Kerkhof Westerbegraafplaats

Het park in landschapsstijl werd aangelegd door Louis Van Houtte en Ambrosius Verschaffelt, grondleggers van de tuinbouw in het Gentse, die ook de bomen en planten leverden. Een bochtige laan met majestatische bomen omlijnt een golvend en bebloemd grasveld en geeft het geheel een schilderachtig karakter. Een hoge bakstenen ommuring met hardstenen afdekking en voorzien van waterspuwers zorgt voor het typische gesloten karakter van de begraafplaats.

De hoofdingang ziet uit op het met bomen en bossages omzoomde grasveld dat door slingerpaadjes doorkruist wordt. Aan de rand van het grasveld zijn tussen de bossages en onder de bomen enkele opmerkelijke graven ingeplant. De omlopende hoofdlaan bevat afwisselend beuken, kastanjes en eiken. Dit type van begraafplaats met een ‘tuin der doden’ in landschapsstijl komt in ons land nog zeer zelden voor. Enkel de begraafplaats van Brussel (Evere), aangelegd enkele jaren na de Westerbegraafplaats, vormt nog een dergelijk voorbeeld van een 19de-eeuws begraafplaatsconcept.

Het oudste gedeelte van de begraafplaats met zijn rechthoekig ommuurd park in landschapsstijl is niet alleen landschappelijk maar ook historisch cultureel de meest waardevolle zone, door de rijkdom aan belangrijke graven van bekende Vlaamse figuren die hier bijgezet zijn.

Een ander belangrijk aspect van het belang van grafmonumenten is hun kunsthistorische en artistieke waarde. Meer dan welk kerkhof ook in het Gentse kan de Westerbegraafplaats door zijn opvallend rijk aanbod van sculpturale en architecturale elementen bogen op een artistieke waarde. Stijl en vormgeving van de kerkhofarchitectuur en sculptuur was het ontwerp van befaamde beeldhouwers en werd uitgevoerd door vakkundige steenhouwers of bronsgieters. De bijdrage van bekende beeldhouwers uit het Gentse in het laatste kwart van de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw bedraagt voornamelijk realistische sculpturen met portretten van de overledenen of romantisch beeldhouwwerk en siermotieven met een symbolische geladenheid, eigen aan de kerkhofthematiek. Enkele monumentale praalgraven opgesteld tussen de bossages van de kronkelende hoofdlaan trekken de aandacht.

Sinds eind 2022 zijn er infopanelen aan te treffen. Via een wandellus wordt de mogelijkheid geboden het “gravenpark” te verkennen en de vele bezienswaardigheden te confronteren. Enkel honden aan de leiband zijn toegelaten.

24.6.2019 – Er zijn nogal wat opmerkingen over het groenbeheer op de begraafplaatsen. De ene vindt het prachtig, de andere vindt het er verloederd uitzien. “We kiezen ervoor om onze begraafplaatsen te laten ‘bloeien. Het is een beleidskeuze om van onze begraafplaatsen begraafparken te maken”, zegt schepen van burgerzaken Mieke Van Hecke. “Het worden mooie, groene luwteplekken in de stad.

Uiteraard worden de begraafplaatsen nog steeds onderhouden. De graspaden, de boorden langs verhardingen, de kantjes rond de graven en de plekken rond de zitbanken worden om de twee weken gemaaid door de Groendienst. Op plaatsen met minder passage laten we kleurrijke bloemen bloeien. Daar wordt maar om de 6 weken gemaaid. Er zijn ook plekken waar geen passage is en waar geen graven liggen, die maaien we maar twee keer per jaar. Nog niet alle begraafplaatsen worden op deze manier beheerd. Voorlopig gebeurt dat alleen in Gentbrugge, Oostakker, Wondelgem, Zwijnaarde, en op de Wester- en Zuiderbegraafplaats. De rest volgt in de komende jaren.” 

Zeldzame planten

“De Gentse begraafplaatsen liggen hoger dan de omgeving”, zo geeft Van Hecke nog mee. “De terreinen zijn doorgaans opgehoogd met zand, wat een specifieke bodemsamenstelling met zich meebrengt. Daardoor hebben we op meerdere begraafplaatsen al zeldzame planten ontdekt.”

———-

27 okt 2023 – De Westerbegraafplaats wordt vanaf 2 november 2023 toegankelijker voor voetgangers en fietsers. Gemotoriseerd verkeer wordt dan weer beperkt. Er zijn uitzonderingen voor onder meer begrafenisondernemers en bestuurders met een parkeerkaart voor personen met een handicap.

