Biezekapelstraat

De straatnaam is een verwijzing naar het “Biezekapelletje” dat ridder J.B. De Rodoan, Heer van Bieze en schepen van de Keure in 1608, begin 17e eeuw tegen de gevel van zijn woning liet oprichten. Deze kapel van den heer Bieze maakt deel uit van de achtergrond van de Refugestraat komende van de Hoogpoort. Reeds in de XVIe eeuw stond daar in een nis een beeld van de H. Maagd, dat door de voorbijgangers zeer werd vereerd.

Op 21 Juli 1633 legde Johanna van Hoorde, weduwe van Jan van Haerde, vijfennegentig jaar oud, voor Schepenen van der Keure der Stad Gent de volgende getuigenis af:

“Geleden omtrent zestig jaren, in den tijd dat de prins van Oranje met zijn volk binnen de stad lag, staande in de deur van een huis der Ringessestraat (thans gedoode straat, die voorbij het beeld liep), heb ik een geweerschot gehoord. Met het volk gaande naar de plaats, waar het beeld van O.L. Vrouw stond in de muur van Mijnheer Jan Baptist de Rodaan, ridder heer van Bieze, heb ik aldaar dood ter aarde zien liggen een soldaat van den prins van Oranje. De bijstanders zeiden dat hij, na schimpwoorden tegen O.L. Vrouw gesproken te hebben, geschoten had naar het beeld, hetzelfde geraakt op de wang, en dat de kogel was teruggesprongen op zijn borst zodat hij dood ter aarde viel. Op de wang van het beeld heb ik de indruk van den kogel gezien en ik meen dat er nog een spoor van te vinden is.”

Deze verklaring werd door de schepenen opgetekend en het stuk voorzien van hun tegenzegel. Het bestaat nog. Sedert de tragische dood van de soldaat, die men aanzag als een straf van de schimpwoorden tegen de H. Maagd uitgesproken, werd het beeld van de Ringessestraat meer en meer vereerd.

In het midden van de XVIIe eeuw ontstond een geschil tussen de bisschop van Gent en de eigenaar Karel Philip de Rodaan, ridder, heer van Beerlegem, nopens het toezicht op de uitgaven. Om de onderhoudskosten te dekken was er namelijk een offerblok voorzien waarin de voorbijgangers geld lieten glijden voor het ontsteken van de kaarsen. De zaak werd gepleit voor de Raad van Vlaanderen, die de eigenaar gebood de rekeningen aan den Bisschop te onderwerpen. Dit geschiedde voor het eerst 10 April 1658 en men stelde vast, dat er toen een batig slot was van 920 gulden 6 schellingen en 10 stuivers. De moeilijkheden en de gedingen tussen de eigenaar van de kapel en de geestelijkheid waren verre van geëindigd. Ze duurden voort in de tweede helft van de XVIIe eeuw en zelfs in de eerste jaren van de XVIIIe, maar wij kunnen in geen bijzonderheden treden.

27 februari 1696. Koning Karel II aanvaardt peter te zijn van de zevende zoon van jonker Albert van Pottelsberghe van Overdam, schepen van Gent. De doopplechtigheid gaat gepaard met veel luister, vuurwerk en verlichting. ’s Avonds wordt in het hotel van de gelukkige vader, in de Biezekapelstraat, een feestmaal voor 120 genodigden opgediend waarna bal en concert volgen.

In de XVIIIe eeuw behoorde het Biezekapelleken toe aan Albert Frans van Pottelsberghe, heer van Overdam. Ten jare 1724 vroeg hij aan de schepenen van der Keure te mogen “het cappelleken staende in syn huys end byvanck ter straete vereieren met een frontispitium.” -“Schepenen consenteerden in het afbreken van het cappelleken ende heterbauwen van het selve in conformiteyt van de annexe modelle.”

Op 8 december 1936 kwam er een nieuw Mariabeeld. Voorheen, na restauratie, werd de kapel op 8 december 1931 opnieuw ingewijd.

gentoudachtersikkel1 - 1908 antieke print

De straat bestaat voor een deel uit de vroegere Regnessestraat en een deel Toevluchtstraat, in de 19e eeuw nog Seminariestraat geheten naar het Oud Bisschoppelijk seminarie.

Hier is ook de Achtersikkel te bezichtigen. De Achtersikkel, de Grote Sikkel (Hoogpoort) en de Kleine Sikkel (Hoogpoort) maakten deel uit van een “Steen” toebehorend aan de patriciërsfamilie “Van der Zickelen”. Bronnen gaan terug tot 1290.

