Spaanstraat (1894)

Man stampt zijn vrouw dood in de Spaanstraat (1894)

Het drankmisbruik bij de arbeidersklasse was, het is welbekend, in de 19e en de vroege 20e eeuw een sociale plaag waar veel gezinnen mee geconfronteerd werden. De kostwinner vond troost en vergetelheid in de herbergen waar hij een deel van het weekloon verdronk. Bij de thuiskomst volgde dikwijls gekrakeel waarbij kinderen en echtgenote niet altijd van slagen gespaard bleven. Soms ontaardden deze huiselijke brutaliteiten in onvrijwillige doodslag.

Dit was het geval in het gezin van Frans Flesch, ijzergieter van beroep. Flesch, een naarstig werkman, was afkomstig uit Luik en woonde sedert 1890 te Gent, samen met zijn vrouw en drie kinderen, een jongen van 14, één van 12 en een meisje van 9. Vrouw Flesch was zwanger van een vierde kind. Op vrijdag 22 juni 1894 kwam de toen achtendertigjarige metaalarbeider om halfnegen thuis in de Spaanstraat. Hij had gedronken, wat bij hem geregeld het geval was, maar die dag had hij sterke nood aan alcoholtroost omdat hij op zijn werk afgedankt was. En dat had de man “in zijn hoofd gestoken”, zoals men zei. In die benevelde toestand begon hij met zijn vrouw te twisten.

Vrouw Flesch was “een zeer brave en naarstige vrouw”, zo lezen we in de Gazette van Gent dd. zondag 24 juni 1894. Ze ging bij de buren wassen en schuren om zo wat geld bij te verdienen. Van haar man kreeg ze geregeld slaag als hij gedronken had, “hetgeen ze met gelatenheid verdroeg”, zo lezen we verder in de krant. Flesch gaf zijn vrouw die vrijdag een ongelukkige stamp op de buik. De vrouw viel op de grond en begon hevig te bloeden. Toen de woesteling dit zag, liep hij ontnuchterd de straat op tot voorbij het politiecommissariaat. Daar kwam hij een zekere De Moerloose tegen en riep: “Er is iemand gekwetst, waar woont er een geneesheer?” Ondertussen was het dochtertje bij de buren hulp gaan halen en stonden de twee jongens schreiend bij hun moeder. De buren vonden de vrouw in een bloedplas en toen dokter Van Beekhaute ter plaatse kwam, bleek alle hulp tevergeefs. De vrouw was reeds doodgebloed.

Florent van Hulle en de gebroeders Verheye ‘componeerden’ met grote spoed een toepasselijke lamentatie.

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 2005 – Vol34 N°3