Vlaamse Leeuw

De Vlaamse Leeuw dook sinds de 12de eeuw op in de wapenschilden van de Vlaamse graven, als een souvenir van de kruistochten. Filips van den Elzas droeg in 1136 voor het eerst een klimmende (of rechtopstaande) leeuw. Zijn leeuw had een rode tong en rode klauwen.

Onder meer door de werken van Hendrik Conscience (De leeuw van Vlaanderen) en Hippoliet van Peene (lied De Vlaamse Leeuw) wordt de leeuw in de negentiende eeuw een strijdsymbool van de Vlaamse beweging. Maar het is de Eerste Wereldoorlog die de definitieve onverenigbaarheid tussen Belgische driekleur en Vlaamse leeuwenvlag voltrekt.

De aversie voor die driekleur deed heel de discussie ontstaan over de al of niet rode tong en klauwen van de Vlaamse Leeuw. Daarom begon men in flamingantische middens de leeuw volledig in het zwart af te beelden. In combinatie met dit zwart en de gele achtergrond, vormt het rood immers de Belgische driekleur.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bereikt de aversie voor het rood in de Vlaamse Leeuw en de Belgische driekleur zijn hoogtepunt. De spreuk: ‘Het rood verbergt het gelaat van de lachende jood’ verwoordde dit op schokkende wijze. In die tijd maakte een belangrijk deel van de bevolking ook weinig onderscheid tussen ‘joods’ en ‘communistisch’, schreef Van Keer.

Vlaamse ontvoogding

Toen in 1973 het officiële logo voor de Vlaamse Gemeenschap werd gekozen, koos men voor de oorspronkelijke Vlaamse Leeuw die volgens de middeleeuwse beschrijving dus wel degelijk een rode tong en rode klauwen bezat. Een leeuw van sabel (zwart) getongd en geklauwd van keel (rood).

Echte flaminganten hielden echter vast aan de zwarte leeuw, die voor hen symbool staat voor de Vlaamse ontvoogding. Dat die vlag destijds ook door collaboratiebewegingen werd gebruikt, maakt er echter nog geen collaboratievlag van. Dat Vlaams Belang zich de zwarte leeuw zo hard toeeigent, lag ook in 2004 al moeilijk bij de andere Vlaamsgezinde partijen, die toen al hun vrees uitspraken dat de leeuwenvlag zou geassocieerd worden met een xenofobe partij.

De Vlaamse Leeuw refereert naar het Rheinlied, een strijdgedicht van Duits advocaat en dichter Nikolaus Becker. De muziek werd geleverd door Karel Miry en de tekst is afkomstig van Hippoliet van Peene. Beiden waren lid van de Gentse amateurvereniging “Broedermin en taelyver”. In 1837 trouwde Hippoliet met zangeres Virginie Miry, tante van Karel Miry.

Een dispuut over nationale- en volksgezangen lag aan de basis van de Vlaamse Leeuw. Ook de voorliefde voor de Nederlandse taal en de gedachte aan de Guldensporenslag beïnvloedden Hippoliet van Peene bij het opmaken van de tekst. Door zijn gepunteerd ritme heeft de muziek de eigenschappen van een mars.

Op 22 juli 1847 schrijft Hippoliet Van Peene in één adem door de  tekst van “De Vlaamsche Leeuw”. De muziek was van zijn neefje Karel Miry. Beiden lieten zich inspireren door Duitse thema’s: Van Peene door een “Rijnlied” van Nicolaus Becker dat begon met de woorden “Sie sollen ihn nicht haben, den freien deutschen Rhein” en Miry door “Sonntags am Rhein” van Robert Schumann.

Dit lied werd voor de eerste maal gezongen door Karel Ondereet in de repetitiekamer van het lokaal van “Broedermin en Taelijver” in de eerst helft van augustus 1847. Van Peene begeleidde op de viool. Het lied werd reeds gedrukt op 7 november 1847 in  het weekblad “Het Gentsch Vosken”. Op 13 augustus 1848 (naamdag van “Van Peene”) werd het voor de eerste maal ten gehore gebracht met daverend succes.