Momenteel openen en sluiten de poorten van de Westerbegraafplaats automatisch op een vast tijdstip, maar vanaf 2 november 2023 zal de begraafplaats permanent toegankelijk zijn. De kleine poorten aan de H. Van Peenestraat en de Eeklostraat staan dan volledig open, de grote poorten aan Palinghuizen en de Leliestraat halfopen. Zo kunnen voetgangers en fietsers steeds binnen en buiten. Nabestaanden moeten in een serene, rustige sfeer hun verlies een plaats kunnen geven. Vanaf 2 november 2023 heeft gemotoriseerd verkeer daarom maar beperkte toegang.

Enkel houders van een parkeerkaart voor personen met een handicap, (begrafenis)ondernemers en werklieden kunnen nog binnen met een code aan de kant van de Leliestraat. Die code aanvragen kan via groendienst@stad.gent.

———-

Tot 1971 gold in ons land de eeuwigdurende grafrust. Maar over de jaren heen werd het alsmaar moeilijker om nabestaanden op te sporen die de verantwoordelijkheid konden dragen om voor een grafteken te zorgen. Dat leidde tot verval en verwaarlozing op onze begraafplaatsen, vooral bij keldergraven. De Stad Gent kon die zorgtaak wettelijk gezien echter niet op zich nemen zolang er geen gevaar heerste. Daarom besliste de federale overheid in 1971 om eeuwigdurende concessies om te zetten naar concessies van vijftig jaar. Die kunnen om de vijftig jaar, zonder vergoeding, hernieuwd worden.

———-

Wat voorafging

In het ancien régime (±1300 tot ±1789 Franse Revolutie) bezaten bijna alle kerken, kloosters, hospitalen of begijnhoven een ommuurd kerkhof. Zelfs een aantal gilden hadden een eigen kerkhof. Zonder volledig te zijn spraken we in Gent over een kerkhof:

  • aan de Sint-Baafskerk (nu Bisschoppelijk paleis)
  • aan de Sint-Michielskerk (nu Sint-Michielsplein)
  • rondom de Sint-Jacobskerk
  • rondom de Heilige Kerstkerk (=Sint-Salvator)
  • aan de O.L.V.kerk bij de Sint-Pietersabdij
  • voor de gilde van de Wolwevers in de Korte Dagsteeg (1)

In principe was de plaats waar begraven werd gewijd. Er was veelal een ongewijd stukje grond voorzien, een “heydenen kerckhof”, voor anders- of niet-gelovigen, ongedoopten (dus ook doodgeboren kinderen) en zelfmoordenaars. Te Gent hadden protestanten en joden al vrij vroeg een aparte begraafplaats. In 1566 werd aan de huidige Kettingstraat een protestantse tempel gebouwd, omringd door een begraafplaats voor gereformeerden, het Peerdekerkhof(2). In 1578-1584 werden protestanten begraven in het Tempelhof. (3)

Het begraven van doden binnen woonkernen is een gebruik dat teruggaat tot de beginperiode van het christendom. Waar men in de Oudheid begraafplaatsen aanlegde buiten de steden, begon men tijdens de Late Oudheid en de Vroege Middeleeuwen nieuwe begraafplaatsen aan te leggen. Vaak begonnen zich woonagglomeraties te vormen rondom de begraafplaatsen van christelijke heiligen, ad sanctos of “bij de heiligen” dus.

“Bij de heiligen” betekende “bij de kerk”. De kerk was het huis van God en waar beter kon men eeuwig te ruste worden gelegd dan dichtbij, en indien mogelijk in, die toegangspoort naar het rijk van de Almachtige. Eeuwenlang werd de traditie om in en rondom de kerk te begraven in ere gehouden. Tot in de achttiende eeuw, en op veel plaatsen nog veel langer, werden overledenen bijgezet in grafkelders onder de kerkvloer en in de grond “op de hof” rondom de kerk.

Dat het constant op elkaar stapelen van overledenen nogal eens voor onaangename nevenverschijnselen kon zorgen, bewijzen de vele bronnen waarin melding wordt gemaakt van geuroverlast. In kerken was de geur van de rottende lichamen soms niet te harden en de pastoor moest, vooraleer met de ochtenddienst te beginnen, meestal eerst de kerkdeuren open zetten om de scherpe lijkgeur binnen een beetje draaglijk te maken. Het gezegde “stinkend rijk zijn” gaat terug op deze fase in de geschiedenis. Diegenen die in de kerk werden begraven konden het zich immers veroorloven om een eeuwige rustplek onder de kerkvloer te bemachtigen. De rijken lagen dus letterlijk te stinken.

