Voetpad

1 februari 1845. De gemeenteraad keurt een reglement op voetpaden goed. In de motivering wordt vastgesteld dat er feitelijk geen voetpaden zijn of wat thans bestaat, zeker niet als trottoir kan beschouwd worden. De voetgangers worden gehinderd door “les obstacles de toute espèce qui encombrent les trottoirs”. Als hindernissen worden vermeld trappen, keldertrappen, balustraden, afvoerpijpen voor regenwater en afvalwater. “Quant à l’aspect de nos trottoirs considérés comme ornement de la ville, nous dirons simplement sans crainte d’être démentis que par leur mauvaise construction, leur irrégularité, la mauvaise qualité et la bigarrure des matériaux et par les débris que charient et y déposent les eaux ménagères, ces trottoirs présentent l’aspect le plus désagréable”.

Het reglement bepaalt dat overal waar het nuttig is voetpaden zullen aangelegd of vernieuwd worden. Het voetpad zal 10 tot 15 cm hoger liggen dan de rijweg en een helling hebben van 2 tot 3 cm per meter breedte. Het regenwater en het afvalwater moeten afvloeien langs een buis in gietijzer onder het voetpad. De kelderramen mogen slechts 30 cm op de openbare weg uitspringen en moeten bedekt worden met een ijzeren netwerk. In de toekomst zullen de ingangen van de kelders niet buiten de aflijning mogen komen. De bestaande toegangen werden voorlopig toegelaten. De trappen aan de huizen mogen maximum 18 tot 25 cm buiten de aflijning uitsteken als het voetpad minimum een meter breed is.

De aanleg van de voetpaden kwam gedeeltelijk ten laste van de stad en gedeeltelijk ten laste van de eigenaar : 1/3 indien geen gedoogzaamheid, de helft in geval van een toegelaten gedoogzaamheid, 2/3 in de overige gevallen.

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 1975 – Vol4 N°5