Sint-Pietersaalststraat (1898)

Roofmoord in de St.-Pietersaalststraat (1898)

Op 22 november 1898, zo lezen we in de Gazette van Gent van die datum, werd in de volkrijke wijk buiten de Kortrijkse poort een moord gepleegd. De Sint-Pietersaalststraat, zo heet het, “is een lange weg tussen de Kortrijkse-en de Zwijnaardse steenwegen, meest nog bezet met hofsteden van groenselboeren, doch met hier en daar een groepje arbeidershuizen”. In één van deze groepjes, heel dicht bij de Zwijnaardse steenweg, woonde op nr. 102 een zekere Virginie Beyaert, geboren De Moerloose en in de vijftig jaar oud. Ze werd in de wandeling Virginie genoemd en haar gehoor was niet al te best. Deze weduwe had de naam er warmpjes in te zitten. Haar familie en de buren hadden haar herhaalde malen aangeraden niet alleen in haar huis te blijven wonen. Ze luisterde echter niet, ook niet toen ze al eens het slachtoffer van dieven was geworden.

Op 22 november 1898 hoorden de buren rond 00.06h een gerucht dat leek te komen uit het huis van weduwe Beyaert. Ze besteedden er geen verdere aandacht aan. Ze dachten dat de vrouw, die de gewoonte had elke dag naar de vroegmis te gaan, het ene of het andere voorwerp in huis had laten vallen of omver gestoten. De vrouw verscheen echter niet in de kerk. Toen de mis uit was, circa 6u30, zagen de buren dat de deur van het huis van vrouw Beyaert open stond. Dat was natuurlijk niet normaal.

Toen ze het huis binnengingen, zagen ze de vrouw in de gang op de grond liggen. Ze lag er dood met een prop in de mond en met de handen samengebonden met een waskoord die de moordenaars op het koertje hadden afgedaan. De petroleumlamp lag verbrijzeld naast haar en de inhoud van de geldkoffer, ongeveer 25000 fr (620€), was verdwenen. Men vermoedde dat de moordenaars werden verrast door de vrouw, toen ze aan het proberen waren de koffer open te maken. De vrouw zal niets vermoedend naar beneden gekomen zijn om naar de mis te gaan en zo de indringers hebben aangetroffen. Die zullen haar verplicht hebben hun de code voor de koffer (het was crux) te verklappen, vooraleer haar om het leven te brengen. De moordenaars zijn langs de achterdeur binnengeraakt door een ruit in te slaan nadat ze die met modder hadden ingestreken.

De verdenking viel al vlug op een zekere Lanckrock, een viskoopman en herbergier uit de Meersstraat en kort nadien werd te Londen August De Clercq, bijgnaamd Verelst, aangehouden. Hij was de schoonzoon van Lanckrock. Deze laatste vertelde aan de politie ook dat een zekere Bruno Van Wijnsberghe, een kooldrager die ook in de Meersstraat woonde, medeplichtig was. Deze was geboren te Wuustwezel in 1869 en had vroeger in de Kazernestraat gewoond, waar men eens vitriool in zijn gezicht had gegooid. Hij was sedert enige tijd op logies bij Lanckrock. De zuster van De Clercq, die te Antwerpen woonde, werd op 9 december aangehouden te Duinkerke waarheen ze gevlucht was. Ook zij bleek als medeplichtige bij de roofmoord betrokken te zijn geweest.

Het lied/gedicht door Paul de Snerck en gezongen door Camiel Van de Velde is slordig en wel in heel grote haast opgemaakt, te oordelen naar de vele zetfouten die er in voorkomen en naar de slordige verwoording. Haastig maakwerk, wat bij moordliederen dikwijls het geval is.

————

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 2005 – Vol34 N°3