Sinds 1985 zijn de eerste 2 coupletten officieel erkend als het volkslied van de Vlaamse Gemeenschap.

Weekblad “De Vlaemsche Leeuw”

25 december 1864. Heden verschijnt een nieuw weekblad: “De Vlaemsche Leeuw” met het motto “Godsdienst, Tael, Vaderland”. Onder de titel staat een leeuw met een standaard waarop “Pro Aris Focis”. De uitgever is J. Lankhaert en de drukker S. Leliaert, gelegen Koningstraat 19. Een jaarabonnement kostte vier frank, de prijs per nummer bedroeg tien centimes. Volgens prof. E. Voordeckers werd dit weekblad gesticht door kanunnik J. Verschueren.

“De Vlaemsche Leeuw” was een satirisch blad, dat tdkens een parodieverslag bracht van.de zittingen van de gemeenteraad met gemakkelijk te herkennen vervormingen van de namen van de gemeenteraadsleden. Het blad was vooral gericht tegen Fr. Laurent en de burgemeester. Enkele berichten zijn zeker onbetrouwbaar. Wekelijks verscheen ook een artikel over het verleden van de stad Gent. De eigenaar van “De Vlaemsche Leeuw” was het “Werk der Vlaamsche Katholieke Drukpers”. Kan. Jules Verschueren was een van de stichters en weldra eigenaar en directeur van dit werk. Kanunnik Verschueren speelde een zeer belangrijke rol in de Gentse perswereld. Hij stichtte ondermeer “De Nieuwe Beurzencourant” (1870), omgedoopt in 1871 tot het “Fondsenblad” en “De Gentenaar”(1879). ·

Karel Miry

Op 14 Augustus 1823 zag Karel Miry het levenslicht. Deze populaire Gentse toondichter stamde uit een arbeidersgezin uit het Brandstraatje en uit een zeer muzikale familie. Zijn oom Pieter was violist in de Gentse operea en 3 van zijn tantes, Sophie, Pauline en Virginie waren de belangrijkste zangeressen van “Broedermin en Taelijver”.

Zijn muzikale aanleg bleek al vlug toen hij regelmatig een van zijn ooms vergezelde die een “speleman” was en als dusdanig feesten en bruiloften ging opfleuren met opwekkende dansdeuntjes. Het duurde niet lang of de jonge Karel was hem daarbij behulpzaam. Het was dus logisch dat hij terechtkwam in het Conservatorium waar hij een degelijke opleiding genoot onder Mengal. Na zijn studies debuteerde hij in het orkest van “den Franschen Theater” waarhij de grote trom en de triangel hanteerde.

Maar Miry was meer waard dan dat en het duurde niet lang of hij werd dirigent van de WauxHall-concerten in Brussel. Deze concerten refereren naar een Londense uitgaansgelegenheid uit 1732 dat na verloop van tijd de nodige faam verwierf op europees vlak. Het is de familie Bultos, meer bepaald vader Pierre en zonen Herman en Alexandre, die toestemming verkregen om een spektakelzaal en een “hutte servant de Vauxhall” te bouwen in het Park van Brussel. Vervolgens leidde Miry van 1850 tot 1858 het befaamd zangkoor van de “Melomanen”.

Van1849 tot 1870 dirigeerde hij het orkest van de Opera. Hij was Professor van Harmonie aan ons Conservatorium en werd er tenslotte de onderdirecteur van. In 1875 werd hij inspecteur van het muziekonderwijs in de Gentse stadsscholen en in 1881 Inspecteur van de muziekscholen in ons land.

