Waeri, Karel

Ongetwijfeld de populairste volkszanger die Gent ooit gekend heeft. Deze Gentse volksdichter- en zanger Carolus Franciscus Waeri bijgenaamd ” den gentschen Béranger (1) ” en met de deknaam “Cies Knoopelincks” werd geboren op 3 Juli 1842 in de Veerstraat (Veermanstraat, grotendeels verdwenen door de bouw van de toen nieuwe telefooncentrale). Zoon van Pierre Adrien en van Pauline Josine De Baedts. Karel overleed vrij onverwacht in de Veerstraat op 15 maart 1898. Niet in zijn geboortehuis, maar in het huis Nr .1 dat gelegen was op de hoek van de Keizer Karelstraat. Hij was slechts enkele dagen ziek geweest en stierf aan “influenza”. Hij werd de volgende dag begraven op het gemeentekerkhof van de Brugse Poort. Zijn graf werd niet herkocht en is sinds lang verdwenen. Hij was in 1868 getrouwd met Sidonie De Meyer. Er waren 6 kinderen: 5 zonen en 1 dochter.

De ouders van Karelke waren handgetouwwevers waarbij de vader, gekend als de plezante “Piro”, zich nogal vlug door alcohol liet verleiden. De Piro was een welgekomen gast in herbergen waar hij veelvuldig zijn talent voor het dichten liet bewonderen. Spijtig genoeg was Piro minder vermakelijk in de huiskring waar hij overwegend dronken belandde. De opvoeding van de kinderen was niet aan hem besteed maar door zijn aanstelling in 1849 als opperbaas en leermeester in een fabrieksschool veranderde de situatie.

In deze school, onder staatstoezicht, werden landbouwers het weven aangeleerd. In het dorp was er een kostschool waar Karel school liep en zich al vlug als primus der leerlingen opwerkte. Muziek boeide hem enorm waarbij hij zijn eigen muziekinstrumenten probeerde te “ontwikkelen”. Op 14-jarige leeftijd was hij al in staat om voor enig muzikaal vermaak te zorgen. Maar in 1856 wordt vader Waeri ontslagen. De broer van Karel, aktief aan het weefgetouw, verlaat vervolgens in 1858 de ouderlijke woning en zegt Karel “adieu” aan de school te gaan werken en zo voor een inkomen te zorgen. In 1961 keert hij alleen terug naar Gent om bij zijn peter als leerjongen-ijzerdraaier te gaan werken. Al vlug blijkt hij hiervoor niet in de wieg te zijn gelegd en vervolgens is hij aktief als loopjongen bij de fotograaf, bij de pasteibakker en als bakkersgast. Met het opgepotte geld koopt hij zij eerste occasieviool.

Tijdens de katoencrisis in 1862 komt zijn broer zonder werk te vallen en besluit Karel hem een “violoncelle” te kopen. Aanvankelijk loopt het wat stroef en spelen ze er maar wat op los. Maar na verloop van tijd hebben ze toch enig “repertoire” en samen beginnen ze in herbergen, op feesten, markten en kermissen op te treden. Zelfs op het kerkplein na de misdienst. Alhoewel hij een zeer katholieke opvoeding had genoten, is hij een vijand van de “papen” en vele van zijn politieke liederen zijn een heftige aanval tegen de klerikalen. Er dient gezegd dat hij nooit het geloof als dundanig bekritiseerde maar vooral de misbruiken.

Karelke kreeg meer en meer bekendheid. Hij was amper 1.54m groot, gerimpeld gelaat, kaal voorhoofd, rosse haren en oogjes die schitterden achter zijn brilglazen. Steeds was Karelke in het zwart gekleed, met een goed humeur, beleefd en vriendelijk. Zijn liedjes, zo’n 500-tal, waren op enkele na door hem geschreven en varieerden van “vermakelijk” tot “gewaagd”. Karel bekeek dan ook bij elk optreden zijn publiek om naargelang de liedjes die aan bod kwamen rekening te houden met de aanwezigen (vooral kinderen en vrouwen). Ook het buitenland kon zijn optredens smaken en meestal vergezeld van zijn vrouw Sidonie traden zij op in Nederland, Noord-Frankrijk en zelfs in Duitsland (Beieren). Sidonie (1,47 m.) speelde gitaar en zong ook “Franse romances”. Bijgevolg werden zij ook gevraagd op bruiloften en familiefeesten. Karel scheef eveneens liedjes op aanvraag (carnaval) zoals voor de danszaal “Valentino” aan de Kuiperskaai of “De Zwarte Ram” in de Lange Violettestraat.

