude firma’s Tydgadt-Broekaert en Verbeke kende), het huis van pasteibakker Broekaert (later Orfèvrerie Christine), het huis van Juffrouw Martens (damesbadmantels). Op de zijgevel van het huis op de hoek kan men lezen “Leon Otten-confection dames-nouveautés-soieries”. Op het huis op de andere hoek: “Gal … , tailleur, im … “. De garage De Ridder & De Meulenaere was er gevestigd. De meeste huizen hebben meerdere “spionnen” (spiegels).
Het paleis van de universiteit
Dag voor dag, bijna uur voor uur, 150 jaar na de plechtige installatie van de universiteit, op 9 oktober 1817 in de Troonzaal van het Gentse stadhuis door de erfprins van de familie van Oranje, is Koning Boudewijn, hoofd van een andere koninklijke dynastie, samen met de academische overheden de lof van dit anderhalve eeuw lang verleden komen maken in het teken van een nieuwe en nog rijkere wetenschappelijke toekomst. Een andere Belgische universiteit vierde dezer dagen haar 150-jarig bestaan, want ook de universiteit van Luik werd door koning Willem I gewild en gesticht. Door één van de eigenaardige toevallen waarvan de geschiedenis ons menig voorbeeld schenkt gingen beide rijksuniversiteiten zich, na eerst wat links en rechts te hebben rondgedoold, vestigen in gebouwen van … de Jezuïeten, zouden zij beiden een Acadernisch Paleis optrekken, in dezelfde geest en stijl, als een ”Tempel van de wetenschap” opgevat, en zouden zij beiden beroep doen op zeer jonge architekten om het kolossaal werk op te trekken. Lodewijk Roelandt te Gent en Jean-Noel Chevron te Luik waren immers beiden juist 33 jaar oud toen zij aan de bouw van hun Paleis begonnen.De lessen die op 8 november 1817 aanvingen, werden aanvankelijk gegeven in bet Pakhuis op de Korenmarkt, in de Plantentuin van de gewezen Baudelo-abdij, in het Hospitaal, in een lokaal in de Korte Dagsteeg en ook in het oud Jezuïetenklooster. Het college der Paters Jezuïeten werd, na afschaffing van de orde door Paus Clemens XIV, op 20 september 1773 gesloten en kreeg sindsdien verschillende bestemrningen: Raad van Vlaanderen, Burgerlijke Rechtbank, Koninklijk College ten tijde van Maria-Theresia en Jozef II en zelfs een kazerne na de Franse Omwenteling. Naast bet klooster hadden de Jezuïeten op 12 mei 1606, op de plaats van de woning van de voormalige Calvinistische Ieider en Gentse dictator Jan van Hembyse, de eerste steen gelegd van hun kerk toegewijd aan de H. Livinus. De allerlaatste kerk die zij in gotieke stijl in Belgie zouden oprichten.

Enkele jaren na de afschaffing van de Orde schonk Jozef II ze aan de kanunniken van Sint-Pharaïldis die er in 1784 bezit van namen. Een kortstondig bezit want na de inval van de Franse Republikeinen werd zij op 1 november 1798 openbaar verkocht, toegewezen aan een zekere Manilius voor 3000 fr en een maand nadien afgebroken. Het gewezen Jezuïetenklooster, met inbegrip van de Sodaliteit, nam het grootste deel van de teerling gevormd door Volderstraat, Paddenhoek, Universiteitstraat en Korte Meer in beslag, zodat heel wat grond beschikbaar was. De stad deed een gunstkoopje toen zij bet ensemble voor 39,518 gulden aankocht.
Plannen voor de gebouwen van de verschillende faculteiten werden ontworpen terwijl men op de plaats zelve van de afgebroken Jezu’ietenkerk en dus ook van de voormalige woonst van Hembyse, een somptueus “Paleis der Hogeschool” zou optrekken. Al de bouwkosten zouden gedragen worden door de stad Gent, die hiermede haar vreugde en haar erkentelijkheid omwille de bekomen gunst van koning Willem I wilde uitdrukken.
