Stoofstraat

De enige nog overgeblevene van de vele stoofstraatnamen. Tussen Onderbergen en de Recollettenlei werd al in 1350 vermeld: vander Stove stege.‘Stove’: badinrichting, ook ontuchthuis. Gysseling (1954) geeft vijf straten (allen steegjes) aan met die naam vermeld in de 14de eeuw.

Stoof wordt hier in de betekenis van middeleeuws badhuis gebruikt. Er waren stoven voor mannen, vrouwen en “ghemeene” stoven (gemengd) op verscheidene locaties in de stad. Mannen droegen een lendendoek, vrouwen gewoonlijk niets of een hoed en wat sieraden. Ook bedden stonden ter beschikking om wat te rusten na het baden.

In het huidige Stoofstraatje aan de Recollettenlei was er een mannenstoof , “Het Maantje”, en een vrouwenstoof, “De Kraai”, aan te treffen. Rond 1520 stak “een nieuwe melaatsheid” de kop op nl. syfilis. Niet verwonderlijk aangezien er gefeest werd, gesmuld en op zedelijk gebied was het ook niet al te koosjer. Sindsdien werden deze openbare badhuizen gemeden en betekende dit het einde van de stoven.

Het spreekt voor zich dat de geestelijkheid scherpe kritiek uitte op deze plaatsen van ontucht en uitbaters bijgevolg de H. Sacramenten werden ontzegd.

De Franse Revolutie (1789-1795) zorgde voor een “Règlement sur la prostitution” waarbij vooral de nadruk lag op het registreren van plaatselijke “onzedelijke vrouwen” gepaard met een medische controle. Vervolgens zal in een later stadium de bordelen worden geofficialiseerd. Alle reglementering omtrent prostitutie zal door een wet in 1948 worden afgeschaft waardoor het oudste beroep ter wereld in een kluwen van onzekerheid verzeild raakte.

Over “stoven”

Reeds in de oude steden Mohenjodaro in Pakistan (lndus) en Harappa (lndia) treffen we huizen aan met badgelegenheid en “het grote badhuis” met hete lucht, stoom, water en een zwembassin.

De eigenlijke “badcultuur” werd pas door de Romeinen tot hoge ontwikkeling gebracht. En het was een genoegen dat men zelfs de minderbedeelden gunde. Bij de Grieken had het bad een hygiënische functie. Bij de Romeinen werd het tijdens het keizerrijk een doel op zichzelf, een vorm van ontspanning. Menig keizer verwierf grote populariteit door het oprichten van reusachtige thermae, badinrichtingen waar men niet alleen een bad kon nemen maar ook maaltijden kon gebruiken. Waar men aan lichaamsverzorging en sport kon doen. Waar men zich kon laten epileren. Waar men ook een bibliotheek aantrof om de geest te verrijken.Waar men in ieder geval de vrienden kon aantreffen en de tijd aangenaam kon doorbrengen.

ln de 4de eeuw van onze tijdrekening telde de stad Rome reeds 11 badinrichtingen en 856 particuliere baden. ln de “thermen van Caracalla of Diocletianus” konden duizenden zich aan hun geliefde ontspanning overgeven of hun geliefde ontmoeten. Aanvankelijk waren de baden voor de mannen gescheiden van die voor de vrouwen of, in kleinere steden, had iedere sekse haar eigen baduren. Later werd er niet zo nauw gekeken en werden de badinrichtingen vaak “lupanaria” (prostitutie) waar ongemene orgiënplaats vonden. De thermen werden oorden van wellust en de uitgelezen plaatsen voor ‘galante’ ontmoetingen.Vrouwen van lichte zeden kwamen er hun klanten opscharrelen en de baders eisten vrouwelijke masseuses die met geoefende handen het hele lichaam bewerkten.