De Sikkel was gedurende eeuwen al even gekend bij de Gentenaren als de familie van der Zichelen die er haar naam aan gegeven had.Het ensemble van de gebouwen die later herhaalde malen werden verdeeld, verkocht, terug ingekocht enz, was één van de belangrijkste van de oude stadskuip. Later sprak men van de Kleine Sikkel (hoek Nederpolder), van de Grote Sikkel (thans Conservatorium) en sedert de herstellingswerken begin deze eeuw is er ook de Achtersikkel. Het is op dat ogenblik dat de ware doolhof van straatjes er verdween, zodat het moeilijk is voor de mensen van onze tijd diede vroegere toestand niet hebben gekend, wijs te geraken uit de toenmalige beschrijvingen. De Biezekapelstraat, althans zoals zij loopt van de hoek Nederpolder – Hoogpoort naar het Sint-Baafsplein, bestond niet, doch maakte toen een bocht enkeerde zo naar de Nederpolder terug. Tussen de Kleine en de Grote Sikkel liep de Toevluchtstraat die de Hoogpoort met de Regnessestraat verbond. Deze laatste, sedertdien eveneens verdwenen, liep achter het Belfort, van de (verdwenen) Sint-Janstraat tot de toenmalige Biezekapelstraat, ongeveer daar waar zich vandaag de K.N.S. (nu NTG) verheft.

Samen met de aanpalende Grote Sikkel en de Zwarte Moor, allen eind 19e eeuw door de stad Gent aangekocht, werd er het muziekconservatorium ingericht. Architect Van Rysselberghe ontwierp hierbij twee neorenaissancevleugels met een schitterende concertzaal genaamd naar Karel Miry, oud-onderdirecteur van het conservatorium en  tevens componist, dirigent en violist.

Het oud gerechtsgebouw: “De brand van 19 maart 1926”

Op vrijdag 19 maart 1926, om vier uur in de ochtend, merkte een voorbijganger rook op die opsteeg uit het gerechtsgebouw vanuit de eerste verdieping aan de zijde van de Recollettenlei. Toen de voltallige brandweer arriveerde was de brand al zo uitgebreid dat het dak van de “salle des pas perdus” instortte. Het was meteen duidelijk dat de brand, gretig gevoed door houten materialen en bergen papier, het gebouw volledig zou vernielen.

Gevolg: De tijdelijke huisvesting aan de Biezekapelstraat (1926-1930)

Door de volledige vernieling van het groot gerechtsgebouw was het evident dat, in afwachting van een nieuw gebouw, zo spoedig mogelijk een tijdelijke huisvesting diende gerealiseerd te worden. Toevallig kwam de week na de brand een ruim en centraal gelegen gebouw vrij in de Biezekapelstraat, grotendeels in de 18e eeuw gebouwd, dat tot dan toe dienst deed als bisschoppelijk seminarie en ook gekend was als “klein Sint-Bavo”.

Het nieuwe seminarie aan de Reep kon toen in gebruik genomen worden, zodat in 1926 de seminaristen het gebouw aan de Biezekapelstraat verlieten. Het bisdom diende echter aan het Provinciebestuur, de bouwheer, een bedrag van 1 miljoen fr (24788€) te betalen voor het verwerven van het nieuwe gebouw aan de Reep, maar werd toegelaten het oude gebouw in erfpacht te geven om aldus dit bedrag te kunnen financieren. Het K.B. daartoe dateert van 18 maart 1926, daags vóór de brand van het gerechtsgebouw. Inmiddels had het bisdom zich geëngageerd de erfpacht te verlenen aan de Zusters van Liefde, die aldaar een ziekenhuis wilden starten. Deze congregatie bekwam aldus het gebouw in erfpacht mits betaling van een eenmalig bedrag van een miljoen aan het bisdom, dat daardoor zonder enige eigen financiële opleg een volledig nieuw seminariegebouw bekwam.

Was deze regeling gunstig voor het bisdom, dit was des te meer zo voor de zusters, zoals hierna blijkt. De Belgische staat diende immers niet met de eigenaar, het bisdom, maar met de erfpachters, de Zusters van Liefde, een overeenkomst te bereiken. Op 16 april 1926 werd er een huurovereenkomst afgesloten voor drie jaar, mits een huurprijs van 400.000 fr (9915€), volledig vooraf te betalen. De overeenkomst vermeldde uitdrukkelijk dat dit bedrag niet alleen huur was, maar ook een vergoeding voor de schade die de zusters leden doordat ze de realisatie van het ziekenhuis moesten uitstellen. Het oogt mooi, maar de harde realiteit was wellicht dat de staat geen enkel alternatiefhad en zich wel moest neerleggen bij dit exuberant bedrag. Hoogst merkwaardig is dat de notariële akte waarbij het bisdom de erfpacht aan de Zusters van Liefde verleende werd opgemaakt op 17 april 1926, dus daags nà de huurovereenkomst.