“Waeri zong politiek geëngageerde liedses, woarin dat hij de schrijnende armoe van d’ arbeiders in Gent aankloagdege, moar uuk ontspannende liedjes. Hij was uuk berucht veur zijn “vetjes”, komisch en erotisch dubbelzinnige liedjes die loater op de avond wierde gezonge.
Op ’t Sint-Jacobsplein te Gent keunde ’t standbeeld ter îere van Karel Waeri vinden. In het beeld zitten de thema’s van zijn liedjes verwirkt: (slaven)arbeid, bloedbanden, verbondenheid,… Het beeld, dat eigenlijk meer ne zuil es, wierd gemoakt deur Walter De Buck.”

Vrienden, komt eens al in ‘t ronde,
‘k zing u weer een aardig lied.
Zingen dat en is geen zonde,
Geene wet die zulks verbiedt

(Uit: ‘Liedeken van Jaaksken met zijn Fluitjen’ van Napoleon Destanberg)

Beste lezers en lezeressen,
Beste viespeuken en vetzakskes,

Wie da vuile liedses zegt, peist vaneigest sebiet op de ‘Vetjes’ van Gents bekendste volkszanger: Karel Waeri. Neefest zijn uitgebreider wirk: zijn ‘Politieke en Kluchtige Liederen’ zongt hij uuk nog ‘t stijtere wirk. Hij rezerveerdege zijn vetses veur loaten op den oavond veur een publiek zonder vrèwen of kinders. Oast hij peisdege da’t de moment was veur zijn gepeperd repertoir bove t’ hoale, vriegt hij aan ‘t publiek de toeloatjinge om ze te meuge zijnge. Zijne zeune schrijft doarover in ‘t veurwoord van de gedrukte uitgoave van 1899:

“Wanneer er geene vrouwen of kinders zijn – Karel is op dat stuk zeer streng – zal hij het gezelschap de lustigste en Rabeleisiaansch-geestige stukjes voordragen. Zeer hoffelijk en knipoogend zal hij telkens vragen hoever hij mag gaan.” (einde citaat)

Wij goan dadd’ hier nie doen. ‘t Feit dadd’ hier al aan ’t leze zijt, es dadd’ hier goat krijge wat dadde verwacht! Ge woart d’abord verwittigd…

Nu,- past op! – ‘t mierendiel van zijn ‘Vetjes’ woaren ierder dubbel en impliciet. Ter wier miestal wa verstoanboar rond den erotische pot gedroaid moar in de gedrukte uitgoave wierden der veel puntses gezet moar een katte wier nie altijd een katte g’ hiete. Hij hoa’t bvb. Over ‘De Viool en de Fluit, De Vogelpik, De Stier, De Clarinetzak’, etc.

Zo zong Waeri nog bubbelzinnig in ‘De Grendel en de klink’:

Aan mijne grendel mag niemand nie kome,
Of ‘k was aan ‘t wirken aan d’ onderste klink!

Het wordt al woester in ‘t liedse ‘De Bieën’:

Monica die lag te roepe
Steekt hem seffes in mijn gat
Loat ons ne kier ferme poepe
’t Es toch zuu plezierig, dat!

Ien dingen is zekers : vuile liedsesschrijvers beezege grof materioal…en da goa hier nie anders zijn. Stadsdialecten en zeker ‘t Gents zijn veel stijter en franker dan dialecte van den buite, te mier dan Genteneers nie altijd aîiene moar een stijte muile g’had hên, ge moet het moar ne kier aan onze keizerlijke Koarel vroage…

Wij ondername doarom een poar joar leen al een vuile muzikaal expeediese achter de formele Gentsche façades en de façadekes van de citeetses en de rijhuizekes van de volksbuurte van o.a. de Brugsche Puurte, de Muie en ‘t Rabot, op zoek noar het bruisende pikante lied. Ge keunt u nie veurestelle hoe gruut da onzen uugst was.

