Hoogstraat

De verkeersdrukke Hoogstraat, die heden langsheen kleinere en grotere huizen maar ook langs oude en mooie herenwoningen merkwaardige gevels uit verschillende bouwperiodes, historische panden en voor het oog achter de straatwand verborgen kloostergebouwen (of wat er van overblijft), maar ook voorbij verdoken beluiken en een eeuwenoud steegje naar het stadscentrum leidt, behoorde oorspronkelijk niet tot de stadskern van Gent. De straat was immers gelegen buiten de westelijke 12de-eeuwse verdedigingsgordel die gevormd werd door de Gracht (pas in de 16de eeuw Houtlei genoemd) versterkt door een hoge en stevige vestingmuur en waarvan ook de Torrepoort deel uitmaakte. De Torrepoort, Torenpoort of Porta Turris, ook nog Turrepoort, Drongenpoort en zelfs Torhoutpoort genoemd, werd in de loop van de 12de eeuw (wellicht rond 1190) gebouwd. Het was een poort over de Gracht. Een dubbelpoort die zich, ter hoogte van de Poel, aan beide zijden van het water bevond.

Wanneer men naar die plaats of straat verwees, sprak men over “buten Torre” of “buten Turre”. Dat was zo einde van de 13de-begin 14de eeuw. In zijn werk: “Gent’s Vroegste Geschiedenis in de Spiegel van zijn Plaatsnamen” vermeldt Maurits Gysseling bij “TORRE” (poort over de Houtlei in de Hoogstraat): “une ruwe ke on apele en flameng buten Torre”, 1285; “buten Torre”, 1291; “vanden Turre”, 1296; “buten Turre”, 1304; “bi den Torre”, 1332. De auteur voegt eraan toe: “Met buten Torre bedoelt men de Hoogstraat, die eenmaal in 1343 “de groete strate buten Turre” werd genoemd.

De Torrepoort was één van de oudste, grootste en sterkste poorten van Gent die samen met de Posteernepoort, de Zandpoort en het Wijkhuis aan de westkant van de stad de omwallings- en vestingmuur en de Gracht beheerste en versterkte. Deze Gracht zou volgens Johan Decavele zeker reeds vóór 1190 en waarschijnlijk al omstreeks 1100 zijn gegraven. Het geheel dat de St.-Michielswijk omsloot vormde de westelijke verdedigingsgordel van de Stad. Maar reeds in de 14de eeuw verloor de Torrepoort haar funktie in het verdedigingsstelsel en werd ze door de schepenen ten dele verpacht aan partikulieren en later ook aan de “Vinders” van de St.-Michielsparochie. Nieuwe versterkingen waren inmiddels aangelegd die tot aan de Brugse poort reikten.

De Potter vermeld de straat als “de grote strate bi den Trappen” (Act. en Contr., Keure 1407-1408). In zijn boek “Gent’s Vroegste Geschiedenis in de Spiegel van zijn Plaatsnamen” vermeldt Maurits Gysseling bij de benaming “Hoogstraat”: “up de Hoghe strate 1368” – “buter Turreporten up de Hoechstrate” 1369, vroeger steeds “buten Turre genoemd”. Ook was ze gekend onder de “rechte strate buuten der Torrepoorten” (Weezenboek 1481-1482).

De Hoogstraat is waarschijnlijk een verhoogde berm geweest, een dam tussen drassige en moerassige gronden. Wat duidelijk wordt door de benaming van plaatsen in de omgeving. Daar lag immers het “Broek”. Bij Maurits Gysseling treffen we bij “Broek” (later Sint Elisabethbegijnhot) de vermelding: “terram iacen-tem ad Paludem iuxta Gandavum, 1242. Broek = “moeras”. Aan de overkant lag Overbroek”. In de nabijheid, maar wat meer Oostwaarts bevonden zich de Poel en de Drabstraat, stuk voor stuk benamingen die erop wijzen hoe moerassig en drassig de gronden aldaar waren. Ook de Ramen waren lager gelegen moerassige gronden die geregeld onder water liepen.