Niet enkel in de kerk, maar ook eromheen (op het kerkhof) stapelden de problemen zich op. De op elkaar gestapelde lichamen zorgden ervoor dat er op termijn niet diep genoeg meer werd begraven. De doden lagen soms slechts onder een dun laagje grond. Er groeide als het ware gras op hun buik. Ook de geluiden die ontbindende lichamen maken zorgden bij de kerkgangers voor een gevoel van onbehagen. In een tijd waarin kerkhoven nog publieke plaatsen waren, waar mensen rondhingen, markten werden gehouden, enz. kon dit voor onaangename verrassingen zorgen.

Zowat alle kerkhoven bezaten een knekelhuis. Daarin werden overtollige beenderen op elkaar gestapeld, een schouwspel dat voor iedereen die toen leefde heel gewoon was. De dood maakte deel uit van het leven. In een tijd waarin de gemiddelde levensverwachting amper dertig jaar was, gold deze vaststelling des te meer.

Het was keizer Jozef II die in 1784 een einde stelde aan begravingen in en rond kerken. Men schreef in officiële teksten voortaan liever “begraafplaats” dan “kerkhof” (hof rond een kerk), maar het woord “kerkhof” bleef in het dagelijkse taalgebruik verbonden met “plaats waar mensen begraven worden”. Voor een stad als Gent kon er geen sprake van zijn de kerkhoven rond de kerken te behouden.

Nog datzelfde jaar (1784) werden door de Gentse kerkfabrieken drie parochiale begraafplaatsen ingericht nl.:

  • Buiten de Heuvelpoort
  • Buiten de Dampoort
  • Buiten de Brugse poort

Deze bevonden zich aan de buitenrand van de nog omwalde stad, maar wel op Gentse grondgebied binnen de zone omgeven door de Rijtgracht (Rietgracht).

———-

Napoleon, decreet van 12 juni 1804
Van blijvende invloed is het decreet dat in 1804 werd uitgevaardigd door Napoleon. Het gaf de gemeente het gezag over de begraafplaats, ten nadele dus van de clerus. Wat vooral bepalend bleek voor het uitzicht van onze huidige begraafplaatsen was de invoering van het begrip grafconcessie. De aankoop van een concessie biedt particulieren de mogelijkheid om op de begraafplaats langdurig een perceel grond te verwerven en er een blijvend monument op te richten.

———-

Het kerkhof van de Sint-Pietersparochie, nu Zuiderbegraafplaats, is het enige dat bleef bestaan. Deze benaming kreeg de begraafplaats in 1856 toen ze onder stedelijke bevoegdheid kwam. De begraafplaats aan de Heuvelpoort of Heuverpoort werd in 1784 opgericht voor het St.-Pietersdorp, met de St.-Pietersabdij en de daarbij aansluitende O.L.V-kerk met ommuurd kerkhof. Dat lag in de tweede helft van de 19de eeuw nog helemaal op de buiten, terwijl de beide andere kerkhoven in sneltempo ingesloten raakten in bebouwing met overwegend woningen voor arbeiders en fabrieken.

Deze begraafplaats bevindt zich achter het St.-Pietersstation, in de schaduw van het Gents Universitair Ziekenhuis, badend in een groene omgeving. Bijzonder is de vlindertuin. De vlinder, symbool voor de Griekse god van de dood Thanatos, die in alle mogelijke vormen op het kerkhof is aan te treffen. Ondermeer het graf van Hippolyte van Peene, de geestelijke vader van “De Vlaamse Leeuw”, is hier te “bewonderen”. Deze arts van opleiding vond zijn passie in toneel en theater en in 1847 schreef hij met de neef van zijn echtgenote, Karel Miry, het bekendste Vlaamse strijdlied.

Het edict van Jozef II (1784) voorzag in een afgezonderde plaats voor protestanten. Napoleon bepaalde in het decreet van 1804 dat voor elke in de gemeente gevestigde religie op de begraafplaats een door hagen, muren of gracht afgescheiden deel moest worden ingericht. In Gent had de begraafplaats aan de Brugse poort een afgescheiden protestants gedeelte.

———-

De Joodse gemeenschap

Het kerkhof is de plaats waar je voorouders ongestoord wachten op de komst van de masjiach  (Messias), waarop alle rechtvaardigden zullen opstaan ten eeuwigen leven. Binnen het Joodse geloof is eeuwige grafrust heel erg belangrijk. Met name de Orthodoxe Joden geloven in wederopstanding van de overledene, waarbij het lichaam en de ziel zullen worden verenigd. Om die reden hebben Joden al van oudsher eigen begraafplaatsen waar de eeuwige grafrust wordt gegarandeerd.

