1944-1946: Anseele Jr. Edward Franciscus

GentAnseelemarcelfb

°21.03.1902 – †28.06.1981

1944-1946: Waarnemend burgemeester

In zaal Polka, gelegen Vanderdoncktdoorgang, was in september 1874 een meeting gehouden alwaar Van Beveren, Paul De Witte en P. Verbauwen het woord hadden gevoerd over vrouwen- en kinderarbeid. Op deze meeting was Edward Anseele (geboren in 1856) aanwezig als toeschouwer. Op zondag 21 september 1874 werd E. Anseele lid van de Internationale te Gent. Alras wordt Anseele een vurig propagandist.

Op initiatief van Louis Bertrand werd op 10 december 1876 te Brussel een congres gehouden met twee punten op de dagorde nl. de regeling van de kinderarbeid en stichting van een “Union Ouvrière”. Van Beveren zat de vergadering voor, terwijl Anseele fungeerde als tolk. Op het congres kreeg de Gentse afvaardiging opdracht een programma tot stichting van een socialistische werkliedenpartij op te stellen en een congres voor te bereiden, dat op Pasen 1877 te Gent zou worden gehouden

Edward Anseele Sr. richtte in 1877 samen met Edmond Van Beveren en Louis Bertrand de Vlaamse Socialistische Partij op, een aftakking van de Belgische Werkliedenpartij. Hun sociaal-democratische instelling leidde naar de oprichting van de coöperatieve beweging en in 1900 naar het eerste gemeentefonds voor werklozen.

Reeds op 28 augustus 1868 verscheen in de “Beurzencourant” een oproep van de Werkersbond tot het bijwonen van een vergadering op 31 augustus 1868 in het lokaal Sint-Jacobs aan de Kleine Botermarkt, met als doel een afdeling van de Internationale te Gent op te richten en een voorlopig bestuur aan te stellen. De oproep is ondertekend door Seranne. Hieruit kunnen we besluiten dat er dan reeds contacten waren tussen Gentenaars en de afdeling van de Internationale te Brussel. Van deze vergadering hebben we nergens een verslag gevonden. Zeker moet de vergadering zijn doorgegaan want op het derde congres van de Internationale gehouden te Brussel op 6-13 september 1868 is er een Gentse vertegenwoordiging nl. Vanschaftingen (kamslager), Van Pottelsberghe (kleermaker), Seranne (vertegenwoordiger Broederlijke Wevers) en Adolphe Teirlinck (onderwijzer).

Volgens het Volksbelang werd de Gentse afdeling van de Internationale opgericht op 31 augustus 1868 in het lokaal Sint-Jacobs. Op 6 september 1868 zal Het Volksbelang in verband met het Werkerscongres te Brussel schrijven : “Dit congres draagt onze volle genegenheid. Er bestaat maar één enkele noodzakelijkheid en dat is een verzoening tussen het werk en het kapitaal”. En op 17 oktober 1868 zal Het Volksbelang schrijven : ”Wij kunnen niets anders dan ons daarover vergenoegen. Volksbeweging is volksvooruitgang” dit in verband met de oprichting van de Gentse afdeling. Nu we de opvatting van “Het Volksbelang” in verband met de Internationale kennen baart het ons weinig verwondering er twee studenten, J. Sabbe en H. Van Duyse, aan te treffen bij de eerste stappen van de Gentse afdeling.

Op 19 oktober 1875 gingen de vlasspinners van La Lys in staking, maar bij gebrek aan een weerstandskas eindigde de staking reeds de volgende dag. De arbeiders beseften dat ze zich moesten verenigen om macht te verwerven. De vlashekelaars van “De Lieve” stichtten eind oktober een weerstandskas. Bij de stichters behoorde E. Van Beveren. Op een eerste vergadering op 25 november 1875 telde men reeds 350 leden. Na enkele jaren van geestdrift zal het ledental echter opnieuw dalen.