Karel was een zeer productieve componist. Gedurende lange tijd werkte hij samen met Hippoliet Van Peene die zijn nonkel werd toen hij trouwde met Karel’s tante Virginie Miry. Van Peene schudde de toneelstukken uit zijn mouw en Miry zette er prompt de muziek op. De joviale Miry was het prototype van de geestdriftige romanticus, hij was enorm populair in Gent en als de Gentenaers het over hem hadden spraken zij gewoonlijk van “Onze Koarel”.

Moeten wij er aan herinneren dat zijn populairste stuk nog dagelijks gezongen wordt? Hij zal het wel nooit gedacht hebben, toen hij in 1847 in zijn huis in deTwaalfkamerenstraat zijn “Vlaamsche Leeuw” componeerde, dat dit lied onsterfelijk zou worden. Dat hij een belangrijk deel van de melodie gaan ontlenen was bij Robert Schumann gaf hij zelf graag toe. “Maar …”, zei hij, “… ik vond het zo mooi dat ik mij niet heb kunnen weerhouden het er tussen te schuiven.”

Karel Miry stierf op 3 Oktober 1889.

Hippoliet van Peene

Op 16 juli 1865 vond de onthulling plaats van het grafmonument van Hippoliet van Peene. Het werd gemaakt door Antoon Van Eenaeme.

Geboren te Kaprijke op 1 Januari 1811 kwam deze geneesheer zich in 1835 in Gent vestigen in de Twaalfkamerenstraat 37 om er zijn praktijk uit te oefenen. Verhuizen scheen voor hem geen enkel probleem te stellen, want 2 jaar later woont hij op de Begijnengracht 68. In 1839 gaat hij wonen in de Peperstraat 3 en blijft er tot in 1847. Dan vertrekt hij naar de Wijngaardstraat 12. Van 1850 tot 1853 is hij te vinden in de Savaanstraat 37, maar verhuist dan naar de Ketelvest 23. Het is daar dat hij plotseling zou overlijden aan een hartaanval.

Zonder maar een ogenblik te willen twijfelen aan zijn medische vaardigheden, is het toch vrijwel zeker dat er vandaag niemand nog de naam van Dr. Van Peene zou kennen, ware het niet dat hij zich ook nog met enkele andere zaken bezighield. Hij schreef “tussendoor” de tekst van een 60-tal toneelstukken, operettes en vaudevilles en gold als één der beste toneelschrijvers van zijn tijd. Hij was één der stichters van “Broedermin en Taelijver”, acteerde zelf wat, speelde viool en schreef in 184 7 in één adem door de tekst van “De Vlaamsche Leeuw”.

Veel van zijn werken kwamen tot stand in samenwerking met zijn neefje, de toondichter Karel Miry. Hippoliet was immers getrouwd met de tante van Karel nl. de zeer geliefde actrice Virginie Miry. Nonkel zorgde voor de tekst en neef maakte de muziek. Zo ook voor de “Vlaamsche Leeuw” en het zangspel “Brigitta” dat opgevoerd werd bij de opening van de Minardschouwburg in 1847.

Hippoliet Van Peene stierf te Gent in zijn woning aan de Ketelvest 23 op 19 februari 1864. Hij werd begraven op het kerkhof aan de Heuvelpoort. Aan het graf werden veertien redevoeringen uitgesproken. Op het kerkhof van de Heuvelpoort werd op 16 juli 1865 het grafmonument van Van Peene ingehuldigd. Een optocht, waarin naast talrijke Gentse verenigingen ook toneelmaatschappijen uit Brussel, Brugge, Deinze, Ieper, Dendermonde en Kortrijk opstapten, trok van de Kouter naar het kerkhof. Aan het graf sprak Felix Boone.

Zijn vrouw overleefde hem 38 jaren en werd bij hem begraven. Een borstbeeld van hem, gemaakt door Theo Soudeyns, werd in 1902 in de “Vlaamse Theater” geplaatst.