Joden worden traditioneel altijd begraven. Crematie is verboden omdat joden geloven in de kans op lichamelijke verrijzenis. Het lichaam zal volgens het geloof nog nodig zijn in het leven na de dood. Zo worden joden vaak richting de Tempel van Jeruzalem begraven, omdat vanuit daar ooit de opstanding der doden zal beginnen. Het geloof in verrijzenis is ook de reden waarom er op joodse begraafplaatsen eeuwige grafrust moet zijn. Omdat kerkhoven waar de graven eeuwig mogen bestaan in België wettelijk niet zijn toegelaten, worden er hier weinig joden begraven.

Uitzonderingen op de regel om niet te cremeren zijn er ook. Onder liberale joden is cremeren bijvoorbeeld meer geaccepteerd. Bovendien zijn er joden die zich laten cremeren uit een gevoel van verbondenheid met hen die tijdens de Holocaust zijn vermoord en verbrand. 

Reeds op het einde van de 18de eeuw werden Joden begraven op een afgesloten deel op de begraafplaats nabij de Dampoort, hoewel in het edict van Jozef II niet gesproken werd over Joden. De Joodse gemeenschap van Gent had in 1786 de toelating gekregen van bisschop Lobkowitz om op een stukje grond van 9 m op 7,5 m hun doden te begraven.

Cosel Levy of Geschlinck, zoon van R. Loew of Leib, was de eerste Jood die er begraven werd in maart 1786. Hij werd eerst begraven op het nieuwe kerkhof, maar op verzoek van zijn geloofsgenoten en na besluit van het stadscollege van 28 maart, ontgraven en overgebracht “’t eynden van de afgezonderde plaetse gedestineert voor degene die niet en zijn van de roomse catholycke religie”. Dit in toepassing van art. 2 van de keizerlijke verordening van 26 april 1784 aangaande het begraven.

In de lente van het jaar 1786 verdronk er een man in de Schelde. Toen het lijk werd bovengehaald, nabij de Visserij op het grondgebied van de Sint-Baafsheerlijkheid, was het wel al in verregaande staat van ontbinding. Omdat “naer diversche proclamatien niemant het zelve Lichaem erkende nochte reclameerde”, begroef men het zo vlug mogelijk op het kerkhof buiten de Dampoort, sinds 1784 de begraafplaats voor de parochianen van Sint-Baafs, Heilig Kerst en Sint-Jakobs. In de zakken van het slachtoffer had men volgende indrukwekkende lijst voorwerpen aangetroffen : twee koorden, een paar stalen of ijzeren schoengespen, zes brillen, een toetssteen, 21 gulden, 15 stuivers en anderhalve denier, een onbekende zilveren munt, een Duits koperen muntstukje, alsmede “eene verrotten passavant en eene gedrukte Certificatie van het Magistraat der Stad Oostende. Verder had hij nog op zich een geschreven document in het Hebreeuws en “andere alhier onverstaanbare talen”.

Toen de akte, met opsomming van alle voorwerpen en documenten, op 18 maart 1786 werd opgesteld, was de man in kwestie niet enkel dood, maar tevens grondig begraven. Het nog intacte zegel met het jaartal 1785 op het Oostends certificaat, liet toe hem met zekerheid te identificeren als “Cossel Levy, van de joodse natie, 74 jaar oud”.

In 1798 verzocht citoyen Moyses, Jood van natie, het Gentse stadsbestuur de joodse rustplaats aan de Wasstraat te laten ommuren teneinde het kleine kerkhof tegen profanaties te beschermen. Maar het stadsbestuur wimpelde het Joodse verzoek af op grond van het feit dat “la constitution ne reconnait aucun culte dominant ni aucun privilège”. De door de Joden verworven vrijheden werden blijkbaar door de christenen slecht onthaald, wat een verwoed antisemitisme in de hand werkte.

In volle straat, op plein en markt, werden de Joden verontrust, lastig gevallen en beledigd, zodat het stadsbestuur in dato van 29 mei 1800 de beledigingen en mishandelingen van de Joden publiek aanklaagde en maatregelen voorzag waarvan “l’ exécution (serait faite) de la manière la plus scrupuleuse”.

Te Gent interpreteerden heel wat mensen de Franse revolutionaire leuze “Liberté-Egalité-Fraternité” dd. 1789 op onrustwekkende wijze. Het Joodse kerkhof bleef te Gent een bron van twist. De Joodse gemeenschap beklaagde er zich over dat haar dodenveld buiten de Dampoort misbruikt werd. De katholieke grafdelver kweekte er groenten op. Daar kwam bij dat de Joden doorheen het gewijde kerkhof moesten lopen om zo hun kerkhof te bereiken, waarvan de sleutel in handen was van een katholiek. Tenslotte moesten de Joodse families, die hun doden wilden ter aarde bestellen, een taks betalen aan de kerkfabrieken van Sint-Baafs, Sint-Jacobs en H. Kerst.

