Beerruimers

In de 18-19e eeuw werd het duidelijk dat hygiënische omstandigheden invloed had op het uitbreken van ziektes. Pas halverwege 19e eeuw kwam het promoten van de openbare hygiëne op gang.

Eind 18e eeuw was er in het Verenigd Koninkrijk de uitvinding van de stoommachine. De industrialisatie volgde en de bevolking nam zienderogen toe. Steden vervuilden door de hoge bevolkingsconcentratie. Hierdoor zal België in de 19e eeuw 5 maal door cholera worden getroffen.

Gentrioolkuisers

“Hygiënisten” stimuleerden een elementaire openbare hygiëne wat aanleiding gaf tot het overwelven van waterlopen, het afbreken van ongezonde woningen, het aanleggen van riolering, het voorzien van een zuivere watertoevoer, het structureren van straatreiniging en beerruimen, etc.  Omschreven door een Engelse uitdrukking “the great sanitary awakening”.

Reeds in de 13e eeuw zijn er verwijzingen in de stadsrekeningen van grote steden naar stadsreiniging. In de 14e eeuw ontstaan er gilden die zich bezighouden met het verzamelen van afval om op de akkers uit te strooien. In Gent waren het de “modderaars” die zich hiermee bezighielden. Zij sleten hun waar aan de boeren.

Een vroegste verwijzing staat te lezen in de Gentse stadsrekeningen dd. 1314-1315: “van den coning vanden ribauden … die de straten van der port (=stad) scone houden altoes”. De koning van de ribauden of de koning van de “moorkinderen”, de ‘modderkinderen’. Regelmatig gaat dit gepaard met een financiële vergoeding die sinds de 15e eeuw op de maandelijkse uitgavenpost van de stadsrekening is terug te vinden.

Op 15 september 1770 werd een ordonnantie uitgevaardigd door de “Wet der Stad Gent” betreffende “het werpen van Penseryen, ende andere vuyligheyd in de rivieren”. Beerruimers kipten toen alles wat ze aan de boeren niet kwijt konden in de waterlopen. Het water was mede daardoor ondrinkbaar waar het ergens logisch was dat mensen meer geneigd waren een biertje of een wijntje te nuttigen.

Het beerruimen gebeurde aanvankelijk ’s nachts. Daarbij was het gebruik van een “beerruimerke” onontbeerlijk. Dat was een klein dik kaarsje volgens het Gents Woordenboek van Lodewijk Lievevrouw-Coopman. Brandwonden en verstikking waren de risico’s verbonden aan dit beroep door de giftige dampen die vrijkwamen.

De beer werd in tonnen gegoten en met twee draagstokken door werklui naar buiten gedragen. Daar kwam het in een grote bakken terecht van 800 tot 1000 l waarna paarden het afval vervoerden naar schepen met een laadvermogen van 35 ton. Uiteindelijk kwamen de overwegend menselijke uitwerpselen terecht in grote beerputten langs waterlopen alwaar boeren het konden opkopen.

De gemeenteraad brengt op 13 december 1851 een kleine wijziging aan het reglement op het ruimen, dat dagtekent van 31 januari 1804. Het wordt slechts toeglaten te ruimen na elf uur ’s avonds van 1 november tot 30 april en na halftwaalf van 1 mei tot 31 oktober.

3 juni 1854. De gemeenteraad zoekt nog altijd naar een oplossing om het maalrecht af te schaffen. Op 3 juni 1854 wordt een taks van 60 centimes per hl. op het beerruimen goedgekeurd. Met de inkomsten zal gepoogd worden het maalrecht te verminderen. Wat later zal deze taks verminderd worden tot 30 centimes per hl.

21 december 1854. De gemeenteraad keurt een lang reglement goed. Het betreft :

a) een aantal artikelen, waarbij bepaald wordt hoe het beerruimen door de concessiehouder moet geschieden.

b) een artikel, waarbij verboden wordt een huis te bouwen of te verbouwen zonder dat het huis voorzien is van een ondoordringbare beerput. Tevens wordt verboden de beer te laten wegvloeienlangs de riolering of in de vaarten of kanalen.

c) de particuliere mestrapers mogen hun beroep niet meer uitoefenen. Dit geldt echter niet voor dezen, die vorig jaar dit beroep uitoe-fenden. Ze moeten zich laten optekenen bij de politiecommissaris om te voorkomen, dat ze zouden worden vervangen.

d) de overige artikels bepalen de verplichtingen van de concessiehouder voor het reinigen van kaaien, bruggen en markten en voor het ophalen van het huisvuil. Deze concessiehouder moet ook op verzoek van het college kosteloos straten en pleinen besproeien en moet daartoe over tien sproeiwagens beschikken; tevens moet hij op bevel van het college kosteloos de sneeuw ruimen.

31 december 1867. In aanwezigheid van de burgemeester en schepenen werd op en rond het St.-Pietersplein een proef genomen met een nieuw stelsel van ruimen. Het nieuw systeem is reukloos en zal toelaten dat het ruimen niet meer ’s nachts moet plaatsvinden.

Op 23 maart 1874 is er de oprichting van een maatschappij voor beerruiming met stoom aan de Koepoortkaai. Het ruimen gebeurde sedert 1870 in volle dag, spoedig en kosteloos. Men heeft noch reuk noch vuiligheid. (Voorheen moest het ruimen ’s nachts geschieden).

——————–

Bron:

Ghendtsche Tydinghen maart-april 2012 – Vol41 N°2

Ghendtsche Tydinghen 1981 – Vol10 N°2

Ghendtsche Tydinghen 1979 – Vol8 N°6

Ghendtsche Tydinghen 1977 – Vol6 N°3

Ghendtsche Tydinghen 1976 – Vol5 N°6