Wanneer het stadsbestuur zijn keus laat vallen op de 31-jarige architect Lodewijk Roelandt, die te Gent en in het land nog geen enkel belangrijk werk op zijn actief heeft, kunnen de Gentenaren het niet geloven. Wanneer hij op 3 mei 1817 zijn ontwerp in de gemeenteraad komt verdedigen zijn talrijke leden zeer sceptisch. Wanneer hij zijn plan op tafel ontplooit, verdedigt, uitleg verstrekt en cijfers aanhaalt keert het tij. Bij het verlaten van de zaal heeft hij gans de raad overtuigd. “Cet immense travail est vu, examiné et discuté par le conseil” lezen wij in bet verslag van de zitting, “et raisonné par l’auteur avec autant d’intelligence que de precision. Le conseil a remarqué avec satisfaction cette conception vraiment grandiose et digne de son objet, et en remoigne sa reconnaissance particulière à I’ auteur dont les essais lui paraissent des chefs d’oeuvre”.
Gent deed nog meer voor de jonge universiteit. Het stelde zijn rijke bibliotheek ten dienste, de plantentuin en gaf samen meer dan 500.000 gulden uit, toen een fantastische som, voor gebouwen en inrichting van de Hogeschool. De bouw van de Aula Academica zou een belangrijk bedrag opslorpen want de stad wilde een reusachtig paleis, een tempel van de wetenschap, welke de eeuwen zou trotseren en met de mooiste gebouwen en monumenten van Gent in pracht en luister zou mogen wedijveren.

De gemeenteraad betuigde zijn instemming en nog geen zes weken later werd zijn beslissing, bij K.B. van 17 juni 1817, goedgekeurd. Op ieders lippen was nu de naam van de jonge en ambitieuse figuur, die in 1808, op 22-jarige ouderdom, stichter was geweest van de Societé des Beaux-Arts, maar die nog geen gelegenheid had gekregen iets groots te verwezenlijken en die plots de belangrijkste opdracht welke in die jaren een Belgisch architekt ten dele viel, mocht uitvoeren. Zij die zijn naam naar voren hadden gebracht, hadden op bet beste paard uit de stal gewed.
Roelandt die op 31 januari 1786 te Diksmuide als enige zoon van eenvoudige mensen werd geboren, had op de schoolbanken niet veel lauweren geoogst, maar wanneer hij naar de Academie te Gent mag gaan studeren, kaapt hij er alle prijzen weg, verlaat op 22-jarige ouderdom de school als één van de grootste beloften, sticht de Societé des Beaux-Arts, maakt relaties en trekt bet jaar daarop naar Parijs met aanbevelingsbrieven van Velleman, Van Huffel en Dellafaille die hem het atelier openen van Percier, de architect van Napoleon. Hij behaalt de prijs in de grote prijskamp van bouwkunde, werkt met Percier en Fontaine aan de plannen voor bet paleis van de Roi de Rome en komt zich in 1815 definitief in Gent vestigen.
Niemand is sant in eigen land. Maar Roelandt wordt als “de” grote figuur aanzien in de Societé des Beaux-Arts, doch de bestellingen blijven achterwege. De Engelsen hadden nochtans op hem beroep gedaan voor het in Londen op te richten Waterloo-monument maar het ontwerp werd geweigerd als zijnde te grandioos. De Societé des Beaux-Arts laat een penning slaan met de woorden: “geweigerd door de gierigheid en de afgunst van de Engelsen”.

En dan komt onverwachts de opdracht voor de Aula die gedurende 36 j. van tientallen andere opdrachten en verwezenlijkingen zal gevolgd worden. Het zal Roelandt tot één der vruchtbaarste en grootse Gentse bouwmeester aller tijden maken. Er is de Aula, de Gentse Schouwburg, bet Gerechtshof, bet Casino, het Stapelplein, de klokkentoren van bet Belfort, de nieuwe Dampoort, de nieuwe zalen van de Concorde, de St.-Annakerk, de Rijbaan of Manège, bet binnenportaal van de O.L.-Vrouw St.-Pieterskerk, zonder dan nog te gewagen van tientallen andere belangrijke officiële en private opdrachten in gans bet land.