Dit was echter niet het eerste “syndicaat. Reeds in 1857 hadden de spinners een weerstandskas gevormd, gevolgd door de wevers die “De Broederlijke Wevers” stichtten. In 1865 scheurde een groep vooruitstrevende jongeren zich af en richtten de weversmaatschappij “Vooruit” op. Uit een verslag van Karel De Boos blijkt dat de vereniging naast een weerstandskas ook weliswaar gering actief was op het vlak van de mutualiteit en de coöperatie (bakkerij). Karel De Boos werd eerst opgevolgd door Pol Verbauwen en later door Pol De Wachter. Na enkele jaren verzwakte de activiteit van de weversmaatschappij Vooruit. Op voorstel van Verbauwen werd in 1874 de samenwerkende vereniging “De Vrije Bakkers” opgericht. In 1875 telde deze vereniging een 86 leden en werden wekelijks ongeveer 850 broden gebakken. In “De Werker” spreekbuis van de Internationale en verschijnende te Antwerpen, verscheen half december 1875 een oproep tot het stichten van een vrijzinnige ziekenbeurs. Nog in december 1975 had een eerste vergadering plaats. Pol De Wachter werd voorzitter van de mutualiteit, die ter herinnering aan de vroegere leider “Bond Moyson” werd genoemd. Het reglement werd goedgekeurd in 1876. Eerst in 1886, na een samensmelting met een aantal andere mutualiteiten, zal “Bond Moyson” belangrijk worden.

Dat het socialisme zijn verbondenheid de landsgrenzen overschreed blijkt uit de aanwezigheid van Edward Anseele Sr. bij de opening van de eerste Franse “Cave Commune” des vignerons (Cave Vinicole = eerste coöperatieve wijnhuis) in het Zuidfranse Maraussan, grenzend aan Béziers. Zoals stond beschreven: “La fête inaugurale eut lieu brillamment le 22 août 1905, présidée par le citoyen Anseele, le vaillant président du Parti Socialiste Belge”.

Edward Anseele Jr. zag het levenslicht op 21 maart 1902 te Gent. Als burgerlijke ingenieur bouwkunde alsook in kunsten en ambachten was hij van 1933 tot 1976 gemeenteraadslid voor de Belgische Werkliedenpartij (BWP).

Een eerste schepenambt nam hij waar tussen 1.01.1933 en 30.06.1934, meer bepaald van het Onderwijs. Als schepen van Openbare Werken fungeerde dhr. Anseele Jr. tussen 4.01.1939 en 17.11.1941. In 1944, na de bevrijding, werd hij voor een derde maal aangesteld als eerste schepen, wederom van Openbare Werken, waardoor hij ook als waarnemend burgemeester zetelde, door ziekte van Alfred Vander Stegen, tot in 1946.

Hij was nationaal ondervoorzitter van de Belgische Socialistische Partij van 1945 tot 1954.

Als volksvertegenwoordiger tussen 1936 en 1973 bekleedde hij vijfmaal een ministerpost.

Door betrokkenheid bij het RTT-schandaal in 1973 nam hij als Minister van Verkeer onder druk van de CVP en de oppositie ontslag omwille gezondheidsredenen. Hij werd toen opgevolgd door Jef Ramaekers (BSP-SP).

Hij stierf te Sint-Martens-Latem in 1981.

———-

De RTT-zaak en het dossier-Demaegt [371]

Op 18 mei 1973, precies één maand nadat de krant reeds het Ibramcoschandaal had uitgebracht, opende Hugo De Ridder de krant met de kop ‘Paul Demaegt: miljarden worden verspild bij RTT. Hoog ambtenaar komt op tegen misbruiken’. Wat was er gebeurd? Paul Demaegt, hoofdingenieur bij de RTT, was een aantal grove wantoestanden die zich binnen de RTT voordeden hartsgrondig beu, en had hierover een gesprek met de directeur-generaal van de RTT-gebouwen Demoustiez. Dit onderhoud leverde niet het gewenste resultaat op, waarop Paul Demaegt op 18 april 1973 een brief stuurde naar zijn overste Demoustiez met kopij aan al zijn personeelsleden. Hij werd dadelijk geschorst en op halve wedde gezet. Als gevolg hiervan schreef hij een brief aan vice-premier Willy De Clercq, die de brief overhandigde aan staatssecretaris voor PTT Joseph Daems. Resultaat bleef uit. Hierop wendde Paul Demaegt zich tot de schrijvende pers. Het Laatste NieuwsLa Libre Belgique en een aantal weekbladen lieten zijn dossier echter in de lade liggen. Enkel het weekblad Humo wijdde op 17 mei 1973 een stuk aan het RTT-dossier: het kaderde in een reeks ‘Het politieke bedrijf’, handelend over (pseudo-)schandalen. Paul Demaegt “had wel genoeg feeling om te beseffen dat de politieke wereld zich niet ging laten intimideren door anonieme aantijgingen in een televisieweekblad”[372]. Demaegt wendde zich dan ook tot De Standaard. De directie-generaal, die besefte dat hier een politiek aspect aan vasthing, verwees hem door naar binnenlandredacteur Hugo De Ridder die de ernst van de situatie inzag, en de zaak van naderbij ging onderzoeken.