De Joden protesteerden bij d’Houdetot, prefect van het Département de l’Escaut, die op 6 september 1813 aan de “Maire” van de stad een besluit overhandigde waarbij de klachten van de Joden gegrond werden bevonden. Geen sprake meer van een katholieke sleuteldrager, geen taks meer aan de katholieke kerkfabriek. Mettertijd was het Joodse kerkhof te klein geworden. Toen lieten de Israëlieten hun doden overbrengen naar St.-Gillis bij Brussel of naar Nederlands-Brabant.

De Joodse gemeenschap bestond in 1835 uit 112 leden. Hoewel er niet eens jaarlijks Joden begraven werden, was het kleine stukje grond (9 m op 7,5 m) dat hen op de begraafplaats was toegekend ontoereikend. Aangezien het voor hen belangrijk is dat de stoffelijke resten ongestoord voor eeuwig op dezelfde plaats rusten, wilde de Joodse gemeenschap ca. 1835 de grond ophogen in plaats van te ontknekelen, zoals op het katholieke gedeelte gebruikelijk was.

Om dit te kunnen realiseren moest een muur gebouwd worden. Doordat de stad akkoord ging, maar de kerkfabrieken niet, kwam in 1840 een definitief einde aan het begraven van de joden op de begraafplaats nabij de Brugse poort. Paul Rogghé schreef dat vanaf 1840 de Gentse Joden werden begraven op het Israëlische deel van de begraafplaats van Sint-Gillis.

In 1848 stelde het Gentse stadsbestuur aan de Joden een apart terrein ter beschikking op de begraafplaats buiten de Heuvelpoort. Dit perceel van 38 m op 10 m had een te hoog grondwaterpeil. Daarom werd in 1855 rechts van de toegang een nieuw en hoger gelegen plaats toegewezen met dezelfde afmetingen. Er waren echter een aantal voorwaarden aan verbonden : alleen Gentse Joden mochten er begraven worden, het terrein bleef eigendom van de stad en de joden moesten op eigen kosten een afsluitmuur bouwen. Uiteindelijk was het evenwel de stad zelf die- uit Joodse onwil of onvermogen ? – de kosten voor die muur op zich nam.

Vanaf 1877 werd niet meer begraven op het Joods gedeelte van de begraafplaats aan de Heuvelpoort. Hoewel het niet gedocumenteerd is, hadden de drie nieuwe begraafplaatsen wellicht ook een “ongewijde hoek”.

Kort na de openstelling van de nieuwe gemeentelijke begraafplaats aan de Palinghuizen (Brugse poort) werd ook aan dit Joods plekje een eind gesteld. Sind 1874 kon de geloofsovertuiging immers niet langer ingeroepen worden voor het verkrijgen van een aparte begraafplaats. Wat bleef er bewaard van die aparte Joodse begraafplekjes te Gent? Helemaal niets.

———-

Begraafplaats (1784 – ±1900) nabij de Dampoort (Dendermondsesteenweg)

De begraafplaats aan de oostelijke toegangspoort, die wordt aangeduid als Antwerpse poort, Dampoort of Geuzenpoort, werd in 1784 ingericht door drie kerkfabrieken en was bedoeld voor de parochies Sint-Baafs, Sint-Jacobs en Heilige-Kerstparochie (= Sint-Salvatorparochie). De Joodse gemeenschap van Gent had in 1786 de toelating gekregen van bisschop Lobkowitz om op een stukje grond van 9 m op 7,5 m hun doden te begraven.

In 1877 werd de begraafplaats officieel gesloten voor begraving. De gemeenteraad besloot op 10 april 1877 dat: “het kerkhof gezegd van buiten de Dampoort zal, te rekenen van den 1 mei 1877, gesloten worden, en geen andere bestemming bekomen, tot dat er anders over beschikt wordt.” In 1885 werd nog een houten schuilhuisje (grondplan: 1,60 m x 2,10 m) geplaatst op de begraafplaats nabij de Dampoort.

De begraafplaats bestond nog in 1889 en werd gespaard bij het aanleggen van de Wasstraat (ontwerp 1885) en het optrekken van het eerste schoolgebouw (1883).