Overal waar de Romeinen zich vestigden bouwden ze hun thermen. En tegen de uitspattingen van de Romeinse baden zou de Kerk zich heftig verzetten. Met de ondergang van het Romeinse Rijk vervielen de thermen. Dat was niet het geval met het bad als dusdanig. De badinrichtingen bleven in vereenvoudigde vorm bewaard, enerzijds in veel kloosters en anderzijds zouden ze zich via het Oostromeinse Rijk een weg banen naar de wereld van de islam, waar de badhuizen of hammams als paddestoelen uit de grond schoten.

ln het dagelijks leven dient een gelovige islamiet zich ettelijke keren per dag te reinigen.De lnquisitie zal hier in het laatste stadium van de Heconquista in Spanje gebruik van maken (1491). De moslims waren makkelijk te herkennen. Op aangenaam ruikende wijze onderscheidden ze zich van hun christelijke tijdgenoten. De lnquisitie ging op de geur af, want een goede christen stinkt. Een vette lichaamsgeur bewijst dat de persoon in kwestie niet door zijn geloof verplicht is zich vijf keer per dag te wassen.

Toch moeten we erop wijzen dat de kerk niet tegen de zuiverheid van het lichaam donderde, maar wel tegende misbruiken die al te vaak met baden gepaard gingen in de laat-antieke tijd. Reeds in de 6de en 7de eeuw zouden sommige kloosters een badgelegenheid voor de geestelijken gekend hebben en zou het voor veel christenen een gewoonte geweest zijn te baden vooraleer de heilige sacramenten te ontvangen. Maar deze inrichtingen waren zeker niet openbaar en ook niet toegankelijk voor leken. Gregorius van Tours meldt dat de nonnen van Poitiers als protest hun klooster verlieten en als één van hun grieven opsomden dat de abdis toeliet dat vreemdelingen “onbetamelijk” baden namen in het klooster.

Voor velen is het baden een ontspanning, bij iedere gelegenheid wordt er gebaad nl. vóór een feest, vóór een bruiloft, vóór een reis, … ln een tijd waarin het zeer moeilijk is het lichaam vrij te houden van ongedierte en parasieten, van zweet,vuil en etensresten, betekende simpele reinheid op zichzelf al schoonheid.

Het woord “stoof” is in nagenoeg alle Europese talen bekend. ln het Provencaals “etuba olstuva”, in het Spaans “estufa”, in ’t Frans “estuve” of “étuve”, in het Oudduits “stupa, stobe of stube”, in het Engels “stove of stew” en in Scandinavië “stofa”. De inrichting was primitief , maar doeltreffend. Op gloeiende rijen stenen werd watergestort, en zo kon men lekker stomen. Het vertoonde wel enige gelijkenis met de Finse sauna van onze tijd. Een gat in de zolderingvan de badstoof liet toe het teveel aan damp of hitte te laten ontsnappen.

Gent telde in de middeleeuwen, net als in vele steden vanVlaanderen, een groot aantal van deze stoven of badhuizen. ln het midden van de kamers stond een grote houten badkuip in de vorm van een afgeknotte kegel, waarin de stoofhouder of zijn meid emmers warm water goot, dat op een houtvuur was gestookt. Een balksleutel van het stadhuis van Damme stelt zo een kamer uit de 15de eeuw voor met klanten en de meid.Als brandstof gebruikte men hout dat men in de talrijke bossen sprokkelde of hakte: “blocke, fausseele, mutsaerde, falourde (takkenbossen) ofte berringhout’. Te Gent en in andere steden waren er brandhoutmarkten. Een schepenverordening van 1575 leert ons dat brandhout werd verkocht aan de Torenpoort (begin der Hoogstraat), aan de Lievebrug, aan de Ketelbrug en aan de Nieuwbrug.