In verband met de benaming “Hoogstraat” lezen we bij M. Schönfeld: Hoogstraat “via alta”: Het is de passende naam voor een door moerassig land lopende, verhoogde weg; in ’t algemeen voor elke weg die hoger ligt dan het terrein of dan een andere weg.” “Weer een ander geval is het”, zo gaat Schönfeld verder, “wanneer een straat aldus wordt genoemd omdat die iets oploopt”. De dammen, bermen en dijken, die men op verschillende plaatsen in de moerassige gebieden bouwde, leidden niet enkel tot verbetering van de grond en tot grondaanwinst; ze dienden ook als wegen. De gronden, die aanvankelijk drassig en moerassig waren, werden vruchtbaar gemaakt en “terra nova” of “nieuwland” genoemd. De Potter schrijft, dat het “nieuwe land” in de omgeving van de Hoogstraat in de loop van de 12de eeuw door Filips van den Elzas aan Geeraard de Witte werd gegeven.

De buurt werd verdeeld in Opper-Hoogstraat, Midden-Hoogstraat en Neder- of Korte Hoogstraat. De Opper-Hoogstraat liep van de Torrepoort tot aan de Peperstraat. De Midden-Hoogstraat lag aan het “Rijke Gasthuis” en ging van de hoek van de Peperstraat en Holstraat tot aan de Akkerstraat. De Korte Hoogstraat ging van de Akkerstraat tot aan de Brugse Poort. De Middel- en Neder-Hoogstraat heetten eertijds, zo merkt De Potter verder op, “Marialand” en werden aldus genoemd naar het Gasthuis van de Leprozerij dat onder de bescherming stond van Maria. In de Act. en Contr., Keure 1431-1432, leest men “Sente Marien lant”; in de Kerkrekening van St.-Marten 1637 is er sprake van “Veurstrate” ofte “Marielandt”. Elders, zegt De Potter, staat: “Onser Vrauwen strate voor ’t Rijke Gasthuis” (Act. en Contr. Keure 1528-1529). Een notariële akte van 1750 vermeldt: “de Hoogstraete ofte Schipperstraete noes over het godshuys van St Jan en de Pauwel” en een 14de-eeuws Rentboek van de H. Geest der St.-Nicolaasparochie heeft het over “Hongerstrate” … .

In de 14de-15de eeuw was de Hoogstraat verre van volledig bebouwd. In de 18de eeuw echter telde de Opper-Hoogstraat aan de Zuidkant negen en aan de Noordzijde drieëntwintig huizen; de Middel-Hoogstraat telde er aan de Zuidkant tien en aan de Noordkant zestien; de Neder- of Korte Hoogstraat had er aan de Zuidkant zesentwintig en aan de Noordzijde tweeëntwintig.

Volgens het Weezenboek over 1369-1370, lag er terzijde van het Hogehuus een meers van 722 roeden en een ander van 412 roeden. Het “Hoghe Huus” was een vrij groot gebouw waar in de loop van de l4de eeuw de familie Goethals woonde. Een lid van die familie, namelijk Hendrik Goethals werd in 1358 vermoord. De schuldigen werden door de schepenen veroordeeld tot een boete van 50 pond. Die Hendrik Goethals werd in een oorkonde van 1349 “Hendrik Goethals an den turre” genoemd, wat dus duidelijk verwees naar de plaats waar hij woonde, in de omgeving van de Turrepoort en laat veronderstellen dat hij als zodanig algemeen gekend was. De man stond blijkbaar goed aangeschreven want nadat hij vermoord werd, las men over hem in het Zoendinckboek van 1359: ” … Heinriek Goethalse up ’t Hogehuus, die een puur onsculdich man was … “. Hij viel echter als slachtoffer van een vete tussen begoede geslachten, wat in die tijd geen zeldzaamheid was.

De oude herenwoning “het Hoghe Huus” werd in de loop van de 16de eeuw eigendom van J. Verrekins, een kruidenier, die het pand op zijn beurt in 1583 verkocht aan H. Eeckman. In 1630 behoorde het toe aan A. Van Daele en was het belast met een rente van 20 deniers ten voordele van de quotirliane van de St. Jacobskerk.

Eveneens in de Opper-Hoogstraat, dus tussen de Ramen en de Peperstraat, lagen de brouwerij “ten Vaenkine”, vermeld in een Schepenacte van 1368, evenals “t Lammeken” brouwerij in de 15de-16de eeuw: “Een brauwerije … gheheeten tLammeken, metten lochtinghe .. . buter Turrepoorten up de Hoochstrate … achter uutcommende met eender poorten jnt straetkin mer Symoens de Lalaing huus was” (Act.en Contr. 1484-1485).

Hoogstraat 66 is een oud pand dat gerenoveerd werd en waarvan de gevel een restauratie heeft ondergaan. De restauratie ligt in de lijn van de bouwstijl waarin het pand, dat oorspronkelijk dateert eind 16e-, begin 17e eeuw, werd opgetrokken. In dit gebouw waren in 1995 een expertenbureau en een architectenbureau gevestigd.

