Het spookhuis aan de Nederschelde

In het laatste kwart van de XIXe eeuw, heeft een ganse stadswijk, deze van Neder- en Opperschelde, een totale gedaantewisseling ondergaan. Het is de periode van de uitvoering van het groots opgevat “Plan Zolikofer” dat tussen de huidige Brabantdam en Vlaanderenstraat, een aantal smalle, meestal zeer slecht befaamde en ongezonde straatjes deed verdwijnen en een rechtstreekse verbinding bracht tussen het stadsmidden en het toenmalig Zuidstation tot stand bracht. Het is ook in die jaren dat het huidige Prof. Laurentplein werd overwelfd, dat de oude Watermolen, op de hoek van dat plein en Brabantdam verdween, en dat ook het provinciaal Goevernementspaleis (dat in 1944 door de Duitsers bij hun aftocht in brand werd gestoken), werd opgetrokken.

Wat het Laurentplein thans geworden is, vertoonde op het einde van de 19e eeuw een aspekt dat wij ons nog moeilijk kunnen inbeelden, en zelfs op zicht van een foto uit de tijd, zouden Gentenaren het nieteens kunnen situeren, ware het niet dat zich boven de huizen en rivier de toren en het koor van de hoofdkerk proflleren.

Langs het water dat bij laag tij aardig op een modderpoel kon gelijken, verhief zich op de hoek de oude Watermolen die in de annalen van onze stad zo dikwijls wordt vernoemd en aan dewelke trouwens een ganse brok geschiedenis vastkleefde. Verder naar de Nederschelde, dus richting Nieuwbrug en Reep, was er een kaaimuur op dewelke een smal straatje liep en nog verder op een Louis XV-gebouw dat eertijds een zeer simpathiek, charmant en elegant geheel moet hebben uitgemaakt, met zijn delikaat versierde gevel en driehoeksfronton, zijn tuin waar bloemen en takken boven de omheiningsmuur uitstaken en zijn mooi èn evenwichtig zomerhuisje of gloriet met vooruitspringend balkon boven de Schelde. Het was net een dichterlijk zomerverblijf midden in de stad, een van die huizen waarvan de mensen zeiden wanneer zij de tuin in volle bloei zagen : “Hier moet men gelukkig leven”.

Wanneer men het in 1884 afbreekt bij het overwelven van de Schelde – en het aanleggen van het François Laurentplein – was het al een kwart eeuw onbewoond en totaal vervallen. Het had in jaren geen verflaag meer gekregen, de luiken hingen scheef in de hengsels, de vensters waren stukgegooid en wanneer bijgelovige vrouwen er ’s avonds voorbij wandelden, maakten zij een kruisteken, veel anderen durfden er niet eens langs wanneer het nacht werd en iedereen noemde het sedert jaren “Het Spookhuis”.

De legende vervaagde bij de volgende generatie, want op de plaats van het voormalige Spookhuis werd, gedeeltelijk, het Gouvernement gebouwd. Geleidelijk stierf ook het laatste spoor van de sagen van het Spookhuis bij de Watermolenbrug uit. Maar misschien overtreft in dit verhaal de werkelijkheid de legende?

Kort na de inval van de Franse Republikeinen in Gent, komen talrijke Franse ambtenaren zich hier vestigen. Eén van hen is Pierre-Louis Vidal die een tijdlang in de Convention Nationale in Parijs zetelde. Voor een handvol assignaten koopt hij een huis aan in de Nederscheldestraat, een hôtel de maître in Lodewijk XV-stijl. In 1797 vestigt hij zich er definitief met zijn vrouw Marie-Henriette Badet. In dat huis zien hun twee dochters het licht: Louise op 22 januari 1799 en Virginie op 18 maart 1802. Louise huwt met een officier en Virginie treedt in het huwelijk met een Franse advocaat, Félix Méaulle, van wie zijn vader tijdens de Franse bezetting Procureur-Impérial van Gent is geweest.