De wantoestanden in de RTT bleken te zijn begonnen met de onverwachte benoeming in 1970 van Germain Baudrin tot administrateur-generaal van de RTT. Vanaf dat ogenblik werden ontwerp en uitvoering van grote RTT-gebouwen zonder openbare aanbesteding overgelaten aan een extern bouwpromotor, de firma Société d’Implantation en d’Investissement Immobiliers (III). Die werd opgericht op 16 september 1970 – drie maanden na de benoeming van Baudrin – met een bedrijfskapitaal van vijftien miljoen BEF; een aantal personen uit Bergen, waar ook Baudrin afkomstig van was, speelden er een belangrijke rol in. Alle ontwerpen gingen naar de III. De RTT-diensten kregen geen tijd genoeg om de ontwerpen goed te bestuderen, alsook kostten de ontwerpen die de III inleverde veel meer dan dat via een openbare aanbesteding het geval zou zijn.

Dit was evenwel niet alles. Sinds ongeveer een jaar, zo schreef Hugo De Ridder, had de RTT-directie opdracht gekregen om alle bestellingen van kantoormeubelen, keukenuitrusting etc. – tot dan toe via openbare aanbesteding aangekocht – rechtstreeks aan te kopen bij de firma Equimo, op 22 maart 1972 opgericht met een bedrijfskapitaal van een half miljoen frank. Dertig van de vijfhonderd aandelen bleken in handen te zijn van de echtgenote van gewezen onderwijsminister Abel Dubois, thans staatssecretaris van Ruimtelijke Ordening, en tien aandelen in handen van zijn zoon. Michel Baudrin, de zoon van administrateur-generaal Germain Baudrin, was werkzaam op Equimo.

De Standaard eiste een onderzoek van en een antwoord op deze beschuldigingen, en stelde dat tot dan de openbare tarieven van de RTT niet mochten worden verhoogd. Het RTT-dossier bleek bezwarend voor een aantal socialistische topfiguren zoals Germain Baudrin, Edward Anseele (vroeger PTT-minister, nu minister van Verkeerswezen) en staatssecretaris Abel Dubois. Ook de socialistische verzekeringsmaatschappij Prévoyance Sociale scheen betrokken te zijn in het schandaal. Het RTT-schandaal verwekte onmiddellijk grote opschudding onder politici en RTT-personeel: veel personeelsleden belden naar de krant om nieuwe elementen door te geven die aan het dossier konden worden toegevoegd. In het parlement werd geïnterpelleerd.

Inmiddels verweet De Standaard Edward Anseele en Germain Baudrin de RTT te willen ombuigen tot een onafhankelijke instelling, die echter moest kunnen genieten van dezelfde stijgende staatshulp. De eigen rentabiliteit werd tot nul herleid: de winsten werden naar buiten geloosd door tussenkomsten zoals III en Equimo, die nauwe banden hadden met hooggeplaatste ambtenaren en toppolitici. Hoewel nieuw op de markt kreeg III, die verschrikkelijk duur was, door de tussenkomst van Germain Baudrin en directeur-generaal Demoustiez een hele reeks belangrijke werken toevertrouwd. De krant herhaalde haar eis tot klaarheid en verdedigde zich omtrent haar campagne: “Zij heeft geen politieke oogmerken; zij is niet gericht tegen een bepaalde partij of tegen bepaalde politieke figuren; zij beoogt niet een politiek kabaal te ontketenen, zoals sommige reacties laten doorschemeren. Partijpolitieke doeleinden of sensatie-verzuchtingen zijn ons vreemd. Het enige doel van de informatie is: helpen klaarheid brengen en beletten dat in de doofpot wordt gestopt, wat misschien een zware inbreuk is op de goede werking van het staatsapparaat.” Als de pers zo’n dossier werd toegespeeld, “dan heeft deze laatste het recht en de plicht het publiek daarover in te lichten. (…) De pers blijft in haar rol, wanneer zij een zo volledig mogelijke informatie tracht te verstrekken, en de regering en het parlement behulpzaam is bij hun controlerende taak. Wie meer vermoedt achter onze bedoeling, vergist zich.”[373]     

In de krant werden aan een aantal hoofdrolspelers een hoop vragen gesteld:

Aan Germain Baudrin: waren er nauwe banden tussen hem en belangrijke aandeelhouders van III en Equimo? Gaf hij aan ondergeschikten de opdracht te handelen met die vennootschappen? Zoniet, hoe was het te verklaren dat zij dadelijk na hun oprichting zo’n grote bestellingen kregen?