26 juni 1845. De paters dominikanen, eigenaar van het Rijke Gasthuis in de Hoogstraat, vragen terug in het bezit gesteld te worden van een deel van hun eigendom. Het gebouw werd verhuurd aan de stad voor 2640 fr (66€) per jaar. In het Rijke Gasthuis waren ondergebracht : een stedelijke meisjesschool, “de Liefdadigheidswerkplaats”, ’s winters een chauffoir in de gewezen kerk, een bergplaats voor wagens en zeven paarden van de reinigingsdienst, werk gedaan door tewerkgestelden in de werkplaats. De vraag wordt verworpen

Verder een foto dd 1889, toen de fotograaf J. Wante er nog woonde. We zien een zeer hoge, typische, asymmetrische en mooie trapgevel. In de boogvelden boven de vensters op de verdiepingen bevinden er zich fraaie versieringen in reliëf. Onder het bovenste venster waren er luiken. Men ziet zeer duidelijk dertien muurankers. Op het gelijkvloers was er een grote rondboogvormige poort. Naast het grote pand ontwaart men een erbij aanleunend kleiner maar zeer oud huis. Op een foto van 1904 bevinden er zich 3 schitterende trapgevels, alwaar op dat ogenblik de zaak van A. Bibauw gevestigd was.

Aan het huis nr. 105 in de Hoogstraat staat een pand van vier traveeën en drie bouwlagen met een vervallen en op het gelijkvloers beschadigde gevel. Links bevindt zich een niet afgesloten ingang die doorheen een smalle, overbouwde gang uitgeeft op een steegbeluik daterend uit de eerste helft van de 19de eeuw, met wellicht oudere gedeelten, het “Drongenpoortje” geheten. Die benaming herinnert aan de grote “Drongenpoort” of “Torrepoort”, die eeuwen geleden over de Houtlei aan de Poel had gestaan en waarvan de laatste overblijfselen halverwege de negentiende eeuw werden afgebroken.

In het beluikje bevinden zich aan de Westkant acht huizen waarvan twee grotere, die respectievelijk de nrs. 121 en 119 dragen. Ook zes kleinere huisjes, de nrs. 117 tot en met 107 (in dalende orde naar het einde van het koertje toe), met twee bouwlagen.

Aan de Oostzijde staat één huis, het nr. 105. De gevels van de huisjes zijn gewit en komen er netjes voor. Achteraan bevinden zich gemeenschappelijke toiletten. Op de eerste foto ziet men het beluikje zoals het er in 1994 voorkwam. Ik sprak met eenjonge bewoner van het beluik en vroeg hem of hij daar graag woonde. Hij antwoordde me bevestigend en voegde eraan toe: “het is hier rustig wonen”. Aan de muur, die achteraan het steegje afsluit, hangt een houten beeldje; een zittende Pan die op de herdersfluit speelt; “iets dat ze hier ooit op een oude zolder gevonden hebben”, vertelde de jonge man me nog. Een mooi stukje. Toen ging hij weg en eervaarde ik de stilte in het beluik. Maar eens buiten maak je kennis met het lawaai en het geraas van het drukke verkeer in de Hoogstraat, waar het jachtig leven zijn gang gaat.

Enkele stappen verder komen we aan het nr. 129, een bepleisterde en beschilderde gevel van vier traveeën en drie bouwlagen waar in 1995 een kunstatelier gevestigd was. Aan de westkant van de gevel is er een poort en langs een overbouwde gang komen we in een beluik, dat dagtekent van het begin van de 19de eeuw. Aan de Oostzijde staan een groter huis en verschillende kleinere huisjes (de nrs. 133 tot en met 145). Achteraan staat een vrij groot gebouw van recente datum, drie bouwlagen, onder zadeldak met pannen, dat een uitgang heeft in de kkerstraat en waarin studio’s verhuurd worden. Aan de westkant bevindt zich één pand nl. het nr. 149. Het heeft verbouwingen ondergaan en kreeg een verdieping bij. In dit beluikje staan enkele beeldhouwwerken en bevinden er zich aan verschillende gevels kleine keramiekbeeldjes.