Na de dood van Pierre-Louis en Marie-Henriette verhuist Virginie uit Versailles naar Gent. Ze brengt haar dochtertje Angélique mee. Het kind lijdt aan een kwijnende ziekte. Ze sterft thuis op 15 september 1850, op 21-jarige leeftijd. Wie de afschuwelijke beslissing neemt, is niet meer te achterhalen. Was het een hartverscheurde vader of een moeder in een vlaag van zinsverbijstering? Zij ontbieden specialisten uit Parijs om het lichaam van de overledene te balsemen. Het meisje wordt niet begraven: het groot salon op de eerste verdieping wordt in een rouwkapel veranderd, de muren en het gewelf volledig het zwart fluweel behangen en in het midden van de kamer wordt de doodkist van de gebalsemde Angélique geplaatst. Het is een kist met een glazen deksel zodat de moeder het aangezicht van haar gestorven kind kan blijven bekijken.

Aan de overheid wordt een toelating gevraagd om het lijk over te brengen naar Versailles om daar te worden bijgezet. Na de balseming dankt mevrouw Méaulle al het personeel af en blijft alleen achter in het grote herenhuis. Meer dan tien jaar leeft zij er afgezonderd zonder het huis te nog te verlaten. Het enige contact met de buitenwereld heeft ze via een oude bedelaar die voordien vaak een aalmoes ontving. Dagelijks gaat de deur een paar centimeter open om wat voedsel en de nodige spullen te ontvangen. Voorbijgangers zien hoe het bleke silhouet van een dame met witte haren in een lang wit kleed schuchter in de deurspleet naar buiten gluurt. Af en toe stopt er een brievenbesteller met een brief, waarschijnlijk met nieuws en geld van haar echtgenoot in Parijs. Hetzelfde silhouet verschijnt ook bijna dagelijks in de tuin: mevrouw Méaulle plukt er bloemen die ze op de kist van haar kind legt.

Rond de jaren 1860 begint de Gentse politie het stilaan verdacht en begint discreet een onderzoek in Versailles. Er volgt een huiszoeking. Ze ontdekken de rouwkapel met de kist met het glazen deksel. Ze nemen het dode lichaam van Angélique mee en een tiental jaar na haar dood wordt ze eindelijk begraven.

Gedurende jaren hebben voorbijgangers de kamer ‘s avonds en ‘s nachts verlicht gezien. Het was het dansende licht van de kaarsen die Virginie Méaulle rond de lijkkist had aangestoken. Urenlang wandelde de arme moeder in de zwarte kamer, met een boek in de hand, en het was haar gedaante die op een spook geleek, die de legende van het Spookhuis deed ontstaan.

Na de dood van haar echtgenoot en het wegnemen van de kist, blijft de arme vrouw nog enkele maanden eenzaam en half krankzinnig in het huis aan het water wonen. In 1861 verlaat ze plotsklaps de woning waar ze zoveel verdriet heeft gekend. Ze verhuist naar een hotel aan de Kouter waar ze nog een aantal jaar verblijft en er verzorgd wordt. Ze overlijdt er op 14 januari 1874.

Het huis, inmiddels erg vervallen, wordt nooit meer verhuurd of bewoond. Ratten en muizen verslonden er de meubels, het zwart fluweel, de zetels, de wandtapijten. Niemand durfde het Gentse Spookhuis te betreden. Bijna een kwart eeuw stond het leeg tot het uiteindelijk in 1884, bij het dempen van de Schelde, werd gesloopt. Het Spookhuis behoorde definitief tot het verleden, maar de legende bleef, één van de talloze Gentse legendes…

———-

http://www.gidsingent.be

Bron: Pierre Kluyskes, Het Spookhuis, in: “Ghendtsche Tydinghen” (1984) pp. 246-251 ; Gent, Overlijdens 1850, “Overlijdensakte 2228: Angelica Virginia Ludovica Méaulle”.

https://ojs.ugent.be/GT

persblog.be – Verhalen uit en over Gent