Aan III: was ze inderdaad opgericht op verzoek van de RTT en pas echt opgericht als de eerste bestelling van één miljard al zeker was? Hoe kon een promotor van zulk gering kapitaal zo’n grote werken van een instelling van openbaar nut toebedeeld krijgen? Waarom werd de Luxemburgse holding (IAPI-holding) op 2 mei 1973 bij III betrokken t.g.v. een kapitaalsverhoging van elf miljoen? Was dit om de Belgische fiscus te vermijden?

Aan Equimo: waarom werd ze opgericht, aangezien de hoofdaandeelhouders echtgenoten Pons zelf een zaak hadden voor de uitrusting en bemeubeling van gebouwen (MILLS) en dus aan normale aanbestedingen konden meedoen?

Aan de verantwoordelijke politici: hoe kon Anseele nog belangrijke contracten tekenen met III op het moment dat hij ontslagnemend was? Waarom zette Anseele zijn opvolger Daems onder druk om de directeur administratie van de RTT Verbruggen als zijn kabinetschef te nemen?

Aan de regering: waarom hield vice-premier Willy De Clercq een brief van Paul Demaegt twee weken op zak vooraleer die aan Joseph Daems te geven? Waarom gelastte Joseph Daems het Hoog Komitee van Toezicht pas met een onderzoek na ruchtbaarheid van de pers omtrent de RTT-zaak? Kon Joseph Daems bewijzen dat de RTT steeds de goedkoopste promotor uitkoos? Waarom belette men niet dat hoge RTT-ambtenaren zich afgelopen weekend (19-20 mei) in de burelen van de RTT bevonden? Als men een serieus onderzoek wilde, dan mocht toch niemand de kans krijgen om papieren te laten verdwijnen?

Een dag later berichtte de krant dat het Hoog Komitee van Toezicht nog steeds geen dossier ontving van Joseph Daems over de RTT. De krant maakte voorts bekend dat III niet eens een erkenning had voor de uitvoering van openbare werken en die ook nooit had aangevraagd. Bovendien loog Daems toen hij op 18 mei had beweerd het nieuws van het RTT-schandaal voor het eerst te hebben vernomen diezelfde dag in de pers. Op 11 mei had vice-premier Willy De Clercq hem nl. al op de hoogte gebracht. Daarnaast liet de prijscontrole bij de RTT te wensen over: onderhands werden overeenkomsten tegen veel te dure prijzen afgesloten. Dergelijke zaken lagen aan de basis van de negatieve balansen van de RTT: van een winst van 660 miljoen tuimelde ze naar een verlies van 82,3 miljoen. De Standaard eiste dan ook dat er een grotere doorzichtigheid en doelmatigheid moest komen, niet alleen in de RTT maar in de ganse overheidsadministratie. Meer controle was onontbeerlijk.

Op het einde van mei 1973 fulmineerde de krant tegen staatssecretaris Joseph Daems die het Hoog Komitee van Toezicht pas een onderzoek liet starten nadat Germain Baudrin eerst de kans kreeg alle dossiers van de bezwarende elementen te zuiveren. Ze gaf een aantal concrete voorbeelden van dossierstukken die verdwenen. De volgende dagen werd de strategie van de RTT-top, gericht op persoonlijk geldgewin verder aan de kaak gesteld.