———-

Officieel einde kerkhofstrijd arrest Hof van Cassatie 13 februari 1864
Vooral rond de overgebleven kerkhoven bestond in de 19de eeuw discussie over wie het beheer zou uitvoeren: de kerk of de gemeente. Na een jarenlange kerkhovenstrijd kende het Hof van Cassatie op 13 februari 1864 het beheer van kerkhoven en begraafplaatsen definitief toe aan de burgerlijke macht. Ook wanneer kerkhoven in bezit zijn van kerkfabrieken, is het aan de gemeente om het beheer uit te voeren en de concessies toe te kennen.

———-

De Dampoortwijk en de Rabotwijk kregen vorm. De verstedelijking van deze zones was aanzienlijk versneld door de opheffing van de tollen aan de stadspoorten in 1860. Tijdens dit jaar werden op de begraafplaats “buiten de Brugse Poort”, voor vier Gentse parochies 2699 mensen ter aarde besteld, en stuitte de medische commissie van de provincie op het kerkhof “buiten de Dampoort” op een grafkuil voor maar liefst 16 personen. “Buiten de Brugse Poort” bevond zich ook dicht bij de arbeiderswoningen. Zoals reeds aangegeven kwamen deze parochiale begraafplaatsen opnieuw in verstedelijkt gebied te liggen, ingehaald door de stadsuitbreidingen. Een nieuwe verhuis drong zich op.

De begraafplaats buiten de Dampoort werd samen met die buiten de Brugsepoort in 1873 vervangen door één nieuw groot kerkhof, de Westerbegraafplaats. Een beslissing genomen door het liberale stadsbestuur. Deze nieuwe lokatie lag op zijn beurt een heel eind buiten de bebouwing, maar nog steeds binnen de Rijtgracht-gemeentegrens.

Op 1 januari 1873 werd de Westerbegraafplaats in gebruik genomen. Dit Geuzenkerkhof, jarenlang de inzet van een heftige polemiek tussen antiklerikalen en ultramontanen, zou tot ver in de 20e eeuw de laatste rustplaats blijven van overtuigde liberalen en socialisten. De ultra-katholieken schoten in actie en op 31 januari volgende werd het “Comité pour la défense des cimetières catholiques” opgericht, met als bedoeling te verhinderen dat personen, tegen hun overtuiging in, zouden terecht komen op dit Geuzenkerkhof. Hierna volgde de oprichting van de “Broederschappen der Goede Dood”. De acties hadden succes, op het Geuzenkerkhof werden in de beginjaren (Capiteyn et al, 1983: 127) minder dan 10 % van de te Gent overleden volwassenen begraven, en het waren vooral liberale professeurs, docteurs en advokaten. Ophefmakend was de herbegrafenis van de Gentse professor en schepen Gustave Callier: zijn restanten werden uit gewijde grond heropgegraven en vervolgens overgebracht naar het Geuzenkerkhof.

Ook bepaalde men in 1873 dat er geen nieuwe teraardebestellingen meer mochten gebeuren op de oude begraafplaatsen en dat ze vier jaar later zouden gesloten worden. Uit eerbied voor de doden zou er dertig jaar lang geen andere bestemming gegeven worden aan de gronden. Houders van een “eeuwigdurende” concessie konden hun kostbare keldergraven laten overbrengen naar het nieuwe kerkhof. Wat in die tijd wel uitzonderlijk was. Slechts enkele begoede families kwamen in aanmerking. Dat gebeurde bijvoorbeeld voor toneelkundige Karel Ondereet (1804-1868)(AAKE-17-01). Het lichaam van Karel Vervier (1788-1872) ABKE-15-31) werd in 1878 eveneens overgebracht van de begraafplaats “buiten de Dampoort” naar de Westerbegraafplaats.

De grondwet van België garandeert godsdienstvrijheid. Dit impliceert dat geen onderscheid gemaakt mag worden tussen religies. Deze wettelijke bepaling werd opgevolgd bij de aanleg van de Westerbegraafplaats, waar geen afgesloten gedeelten voor diverse religies of niet-gelovigen werden voorzien. Vanaf de opening in 1873 werden op de Westerbegraafplaats alle gezindheden zij aan zij begraven.

In 1877 bevestigde de burgemeester in de gemeenteraad dat het kerkhof buiten de Dampoort overdag nog verder zou open blijven voor bezoekers. Er werd zelfs een bewaker aangesteld en eveneens gold een verbod voor honden. Men begrijpt best waarom … .

Echter, reeds in 1893 werd de Gebroeders de Smetstraat, sinds 1875 tot aan het kerkhof aldaar lopend, er dwars doorheen verlengd. Wat noodzakelijk bleek aangezien de buurt in sneltempo was volgebouwd waardoor een rijweg, die de Verbindingsvaart met het stadscentrum verbond, dan ook een noodzaak bleek.