De eerste steen van bet Paleis der Hogeschool werd gelegd op 4 augustus 1819, de laatste steen zeven jaar later in 1826. Op 3 oktober 1826, negen jaar na de gelukkige start van de Universiteit, werd de Aula met luister en in aanwezigheid van de minister van Binnenlandse Zaken “van Gobbelschroy” plechtig ingehuldigd.
2 februari 1845. In het huis Trossaert-Roelants in de Voldersstraat werd het borstbeeld van prof. Kluyskens in brons gegoten. Ook het gieten van het standbeeld van Simon Stevin, dat te Brugge zal worden opgericht, is aan dit huis toevertrouwd.
Door de komst van de universiteit was het nodig de indrukwekkende ingang van de Hogeschool te kunnen zien en gemakkelijk bereikbaar te zijn. Van 1826 tot 1835 werden volledige huizenrijen afgebroken.
In 1980 werd de straat omgevormd tot een moderne winkelwandelstraat.
Henri Moke
29 December 1862. Dood van Henri Moke. Hij werd geboren op 11 Januari 1803 in Le Havre als zoon van een Vlaamse vader en een Duitse moeder. Hij deed zijn middelbare studies aan het “Collège Louis-le-Grand” in Parijs. Zijn vader verliet Parijs in 1819 om zich te vestigen in Brugge. In hetzelfde jaar schrijft Henri zich in aan de universiteit van Gent. Zijn moeder en zijn zuster blijven in Parijs. In 1821 komt zijn vader naar Gent, zijn moeder en zijn zuster 2 jaar later. Henri studeert rechten in Gent en wijsbegeerte en letteren in Leuven. In 1829 vestigt hij zich in Brussel als journalist, vervolgens in 1835 gaat hij in Brugge wonen om in 1836 definitief naar Gent te komen. Niettegenstaande Henri Oranjegezind is wordt hij in dit jaar benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de oude geschiedenis en de Franse letterkunde. Hij geeft tevens ook les aan het atheneum. Ook schreef hij een hele reeks geschiedkundige werken waaronder zijn “Histoirede Belgique” het meest bekende is. In 1840 wordt hij benoemd tot lid van de “Académie Royale de Belgique”. Zijn benoeming tot gewoon hoogleraar komt er in 1851. Samen met Professor Callier ontwierp hij het plan van de muurschilderingen in de universiteit gelegen in de Volderstraat.
De laatste 10 jaren van zijn leven werd hij geplaagd door een hartziekte waar zijn huisarts Ferdinand Snellaert ook niets kon aan doen. Zijn lessen aan de universiteit en het atheneum waren daardoor zeer onregelmatig. Zijn voornaamste bezigheid werd dan schrijven. Zoals zo veel verdienstelijke mensen stierf ook hij in armoede.
Een interessant gegeven voor “la petite histoire” nl. zijn 8 jaar jongere zuster Marie was heel Europa door een beroemde en gevierde virtuose concertpianiste. Zij was verloofd met Hector Berlioz, maar moeder Moke zag uit financiële overwegingen deze verloving niet zitten (muzikanten zijn immers armoezaaiers) en Marie moest deze verloving verbreken. Zij trouwde later met de zoon van de gekende muziekuitgever, componist en pianobouwer Ignace Pleyel.
———–
Bron:
Ghendtsche Tydinghen 1975 – Vol4 N°5
Ghendtsche Tydinghen 1992 – Vol21 N°3
Ghendtsche Tydinghen 2001 – Vol30 N°4/N°5
Ghendtsche Tydinghen 2013 – Vol42 N°1
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.