Op 4 juni 1973 kreeg de RTT-zaak een eerste belangrijk politiek gevolg. Staatssecretaris van huisvesting en ruimtelijke ordening Abel Dubois nam onder druk van de affaire ontslag uit de regering: hij werd vervangen door Robert Urbain. Over dit ontslag schrijft Hugo De Ridder later: “Op 30 mei 1973 klampte defensieminister Paul Vanden Boeynants me aan boord van vlaggenschip van de Belgische zeemacht, de Godetia, waarop ik was uitgenodigd met een aantal andere perslui, aan. We trekken ons terug in een kleine ruimte als vestiaire ingericht, waar hij me vraagt wat ik nog zoal in petto heb rond de RTT-zaak. Hij vindt dat het dossier tegen Abel Dubois toch maar licht weegt. Ik vertel hem dat Abel Dubois ook in opspraak komt rond het schoonmaakbedrijf Lefèvre, en dat ik hierover zal publiceren.” Abel Dubois bleek immers sinds 1968 beheerder te zijn van de firma Entreprises Lefèvre & Cie, entretien et nettoyage, SA à Mons. Toen hij minister was tussen 1968 en 1971 had hij geen ontslag genomen als beheerder, wat hij nochtans had moeten doen. Uit onderzoek bleek dat, van het ogenblik dat Dubois beheerder was geworden af, het schoonmaakbedrijf erg veel bestellingen had binnengekregen van de RTT, de PTT en de NMBS. Hugo De Ridder vervolgt: “Op vrijdag 1 juni, twee dagen na mijn onderhoud met Paul Vanden Boeynants, vraagt premier Leburton me of ik de informatie over Abel Dubois zal publiceren. Ik antwoord bevestigend, en zeg hem het stuk persklaar te hebben tegen de volgende dinsdag. De maandagavond rond 18u krijgen we op de krant een telefoontje van het kabinet van Edmund Leburton, waarin gemeld wordt dat Abel Dubois ontslag nam uit de regering. Mijn stuk publiceer ik dan ook niet meer.”[374] Albert De Smaele, die het dossier van de RTT van nabij mee opvolgde, voegt aan deze getuigenis toe: “Ik kreeg in die periode een telefoontje van premier Leburton, die met de RTT-zaak in de maag zat: zijn regering kon niet langer normaal functioneren. Hij vroeg mij of ik akkoord was met een regeling, waarbij de krant in ruil voor het ontslag van Abel Dubois over hem niet langer zou schrijven. Ik kon mij in die regeling vinden, en zo is het ook gebeurd: Abel Dubois nam ontslag, en wij schreven niet langer over hem: zijn ontslag beschouwden wij voldoende als straf. Over de diverse andere aspecten van de RTT-kwestie bleven wij wel publiceren: er waren nog voldoende zaken uit te klaren waarin Dubois geen rol had gespeeld.”[375]

De krant werd nochtans van verschillende zijden onder druk gezet om haar berichtgeving over de RTT-zaak te milderen of zelfs stop te zetten. Druk kwam er niet enkel van socialistische zijde, maar vreemd genoeg ook van katholieke kant. Hugo De Ridder verklaart: “Op een zekere avond zocht Mgr. Daelemans van het NSKO mij op. Hij waarschuwde me dat ik de socialisten boos maakte: ik rookte ze uit. Dat stremde de gesprekken rond de herziening van het schoolpact, aldus Daelemans. Hij bezwoer me de regering niet te laten vallen vooraleer de herziening was goedgekeurd. Ik antwoordde dat het dossier belangrijk genoeg was om verder uit te spitten, en dat het met de onderhandelingen rond het schoolpact niets te zien had.”[376]

Op 18 juni bracht de krant nieuwe beschuldigingen tegen Germain Baudrin in: hij liet huizen optrekken met RTT-materialen, liet waarschijnlijk ook de plannen ervoor tekenen door RTT-ambtenaren tijdens de diensturen, etc. Germain Baudrin zou overigens op aandringen van de invloedrijke Waalse socialist Ros door Edward Anseele zijn benoemd. Ze vroeg zich af welke andere dan administratieve invloeden hij op Edward Anseele kon uitoefenen. De minister van Verkeerswezen kwam in de berichtgeving steeds meer onder vuur te liggen omwille van de contracten met III die hij had getekend, en die overbodig, duur en lachwekkend waren. De Standaard lanceerde hierop een aantal keren een verdoken vraag naar het ontslag van Anseele als minister[377]. Terwijl Germain Baudrin einde juli geschorst werd als administrateur-generaal van de RTT, vroeg de krant op 14-15 augustus 1973 formeel het ontslag van Edward Anseele: hij droeg immers de politieke verantwoordelijkheid. Een goede week later verklaarde Edward Anseele echter er niet aan te denken om ontslag te nemen. Op het partijbureau van de BSP, verklaarde Edmund Leburton “sur ce point, qu’à l’encontre de ce que les journaux impriment, rien n’a été envisagé au niveau du gouvernement pour effectuer un éventuel remaniement de l’équipe ministérielle[378]. De premier behield zijn vertrouwen in Edward Anseele. Begin oktober 1973 hernieuwde de krant haar eis tot het ontslag van Edward Anseele. Ze verklaarde dat ze zich een tijdje van commentaar en nieuwe onthullingen had onthouden om het onderzoek van het Hoog Komitee van Toezicht niet te verstoren. Nu zou ze het dossier opnieuw openleggen. “We doen het vooral omdat staatssecretarissen, partijbladen, politieke federaties bezig zijn de zaken in een totaal verkeerd daglicht te plaatsen.”[379]