Het speelplein in de Wasstraat was gelegen op het vroegere kerkhof, dat op 26 juni 1784 was opgericht om in 1877 te worden gesloten. In 1885 werd het oude kerkhof doormidden getrokken door de aanleg van de Wasstraat. Daarna werd een openluchtzwembad gebouwd op het huidige domein van het speelplein. Het gedeelte tussen deze straat en de behuizing van de Dendermondsesteenweg was al veel eerder (1881) ingenomen door een stedelijke “kosteloze” jongensschool en dito meisjesschool. Het was een vrij grote instelling met 19 klaslokalen, een zaal en twee speelplaatsen.

In de periode vóór 1914 waren de overblijvende delen van de gewezen begraafplaatsen omgetoverd tot buurtparkjes in Engelse landschapsstijl.

———-

De wet op de begraafplaatsen en lijkbezorging van 20 juli 1971

De wet op de begraafplaatsen en lijkbezorging van 20 juli 1971 lijkt op een contractbreuk. Met deze wet werden van hogerhand de eeuwigdurende vergunningen omgezet in 50-jarige vergunningen, die weliswaar kosteloos kunnen worden verlengd met telkens 50 jaar. De wet van 1971 versnelde de afbraak van tal van waardevolle graftekens op Belgische begraafplaatsen, waardoor op sommige waardevolle sites letterlijk gaten werden geslagen. Wat altijd al van kracht is geweest sinds Napoleon is de bepaling dat een grafconcessie met een grafteken, dat niet onderhouden wordt, terug in bezit van de gemeente komt. Zij kan dat grafteken afbreken of laten staan en eventueel zelf onderhouden of in bruikleen of peterschap geven.

———-

Het “gemeentelijk kerkhof van Gent” of de “Westerbegraafplaats” is gelegen aan de noordwestrand van de stad, buiten de Brugse Poort, op de grens met Mariakerke. De graven liggen in een parklandschap langs slingerpaadjes tussen de bomen. Dit deel wordt sinds 1996 beschermd als monument. Het kerkhof werd in 1873 in gebruik genomen als seculiere (niet behorend tot godsdienst of kerk) begraafplaats voor voornamelijk vooraanstaande burgers. Met haar 30.000 graven verspreid over 23 hectare is de Westerbegraafplaats ontegensprekelijk het grootste kerkhof van Gent.

Burgemeester Charles de Kerchove wou een begraafplaats zonder indeling per geloof en daarom werden de graven niet gewijd. De begraafplaats staat in de volksmond dan ook bekend als het “geuzenkerkhof”. Het zal nog tot 1919 duren voor het bisdom bereid is er graven te wijden. 

Aan de Brugse Poort was het vroegere kerkhof aan te treffen, ontstaan na het decreet van Jozef II (1784). Het bevond zich meer zuidwaarts, meer bepaald op de hoek van de Elyzeese Velden met de Gasmeterlaan. In 1872 werd het naar de Palinghuizen langsheen de Brugse Vaart overgebracht, in een toen nog landelijk en quasi onbebouwd gebied.

Het imposante poortgebouw werd uitgewerkt als een monumentale triomfboog in neoclassicistische stijl met drie doorgangen: een brede centrale doorgang voor wagens, geflankeerd door twee zijingangen voor voetgangers. Links en rechts ervan bevinden zich paviljoenen voor de bewaker en een kantoor met aanpalend een zogenaamd “afscheidscentrum”. 

Het reliëf op de voorgevel, een ontwerp van beeldhouwer Benoit Wante van 1878, stelt een allegorie voor met het besef dat de dood het einde van het materieel bestaan betekent, maar dat de ziel bestemd is voor een nieuw leven. Op de kerkhofzijde werd het Laatste Oordeel uitgebeeld naar ontwerp van en uitgevoerd door Antoon Van Eenaeme en na zijn dood voltooid door zijn leerlingen (1871-73). 

De toegangsgebouwen en de afsluitingsmuur werden tussen 1867 en 1882 opgericht naar ontwerp van de toenmalige stadsarchitect Adolphe Pauli. Een gekasseide weg, aangelegd in 1869, met een beukendreef leidt van Palinghuizen aan de Brugse Vaart naar het poortgebouw.

Het ontwerp van de begraafplaats betrof zijn laatste opdracht als stadsarchitect. Reeds in 1867 werd hij na zijn ontslag adviserend architect en werden de werken uitgevoerd onder leiding van zijn opvolger stadsarchitect J. Hofman.