Verder gebruikte men thuis soms houtskool of turf. Steenkool was in de middeleeuwen wel bekend maar men gebruikte ze enkel in de smidse, vandaar de naam smedekolen of charbon de fèvre. Er waren mannenstoven, vrouwenstoven en stoven zonder enige bepaling. Zij waren gemengd. De Potter beweerde dat potstoven stoven waren waar men “een pot kookte”, dus kon eten. Alfons Van Werveke beweert echter dat potstoven die waren,waar potten met warm water, dus geen badkuipen, ter beschikking stonden van de klanten om zich gedeeltelijk te wassen. ln Frankrijk heeft men namelijk de vermelding gevonden van”pots à eau d’or et d’argent”. Deze waren natuurlijk in het bezit van de hogere standen. Men vermeldt er ook bij:”des bassins ou vaisseaux à laver les pieds’.

Nochtans bewijzen zekere politieverordeningen dat de stoven ook gasthoven waren waar men bedden dekt. Het staat vast dat men veel langer in bad bleef dan nodig om zich te wassen en het is waarschijnlijk dat aanvankelijk de bedden alleen maar dienden om wat te rusten na het baden.

Zo waren in de eerste helft van de15de eeuw te Gent vele stoven aan te treffen:

– Eene mannen stove,staende in de Paerkement steghe (1417-18)

– Een mannen stove, gheheeten den Rooden Leeu, ….staende inden Huydevetters houc (1426-27)

– Eene vrouwestovestaende an der Grau-wer poerte (1460-61)

– Eene vrouwe stove,staende up sente Lisebetten gracht en dees eene potstove…(1446-47)

– Eene vrauwe potstove gheheeten de Duve up sente Lisbetten gracht (1446-47)

– Een potstove staende ’t Sente Pieters bachten den Hudevettershoucke (1425-26)

-De potstove in den Hudevetters houc dat men heet De Croene (De Kroone) (1427-28).

Ook vele straatjes droegen de naam van “stove”, omdat zich daar zo’n badinstelling bevond. Zo vermeldt dr. Victor Fris er ons een paar in “De oude straatnamen van Gent” uit 1925:

– STOOFAARD : of Stoofstege was de naam in het begin van de 15de eeuw gegeven aan het Hoefijzerstraa-tje dat in de Langemunt uitkomt. Hier bevond zich de stove of badhuis “de Pale”.

– STOOFSTRATE : of Stovesteeg, dat uitgeeft op de Bisdomkaai en zo werd genoemd omdat er een badhuisstond dat in 1460 “Het Valczkin” heette.

– STOFSTRAAT: vande Recolettenlei tot Onderbergen, heette vroeger Stovesteeg of Stoofstraatje, eveneens naar een stove.

– STOVESTRAETJE :hier bevond zich “ln den Coriander”, gelegen Waelpoortbrugstaat tot de Grote Huidevettershoek.

Ook in de bloeitijd van de havenactiviteiten aan de Lievekom was op de hoek van het Sint-Widostraatje een stove genaamd “het Schaec”, wat “Het Schaakbord” betekent. Het gaat hier echter om een woordspeling. Schaec wil ook zeggen “in zijn schik zijn, het genoegen smaken”. Zeelieden en lichtevrouwen hebben zich altijd tot elkaar aangetrokken gevoeld. Zei men immers niet: “hij houdt boven stove, onder bordeel’, daarmee bedoelend dat het één niet beter was dan het andere.

Meestal onderscheidden de badstoven zich aan de buitenzijde in niets van de omringende huizen. Ze hadden geen uithangbord maar toch wist iedereen ze te vinden, zelfs in de nauwe donkere steegjes. De stoven kenden een grote toeloop.Om de gezelligheid te vergroten kropen man en vrouw gezamenlijk in één kuip. Liefst niet met de eigen echtgenote die men thuis op de kinderen liet passen zoals het een goede moeder betaamt. Een plank wordt over de kuip gelegd zodat een hartversterkend maal kon opgediend worden om de verloren krachten te herstellen, terwijl soms ook een paar muzikanten met fluit, tamboerijn en/of minnestreel het gezellig samenzijn kwam opluisteren.