Wij hadden hier destijds een Hippoliet Van Peenestraat, maar wegens een gruwelijke Gentse gewoonte om de straatnamen om de haverklap te veranderen heet zij nu Johan Daisnestraat. Wij vragen ons af waarom men het uitstekend systeem verlaten heeft dat er in bestond slechts een straatnaam aan een persoon toe te kennen wanneer hij minstens 50 jaar overleden was. Ongeduld van bepaalde politici?

Op 28 oktober 1951 werd er aan het huis in de Peperstraat een gedenkplaat aangebracht, maar hoeveel Gentenaars hebben die ooit bekeken en hoeveel weten er dat dit huis gelegen is rechtover het geboortehuis van Maurice Maeterlinck?

Karel Ondereet

Karel Ondereet werd geboren in Gent op 3 Juni 1804. Een boeiende figuur. Van beroep was hij boekbinder en hij had zijn zaak aan de Onthoofdingsbrug om later te verhuizen naar de Kammerstraat. Maar het is niet als boekbinder dat hij naam zou maken, wel als toneelspeler en hij werd beschouwd als één van de besten van zijn tijd. Hij had bovendien een fraaie baritonstem en hij was de auteur van tal van toneelstukken. Wanneer in 1840 de toneelmaatschappij “Broedermin en Taelyver” gesticht werd, was het bijna vanzelfsprekend dat Karel Ondereet er de voorzitter van werd. Dit gezelschap werd weldra zeer populair en zou gedurende 30 jaren een voorname rol spelen in het Gents toneelleven.

Van 1840 tot 1847 werd er gespeeld in de Parnassusberg op de Houtlei. Daarna verhuisde men naar de pas gebouwde “Minard”. De Gentse humor werd er niet verwaarloosd en bevestigd door Willem Rogghé, hoofdredacteur van “De Gazette van Gent”, die zij dat je er “halfgebroken van het lachen” buitenkwam. Ook Prosper Claeys sprak vol lof over het komisch talent van de meeste van de acteurs.

Toneel was de ware roeping van Karel Ondereet en op dat gebied was hij een natuurtalent die uitblonk als acteur, toneelmeester, toneelschrijver en zanger. Men zal het zich toen wel niet gerealiseerd hebben, maar achteraf bekeken was het toch wel een historisch moment wanneer hij in Augustus 1847 voor de allereerste maal “De Vlaamsche Leeuw” zong, daarbij op de viool begeleid door Hippoliet Van Peene.

In 1860 werd Ondereet, als eerste, Ieraar benoemd van “Vlaamsche Uitspraak en Uitgalming” aan ons Conservatorium. Of het Vlaams daar echt veel bij gewonnen heeft kan evenwel betwijfeld worden, want Ondereet sprak alleen maar Gents. In Augustus 1868 was men juist begonnen met de voorbereiding om zijn 50-jarig toneeljubileum te vieren, toe hij plotseling stierf. Hij werd begraven op het kerkhof van de Dampoort. Tientallen verenigingen, waaronder de Fonteinisten, de Melomanen, het Willemsfonds, het Van Crombrugghe’s Genootschap, de “Zonder Naam, niet zonder Hart”, enz. begeleidden hem naar zijn laatste rustplaats, of juister gezegd, naar zijn voorlaatste, want toen het kerkhof van de Dampoort afgeschaft werd, is zijn stoffelijk overschot op 28 mei 1877 overgebracht naar de Westerbegraafplaats. Zijn graf, versierd met een portret-medaillon dat gemaakt werd door Isidoor Dubrucq, zou er nog te bezichtigen zijn.

———-

Bronnen:

Ghendtsche Tydinghen 2006 – Vol35 N°4

Ghendtsche Tydinghen 2005 – Vol34 N°4

Ghendtsche Tydinghen 2005 – Vol34 N°1

Ghendtsche Tydinghen 1979 – Vol8 N°4

http://www.standaard.be – Koen van Keer (17.08.2019)

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.