Op 23 oktober kende De Standaard succes met haar eis tot het ontslag van Edward Anseele. Toen premier Leburton die dag zijn verkleinde regering (van 36 naar 28 leden) voorstelde, maakte Edward Anseele er geen deel meer van uit. Met stille trom had hij de regering verlaten. Albert De Smaele verklaarde dat hij in het geval van Edward Anseele geen gesprek had gehad met Edmund Leburton, zoals dat bij Abel Dubois wel het geval was[380]. Hoofdingenieur Paul Demaegt was inmiddels halfweg oktober 1973 terug aan de slag bij de RTT: zijn schorsing was opgeheven. De krant liet het RTT-dossier na het verdwijnen van Anseele niet los. Ze bleef nieuwe feiten onthullen en op de zaak terugkomen, tot in 1974 toe. Ze raadde het parlement aan om, n.a.v. deze affaire, een aantal zaken van naderbij te bekijken: het dossier der openbare aanbestedingen, de praktijk van langdurige contracten tussen de overheid en privé-firma’s, en de geruisloze privatisering van een aantal administraties[381].

De RTT-affaire bracht Hugo De Ridder niet alleen veel inzichten bij omtrent het reilen en zeilen van de administratie, en de collusie van politiek en privé-sector, tevens leerde hij ook op journalistiek vlak één en ander bij. Hij schrijft: “Het wordt ons meteen duidelijk dat een volle pagina voor de meeste politici, kabinetten en journalisten een beetje indigest is. Het meest gelezen stukje, zo blijkt uit persreacties en de verklaringen van staatssecretaris Daems, is ook het kleinste. (…) Gezien de geweldige reactie op dit bericht voeg ik een nieuwe vuistregel toe aan mijn lijstje: de krant moet haar informatie broksgewijze brengen. Dit is ons achteraf wel verweten. Men heeft gezegd dat we de RTT aan het uitroken waren, dat we een guerrillastrijd voerden. Hadden we het dossier echter afgedaan in twee of drie krantenpagina’s, het rustte waarschijnlijk nog steeds geknipt, maar ongelezen in de meeste persmappen.”[382]

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 1981 – Vol10 N°4

Ghendtsche Tydinghen 1980 – Vol9 N°1

Ghendtsche Tydinghen 1975 – Vol4 N°1

http://www.ethesis.net

CASE STUDY:

DE STANDAARD EN DE RTT- EN IBRAMCO-AFFAIRE 1973 – 1974

[371] Zie in hoofdzaak De Ridder, RTT. Durnez, De Standaard II, 469 e.v. De Standaard (18 mei t.e.m. 31 juli 1973). De Ridder, Geen blad voor de mond, 64-68.

[372] De Ridder, RTT, 12.

[373] De Standaard (21 mei 1973).

[374] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. Zie ook De Ridder, RTT, 55-60. M.b.t. deze getuigenis konden we Vanden Boeynants, die ons een interview weigerde, niet om bevestiging vragen. Dit relaas blijft er dan ook één onder voorbehoud.

[375] Interview Albert De Smaele 25/3/99 en 28/4/99. Gezien Leburton is overleden en dit verhaal niet meer kan bevestigen, moeten we ook dit onder voorbehoud plaatsen.

[376] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. Omwille van dezelfde reden dienen we ook deze getuigenis met de nodige omzichtigheid te benaderen.

[377] De Standaard (14-15 en 16 juli 1973).

[378] Verslag vergadering BSP-partijbureau 3/9/73. Archief BSP, 459/10.

[379] De Standaard (3 oktober 1973).

[380] Interview Albert De Smaele 28/4/99.

[381] De Standaard (24 oktober 1973).

[382] De Ridder, RTT, 45-46.