Aan het nr. 161 bevindt zich een 17de-eeuws pand met dubbele trapgevel van baksteen en zandsteen; twee bouwlagen onder zadeldak voorzien van pannen met een overkragende bovenbouw van tudorbogen. In de eerste gevelpartij zijn de booggewelven opgevuld met allegorische voorstellingen (Geloof, Hoop en Liefde). Tussen de twee gevels, die tot één en hetzelfde pand behoren, bevindt zich een tudorvormige deur en iets hoger een muurkapelletje met O.L.Vrouwbeeld. Rond de eeuwwisseling vond er reeds een restauratie plaats. Later onderging het gelijkvloers zeer harde en storende ingrepen en kwam er een moderne winkelruimte. In de jaren 1990 vonden er opnieuw verbouwingswerken plaats. Begin 20e eeuw is dit prachtige pand na verloop van tijd aan zijn lot overgelaten.

Er waren aan de noordkant van de Hoogstraat toch nog andere panden dan brouwerijen. Daar woonde immers ook in drie naast elkaar staande gebouwen de familie Bertili. In een ervan verbleef Frans Bertili, kolonel in dienst van de Venetiaanse Republiek. In de loop van de 17de en het begin van de 18de eeuw behoorde de woonst van Frans Bertili achtereenvolgens aan verschillende eigenaars. In 1724 kwamen het huis en de tuin in het bezit van Olivier Reylof, in 1684 in Amsterdam geboren en wiens vader een Gents koopman was. Hij studeerde en woonde te Gent. In 1724 liet hij eveneens aan de Hoogstraat een prachtige herenwoning bouwen die wij heden ten dage nog steeds kennen onder de naam “Hotel Reylof”. Op bijgaande foto ziet men het ontwerp zoals het werd opgemaakt bij het indienen van de bouwaanvraag voor deze stijlvolle woning. Het ontwerp werd door het Stadsmagistraat op 18/9/1724 aanvaard en goedgekeurd. Met zijn buitengewoon sierlijke en zeer evenwichtig geconcipieerde gevel gold het als een van de schoonste gebouwen in de Lodewijk XIV-stijl in onze stad.

Zoals we het Hotel Reylof nu kennen, is de gevel evenwel minder breed dan hij oorspronkelijk was. Hij telt nog slechts zes in plaats van acht traveeën. In de loop van de tijd zijn aan de linkerkant van de gevel twee traveeën verdwenen die werden ingenomen door het ernaast gelegen gebouw. De gevel heeft er wel aan symmetrie bij ingeboet. Het Hotel Reylof blijft ontegensprekelijk één van de mooiste herenwoningen in onze stad en staat te boek als een “beschermd monument”.

6 November 1684. Geboorte van Olivier de Reylof

Hij liep college bij de Augustijnen en legde zich speciaal toe op geschiedenis, letterkunde, wijsbegeerte en godgeleerdheid. Hij is rijk en kan zich van jongsaf permitteren zich bezig te houden met zijn hobby nl. de letterkunde. Er kan geen discussie of openbaar dispuut over letterkunde plaatsgrijpen of de jonge Reylof is er bij. Op zijn 27ste laat hij zijn eerste Latijnse gedichten verschijnen. Ze moeten redelijk goed onthaald geweest zijn want enkele jaren later worden ze herdrukt. Dat Latijnse verzen in het Gent van toen goed verkochten hoeft ons niet te verwonderen. Het onderwijs in de colleges gebeurde immers in deze taal. Alhoewel Reylof op 28-jarige leeftijd benoemd werd tot Baron, zou zijn naam nu waarschijnlijk totaal vergeten zijn, ware het niet dat hij in 1724 bij de schepenen een verzoekschrift indiende als “proprietaris van sekere huyse ende erfve ghestaen en gheleghen op de Hoogstraete.” Hij vraagt dit huis te mogen afbreken en te vervangen door een nieuw. Het ontwerp ervan was vandien aard dat zijn verzoek onmiddellijk ingewilligd werd. Het werd een prachtig gebouw dat de geschiedenis zou ingaan als het “Hotel Reylof”. Zoals gezegd was de man rijk, want benevens zijn hotel in de Hoogstraat had hij ook nog een landgoed in Heusden, een huis in de lange Munt en prachtige tuinen aan “’t Seles Kest”.

