Poorten en Poortrecht

Het is niet evident de geschiedenis van “de Poorten van Gent” te behandelen. Een geschiedenis die nauw verbonden is met de groei van de stad Gent. Oorspronkelijk aangelegd ter beveiliging van de stad hadden ze later enkel nog betekenis als afsluiting van de stad voor het innen van de stedelijke rechten (oktrooien).

De oorspronkelijke omheining van de stad Gent telde vier poorten:

de Steenpoort of Karnemelkpoort op de Ottogracht aan het begin van het Steendam,

de Torrepoort aan de Torrebrug,

de Braempoort of Brabantpoort,

de Ketelpoort.

Het kwartier voorbij de Braempoort, Overschelde genoemd, werd door gravin Margaretha van Konstantinopel bij de stad ingelijfd in 1254. De versterkingen werden verplaatst tot op het einde van de Brabantdam tot ongeveer aan de protestantse tempel, waar een gracht werd gegraven, de Schepenvijver. De nieuwe poort kreeg de naam Hooipoort, omdat ze leidde naar de wijk Hoye; een tweede poort was de Koepoort aan de Schelde. Rond 1325 werd de stad weer uitgebreid door de inlijving van het kwartier Hoye. Een nieuwe gracht werd gegraven op het einde van de Lange Violettenstraat tussen de Oude Schelde in de Muinkmeersen en de Schelde. De nieuwe poort werd genaamd “Poort ter vijf windgaten“. Deze. poort was in gebruik in 1326, want in de stadsrekeningen kan men lezen : “Item de cost van de soudenieren die ghestaen hebben tallen porten en-de vesten, bi daghe ende bi nachte” “Teersten iiii Soudenieren die men deden staen onderdaghs ende nacht ter porten ten wintgaten eiken van iij daghen”. Tenslotte tussen 1378-1384 werd ook het Zand ingelijfd, waardoor nog eens een nieuwe gracht werd gegraven, de Keizersvest. De Braempoort, de Hooipoort, de Koepoort en de Vijfwindgatenpoort, die versterkte binnenpoorten gebleven waren, werden in uitvoering van de ordonnantie van 1540 afgebroken.

Wanneer werden de Keizerpoort en de Sint-Lievenspoort gebouwd ? In de stadsrekeningen van 1338 treft men aan : “Somme van den werke van den porten ende vesten upt sant 76lb. 6 s. 10 d.”. In de stadsrekeningen van 1348 wordt voor de eerste maal vermeld, dat burgers de wacht houden aan de St-Clarapoort en aan de St.-Lievenspoort.

Waarom werd de Keizerpoort aanvankelijk St.-Clarapoort genoemd? Te Gentbrugge was het klooster van de Rijke Klaren. Dit klooster werd afgebroken in 1578 omdat het te dicht bij de versterkingen lag. P. Claeys heeft niet kunnen achterhalen wanneer de naam Keizerpoort in gebruik kwam. In de veertiende eeuw werden de beide benamingen gebruikt. De Keizerpoort werd volledig herbouwd in het begin van de zestiende eeuw. De stadsrekeningen voor de jaren 1515 tot 1523 vermeldt de uitgaven in verband met de werken aan de Keizerpoort. Naast lonen treffen we ook uitgaven aan voor de aankoop van bouwmaterialen zoals “arduunsteenen, witte ardune, stekensche steenen, solderbert, scutbert, eerdtichelen, sullen”. De bouw van de nieuwe poort was voltooid in 1523-1524.

Het “Nouveau plan routier de la ville et faubourgs de Gand 1825” door A. Roothaese fecit Kierdorff vermeldt acht poorten:

de Brugse poort

de Dampoort

de Heuverpoort

de Keizerpoort

de Muidepoort

de St-Lievenspoort

de Kortrijkse poort (=Petercellepoort of Napoleonpoort)

het Scheyergat (=Waterpoort aan St.-Maartenskerk, Akkergemkerk).

De inventaris van de gebouwen, eigendom van de stad Gent opgesteld in 1848 vermeldt aangaande de poortgebouwen dat er per poort een wachthuis is voorzien en een gebouw voor de ontvanger. De “Wegwijzer der Stad Gent”, waarvan de eerste uitgave verscheen in 1770, geeft jaarlijks de uren van het openen en sluiten van de poorten. We hebben vastgesteld, dat deze uren gelijk blijven tijdens de periode van 1770 tot 1860.