Afgezien van de vraag hoe de zusters rechtsgeldig het gebouw konden verhuren, moet vastgesteld worden dat zij de akte waardoor zij zich engageerden om 1.000.000 frank (24788€) aan het bisdom te betalen slechts tekenden nadat zij zeker waren dat de staat aan hen 400.000 frank (9915€) zou betalen. Toen bleek dat in april 1929 de huur moest verlengd worden (de bouw van het nieuwe gerechtsgebouw was pas in februari 1928 gestart), werd dit door de zusters welwillend voor één jaar toegestaan, zij het mits betaling van 150.000 fr (3718€) voor dat ene jaar, of een stijging met 12,50 %. Van schadevergoeding kon er echter allang geen sprake meer zijn vermits de zusters inmiddels een volledig nieuw ziekenhuis bouwden, m.n. het Sint-Vincentiusziekenhuis (eerste steen op 25 juni 1927, opening op 10 februari 1929). Kostprijs: 400.000 frank (9915€), zijnde exact het bedrag dat de zusters in 1926 geïnd hadden. Dit zegt meteen iets over de waarde van 400.000 frank in die tijd. Wat de staat voor drie jaar huur betaalde volstond om een ziekenhuis te bouwen.

Toen bleek dat ook in april 1930 een verlenging van de huurovereenkomst noodzakelijk was, waren de zusters eens te meer “welwillend”, waardoor de huur verlengd werd tot 19 oktober 1930, mits een bedrag van 82.500 fr (2045€) voor zes maanden, of een verhoginig van 10 % tegenover het vorig jaar en bijna 25 % tegenover de oorspronkelijke overeenkomst, amper vier jaar vroeger! Uiteindelijk hebben de zusters aldus 632.500 frank (15678€) ontvangen, wat wil zeggen dat zij binnen de vijf jaar na de verwerving bijna twee derden van de investering gerecupereerd hadden. Men zou ook kunnen zeggen dat zij het gebouw verworven hebben voor een derde van de prijs. Ondanks deze lucratieve toestand mocht de Belgische staat niet rekenen op veel tegemoetkoming.

Het enige waartoe de Zusters van Liefde zich verbonden hadden was het plaatsen van een centrale verwarming vóór 1 november 1926. Op zich was dit geen echte toegift omdat deze investering toch diende te gebeuren en hoe dan ook aan de congregatie, toekomstige gebruiker, ten goede kwam. Blijkbaar zijn de zusters al te zuinig geweest, want de verwarmingsinstallatie vertoonde voortdurend mankementen, zodat menig gebruiker van het tijdelijk gerechtsgebouw geconfronteerd werd met het uitvallen van de verwarming. In januari en februari 1929 was het volledige gebouw zelfs gedurende meerdere weken zonder verwarming. De zusters weigerden de herstelling te bekostigen, terwijl de oorzaak van het euvel lag in het kapotvriezen van de leiding in de kapel, juist het deel van het gebouw dat niet ter beschikking was van de rechtbank en waarvan de conciërge niet eens een sleutel mocht hebben.

Al deze perikelen nemen niet weg dat de locatie aan de Biezenkapelstraat een uitstekende tijdelijke oplossing was. De beschikbare ruimtes waren zelfs talrijker dan in het oude gerechtsgebouw, zodat een deel van het gebouw, m.n. de zuidvleugel van de eerste verdieping, niet eens ingenomen werd door de gerechtelijke diensten. Nadat in oktober 1930 alle diensten geïnstalleerd waren in het nieuwe gerechtsgebouw, werd in de Biezekapelstraat een staat van bevinding opgemaakt waarbij de zusters ieder euveltje, letterlijk tot op de centiem begroot, lieten optekenen, waardoor de kassa nog eens met 20.000 frank (496€) aandikte.

In september 1931 ging in de Biezekapelstraat het St. Bavo-instituut van start, zowel de basisschool als de humaniora. Dit was meteen de start van de eerste Nederlandstalige katholieke meisjeshumaniora in Gent.

———-

Bron:

100 Gentse OLV-kapelletjes – “Gent aan Maria” vzw (foto: Gilbert Boerjan-1988)

Ghendtsche Tydinghen 2000 – Vol29 N°1

Ghendtsche Tydinghen 2002 – Vol31 N°5

Ghendtsche Tydinghen 2013 – Vol42 N°3

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.