Het kwam ook voor, zoals een miniatuur aantoont, dat een partijtje schaak of met de dobbelstenen werd gespeeld. Dat dus het baden in een kwade reuk kwamte staan, is geen wonder! De mannen baadden tesamen met “Wijntje en Trijntje’. Wijntje werd geschonken door een koppelaarster en “Trijntje” zat naast of tegenover “Mijnheer”. Soms baadden meer “Trijntjes en Mijnheren” gezamenlijk in een nog grotere badkuip.

De overheid, die maatregelen nam tegen de openbare ontucht, bewaakte de verdachte huizen hierbij gesteund door achtbare poorters, die badhuizen verpachtten en in het huurcontract de bepaling schreven de pacht te beschouwen als verbroken wanneer de wet van de zedelijkheid in de stove zou worden geschonden.

Tegen de badstoven rezen soms ook protesten van de barbiers-chirurgijns. Niet uit morele overwegingen, maar wel commerciële. De baden werden immers soms zwaar geparfumeerd, en naast de baden waren kamertjes alwaar men zich kon laten scheren, epileren en aderlaten. Karweitjes waarvan de toenmalige barbiers meenden het monopolie te hebben. Maar de badmeesters wisten een oplossing te vinden. Ze wierven erkende barbiers aan, zodat aan het monopolie niet werd getornd.

Lacroix beweerde dat, naar mohammedaans gebruik, veel mannen en vrouwen zich in de 15de eeuw de meest intieme lichaamsdelen lieten epileren door bevoegde en erkende barbiers.Maar het waren alleen lichtekooien en straatmadelieven die”ce qu’elles nommaient le “poil honteux”, le peignaient, le frisaient et le parfumaient avec mille recherches de sensualité obscène”.

Bij een huwelijk was het ook de gewoonte, in enkele van onze steden, ’s avonds met de hele bruidsstoet een bezoek te brengen aan de badstoven (waardoor waarschijnlijk nog meer huwelijken volgden).

ln de 16de eeuw ging het succes van de openbare badstoven snel achteruit. Veel geneesheren waren er trouwens tegen in hun concurrentiestrijd met de barbiers-chirurgijns die aan de badstoven een continue inkomstenbron hadden en de medici veel klanten afsnoepten. Meer en meer gingen pastoors en predikers in tegen die “holen van ontucht”.

Erasmus schrijft in1524:”Voor 25 jaren was niets zo geliefd als de publieke baden. Nu zijn ze alle verlaten. De nieuwe melaatsheid heeft geleerd er ons van te onthouden. Die melaatsheid wordt “mala francosa” of “Franse ziekte” genoemd en is niets anders dan de “syfilis” die zijn nefaste intrede in Europa heeft gedaan. Syfilis heeft verschrikkelijke verwoestingen aangericht onder de onthutste Europeanen. De lichamelijke hygiëne gaat dan ook met rasseschreden achteruit, zodanig zelfs dat men zich helemaal niet meer gaat wassen.Van Werveke meent dat er bij ons geen stoven meer waren in het begin van de 17de eeuw. Het sluiten van de stoven en een verkeerde interpretatie van de preken tegen die instellingen waren noodlottig voor de openbare gezondheid.

Weetje: 4 Oktober 1858: In de gemeenteraad verdedigt schepen De Maere-Limnander een voorstel tot oprichting van een maatschappij die een badhuis zal bouwen. De schepen toont het nut aan van “les bains et lavoirs économiques” en wel omdat “les soins du corps sont entièrement ignorés de l’ouvrier”. Op 30 october 1858 zal de gemeenteraad de statuten van een maatschappij “Bains et Lavoirs publics” goedkeuren. Het plan zou 100000 fr (2479€) kosten. Er zijn voorlopig geen belangstellenden om hun geld te plaatsen in de nieuwe maatschappij.

———-

Bron:

Over stoven en badhuizen. Van Cultuurtempels tot holen van ontucht (Eddy Levis)

Ghendtsche Tydinghen 1978 – Vol7 N°1

Ghendtsche Tydinghen 2014 – Vol43 N°6

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.