Talrijke straatnamen verwijzen naar de oude poorten (Brugsepoortstraat, Brusselsepoortstraat, Grauwpoort, Dampoortstraat Koepoortkaai, Kortrijksepoortstraat, Muidepoort, Nieuwpoort, St.-Lievenspoortstraat, Spitaalpoortstraat, Tolpoort, Walpoortstraat en de Zandpoortstraat. In het verleden waren er de Zottepoortbrug, Torenpoortbrug, Braampoort, Hooipoort, Ketelpoort, Turrepoortsteeg, Overpoort, Posteernepoort, Sint Jorispoort).

Het grondgebied van de stad was groter dan het gebied afgesloten door de poorten. In 1825 telde Gent 71 612 inwoners, waarvan 65 567 intramuros en 6045 extramuros. In 1848 is de bevolking gestegen tot 106 000 inwoners, waarvan 92 400 intramuros en 13 600 extramuros. In 1835 hadden de stadsportiers 600 fr als jaarwedde. Om tussen het·sluiten en het openen van de stadspoorten de stad in te komen of te verlaten moest een recht betaald worden. De werklieden die in de stad woonden en buiten de stadspoorten werkzaam waren ontvingen een vrijkaart. Het tarief van het poortrecht veranderde nu en dan. Het besluit van 28 thermidor jaar XI (16.8.1803) bepaalt: ” Te rekenen van de 1 germinal (21 maart) tot den laatsten complementairen dag (21 september) zal de opening der poorten toegestaan worden naar het sluiten der zelve tot ’s middernachts inclus, en van den 1 vendemiaire ( 22 september) tot den 30 ventose (20 maart) tot elf uur.

Het openen der poorten buiten de bepaalde uren kan toegestaan worden ter gelegenheid van feesten of kermissen binnen deze en naburige gemeenten mits goedkeuring door de burgemeester of plaatselijke commandant.

In normale omstandigheden kon men niet in noch uit de stad na middernacht tot het openen van de poorten in de lente en in de zomer, en na 23 uur tot het openen van de poorten in de herfst en in de winter.

De jaarlijkse opbrengst van het poortrecht was niet zo groot nl. een goede 6000 fr per jaar. Indien we dit bedrag delen door het aantal poorten en door het aantal dagen per jaar komen we aan een gemiddelde van 2,14 fr per poort per dag voor de periode 1840-1844. Bijgevolg brachten de poorten niet veel geld in het laadje.

De toename van inkomsten tijdens de periode 1854-1857 was toe te schrijven aan een drukker wordend verkeer. Maar zo wordt het poortrecht ook meer hinderlijk. In 1858 wordt het poortrecht opnieuw verlaagd. Het poortrecht gaat pas om 11.00u in voege. In 1859 wordt geen poortrecht meer gevraagd na 5 uur ’s morgens. De stedelijke oktrooien zijn een hinder voor handel en nijverheid. Door de wet van 18 juli 1860, die reeds op 21 juli 1860 in werking zal treden, worden de stedelijke oktrooien, die nog in 78 gemeenten worden geheven, afgeschaft. De stadspoorten verliezen hierdoor hun rol. Het betekent tevens het einde van het poortrecht. Het afschaffen van het octrooirecht had ook eem grote invloed op de ontwikkeling van het stadsbeeld. De oude omwallingen zullen geleidelijk omgevormd worden tot ringlanen.

Toch had de stad nog een aantal andere bronnen van inkomsten zoals het verhuren van stadseigendommen. Aan de begroting van 1856 ontlenen we een lijst van de verhuurde eigendomen:

In de begroting van 1856 vinden we nog andere inkomsten zoals de marktrechten, het verhuren van het visrecht en het verpachten van het maairecht op de stadswallen.

De stad bezat nog enkele gebouwen die kosteloos ter beschikking werden gesteld van het leger (o.a. een deel van het St.-Agnetaklooster voor de militaire bakkerij).

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 1973 – Vol2 N°1/N°11

Ghendtsche Tydinghen 1975 – Vol4 N°1