Moar iest nog dà: ge moet nie peize dat da zuust moar een fenomeen es van ‘t puurtsesvolk. De Fransche Bourgeoisie en de studente kosten der uuk wig mee oas ze zonge van:

Oh, oui, je sens bien que ça vient,
Ce n’ est pas mon petit qui te chatouille.

En we vergete tons nog de saldoate en ‘t operapubliek van op ‘t kiekeskot dien der uuk wel nen huup koste reproduuseere.

DE KL …

‘k Zei aan mijn wijf eens met verdriet,

‘k En vind geen stof meer voor een lied,

Of klucht aaneen te stooten; (bis)

‘k Vaag al uw liedjes aan mijn kont,

Dicht van den bok zijn kl… (bis)

Daarmee die wist ik nu toch iet,

Ik pak een pen en schreef subiet,

Wat koe en peerdenpooten; (bis)

‘k Was wed’rom welgezind en blij,

Ik sloege daar op een, twee, drij,

Een liedje uit mijn kl … (bis)

Ik was laatst op ‘nen achternoen,

Op ’t ijs een wandeling gaan doen,

Met kloefen aan mijn paoten (bis)

Het ijs die lag zodanig glad,

Mijn wijf die rolde op haar gat,

En ik vloog op mijn kl… (bis)

Ik speelde laatst eenen soupé,

En ‘k smulde daar eens lekker mee,

‘k Moest mêe mijn vrienden stoaten (bis)

Zij schonken mij gedurig wijn,

Ik kreege daar nu toch fijn,

Een stuk al in mijn kl … (bis)

‘k Zag in de maneschijn een paar,

Zij praatten lieflijk met malkaar,

Hij ging haar nooit verstooten; (bis)

Hij zweerde ’t meisje eeuw’ge trouw,

Hij ging ze nemen voor zijn vrouw,

Maar ’t was voor haar te kl … (bis)

De Franschman trok naar ’t oorlogsveld,

Om te gaan vechten ‘lijk nen held,

Om Frankrijk te vergrooten; (bis)

Zij trokken spoedig naar Berlijn,

Maar toen zij kwamen aan de Rhyn,

’t Was tegen hulder kl … (bis)

Wanneer gij vraagt een pintje bier,

Den baas bestelt u mêe plezier,

Maar let wel op zijn pooten; (bis)

Uw glas is bijna vol mêe schuim,

Daarbij een bomke van ‘nen duim,

Hij kan goed menschen kl … (bis)

Vreest geen gevaar gij jonge jeugd,

En laat de glazen vol van vreugd,

Tegen malkander stooten; (bis)

Al preekt de paster nog zo fel,

En dreigt hij met het vuur der hel,

’t Is al voor ons te· kl… (bis)

Om voor zijn zonden te voldoen,

Moet ’t boerke een offrande doen,

Van beesten klein en grooten; (bis)

De paster heeft het zo gepreekt,

Al wat hij in zijn renne steekt,

Dat slaat hij in zijn kl … (bis)

Gij mannen past op uw vrouw,

Stelt in den biechtstoel geen betrouw,

Nog in den priesters pooten; (bis)

Al leest hij in ne kerkenboek,

Hij heeft ook liefde in zijn broek,

En streeken in zijn kl … (bis)

‘k Heb geen soldaten meer vandoen,

Zoo sprak de paus met veel fatsoen,

Vertrekt maar met de booten; (bis)

En laat mij toch een beetje g’rust

G’hebt lang genoeg mijn voeten gekust,

Kust nu een beetje mijn kl. .. (bis)

K. WAERI

———-

(1) Een gevierd Frans volkszanger en dichter uit de 18e eeuw


Bron:

Elektronieke gazette van de Gentsche Sosseteit – Eddy Levis

Ghendtsche Tydinghen 1977 – Vol6 N°1

Ghendtsche Tydinghen 1972 – Vol1 N°5