Rijke poëten zijn niet altijd goede geldbeheerders en Reylof had blijkbaar zijn financiële mogelijkheden overschat. Nauwelijks 3 jaar later was hij reeds verplicht zijn eigendommen zwaar te hypothekeren. Het mag daarom misschien verwondering wekken dat hij in 1731 benoemd werd tot stadsontvanger, een functie die hij zou blijven waarnemen tot aan zijn dood zo’n 11 jaar later. Merkwaardig genoeg kweet hij zich zeer gewetensvol van deze taak. Zo gewetensvol dat hij zijn eigen zaken totaal verwaarloosde, tot over zijn oren in de schulden geraakte en verplicht was zijn fraai hotel en zijn bibliotheek te verkopen. Hij verhuisde naar de Vlasmarkt waar hij op 13 April 1742 stierf.

Bij een openbare verkoop kwam het Hotel Reylof in handen van Jozef Veranneman die het betrok tot in 1762. Het ging dan over op Willem-Jan Hamelinck, griffier van de Raad van Vlaanderen. Later werd het de woning van Advocaat Ronse. In 1961 werd het Hotel gekocht door een Luikse verzekeringsmaatschappij die het volledig en grondig liet restaureren. In 1992 werd het de eigendom van de “Christelijke Mutualiteiten” die het vervolgens opnieuw verlaten heeft.

Ook andere grote mooie woningen uit vroegere bouwperiodes aan de Hoogstraat gelegen hadden en hebben nog een achterbouw, een uitgang en een poort in de Brouwersstraat. Zoals voor de monumentale woningen met bepleisterde en hoog versierde gevel (nrs. 34, 32, 30), een kelderverdieping, drie bouwlagen en vier traveeën tellend. Het geldt eveneens voor het huis (nr. 28), met gedecapeerde gevel in rode baksteen, 19de eeuws, drie en een halve bouwlagen en vier traveeën. En de woning met bepleisterde gevel, drie bouwlagen en zes traveeën, aan het nr. 20 in de Hoogstraat. Aanvankelijk had deze woonst, die een zeer oude kern gehad heeft (17de eeuw), slechts één verdieping. Later in de loop van de 19de eeuw (bouw mei 1829) is er een tweede verdieping bijgekomen en werden de vensteropeningen op de eerste verdieping veranderd en afgerond. In de zeer mooie en grote tuin met afhankelijkheden, dienstgebouwen en stallingen, staan nog de overblijfselen van de oude herberg “’t Lammeken” ( 15de-16de eeuw) waarover we het gehad hebben.

In 1731 werd Reylof ontvanger van de Stad benoemd en alhoewel zijn financiële situatie daardoor wel eniger mate verbeterde, kon dit nochtans niet beletten dat hij er zich in 1736 toe verplicht zag om de prachtige woonst aan de Hoogstraat openbaar te laten verkopen. Nieuwe eigenaar van de patriciërswoning werd Jozef Veranneman, heer van Burst en Van Bambrugge. Het fraaie gebouw werd in 1764 verkocht aan W.J. Hamelinck, griffier van de Raad van Vlaanderen. Inmiddels was Olivier de Reylof in 1741 overleden. Op het einde van de 19de eeuw was de woning eigendom van de heer A. Wauters om daarna in handen te vallen van advokaat Ronse.

In 1961 werd ze door de Luikse Verzekeringsmaatschappij, die er eigenaar van geworden was, met veel zorg hersteld en gerestaureerd waardoor ze haar oorspronkelijke praal voor een groot deel terugvond. Rond 1994 waren in het Hotel Reylof de diensten ondergebracht van het Ministerie van Financiën-Administratie van de BTW – Registratie en Domeinen. De gevel is evenwel minder breed dan hij oorspronkelijk was. Hij telt nog slechts zes in plaats van acht traveeën. In de loop van de tijd zijn aan de linkerkant van de gevel twee traveeën verdwenen die werden ingenomen door het ernaast gelegen gebouw. De gevel heeft er wel aan symmetrie bij ingeboet.

Aan de hoek van de Ramen en van de Poel verdween in 1841 de nog resterende toren van de Turrepoort. De Torenbrug of Torenpoortbrug werd in de loop van de tijd verbouwd. Ze werd achtereenvolgens in 1865 verbreed, in 1882 hersteld en werd tenslotte na de demping van de Houtlei afgeschaft en verdween. Op de foto een laatste fase van haar bestaan, met links de Hoogstraat en de ingang van de Ramen. Zie het verschil met de hogervermelde afbeelding van de oude Torenbrug.

———-

Bronnen:

Ghendtsche Tydinghen 1975 – Vol4 N°5

Ghendtsche Tydinghen 1994 – Vol23 N°2

Ghendtsche Tydinghen 1995 – Vol24 N°3

Ghendtsche Tydinghen 2009 – Vol38 N°6