De Gentenaren zijn gekend als stroppendragers. Na hun opstand in 1539 tegen Keizer Karel verkregen zij deze naam te wijten aan hun taaiheid en koppigheid.
Toch waren de Gentenaren in die eeuw ook nog gekend als crabbenisten. In het Middelnederlands wordt dit omschreven als ruziemaker, vechter.
In de “Chronijcke van Ghendt” wordt een crabbenist omschreven als een spotnaam aan de uit Gent lopende (arme) Geuzen, “om te roven”.
———-
bron:
Ghendtse tijdinghen 1984
Jan van den Vivere, Chronijcke van Ghendt (ed. Frans de Potter). S. Leliaert, A. Siffer & Cie, Gent 1885