Het beoogde beeld voor de nieuwe Gentse begraafplaats was een glooiend landschap met bomen en struiken afgewisseld met grasvelden, die uitkeken op de sierlijke reeks zuilen van de grafgalerijen. De inrichtingswerken aan de begraafplaats startten in 1867 en werden gefaseerd uitgevoerd: drainage, de ommuring en aanplantingen in de periode 1867-1869 met voltooiing van de portiek in 1871 en de plaatsing van het reliëf aan de kant van de begraafplaats (afgewerkt in 1873).

Het bestek en het ontwerp voor de oprichting van de monumentale toegangspoort en het laatste deel van de muur (deel achter- en zijkant) werd op 3 mei 1869 opgemaakt door ingenieur-directeur der werken Jean Hofman naar plannen van architect-consultant Adolphe Pauli. Het dossier werd goedgekeurd door het schepencollege op 20 mei 1869 en toegewezen aan de goedkoopste inzender, Louis Vandeputte, voor 62345,69fr (1545.51€).

De toegangsportiek was voltooid in april 1871. Nog voor de afwerking van de portiek ging de aandacht naar het invullen van de frontons. Na een voorstudie van het project werkte beeldhouwer Antoine Van Eenaeme (1827-1873) van 1870 tot 1873 aan het reliëf van de binnenzijde. Het reliëf van de toegangszijde werd in de periode 1874-1876 gerealiseerd door B.F. Wanté (1832-1920).

Eind 1874 was besloten dat de grafgalerij die op de portiek zou aansluiten er niet zou komen (zie II.2.7.). In plaats daarvan werden grafkelders op eeuwigdurende vergunningen opgericht aan de ommuring van de begraafplaats. In 1875 werden de eerste grafkelders geplaatst tegen de muur rechts (oostelijk) van de toegangspartij. De zijpaviljoenen werden opgericht in 1881.

Daar waar andere gemeenten bij hoogdringendheid hun begraafplaatsen soms openden nog voor de volledige afwerking, wilde Gent blijkbaar dat alles perfect was afgewerkt voor de openstelling, die uiteindelijk werd vastgesteld op 1 januari 1873. Daarna volgde nog de plaatsing van het tweede reliëf in de portiek (1874-1876), de plaatsing van een sanitair paviljoen (1880) en de bouw van de zijpaviljoenen aan weerszijden van de portiek (1881).

Vanaf 1875 werden grafkelders gebouwd tegen de muur van de begraafplaats, nadat het project met de omgevende galerijen en ondergrondse gaanderij met grafkelders was verlaten (zie II.2.7.).24 Bijzondere graftekens op grafkelders met duurdere vergunningen werden met zorg geschikt omheen de grote centrale grasvelden. Begrafenissen in gewone grond en tijdelijke vergunningen vonden plaats aan de rand van de parkzone, waar geregeld geruimd werd. Enkel de eeuwigdurende vergunningen zijn aangegeven op de bewaarde overzichtsplannen.

Het project voorzag een beplant kerkhof met een parkaanleg (“Le jardin des morts”) bestemd voor 13.300 graven, omsloten door een galerij voor monumentale graven en grafkelders en een schuilplaats voor bezoekers, en een muur met een ingangspoort in de vorm van een triomfboog. De galerij die later zou worden opgetrokken werd echter nooit uitgevoerd.

De Gentse gemeenteraad gaf bewust de opdracht aan zijn stadsarchitect om een ontwerp voor te leggen dat ingetogenheid en respect zou oproepen bij de bezoeker. Daarvoor werd het idee van een “Jardin des morts” naar voor geschoven (Gemeenteraadszitting 24 juni 1867). Dat idee was niet echt nieuw. Een zestigtal jaar eerder, in 1804, tekende de Parijse stadsarchitect Alexandre-Théodore Brongniart de begraafplaats voor het oostelijke district van Parijs. Slingerende tuinpaden van het oorspronkelijke landgoed en aangelegde paden naar een vooropgesteld plan, creëerden een ongedwongen sfeer. Vanaf de jaren 1830 kreeg deze begraafplaats, die vooral gekend is onder de naam “Père Lachaise”, succes in Parijs en het werd een klassiek voorbeeld in de hele westerse wereld. In diverse steden in de Verenigde Staten werden ‘rural cemeteries’ aangelegd. Ten noorden van Londen werd in 1839 de beroemde begraafplaats “Highgate Cemetery” aangelegd volgens deze principes.

Wat betreft de groene inrichting zijn de Duitse begraafplaatsen toonaangevend. Van in de 19de eeuw vormden ze vaak een groen kader waar de levenden konden verpozen, zoals het Melatenfriedhof van Keulen illustreert. Door de Franse bezetting gold ook daar het keizerlijk decreet van 1804. Het stadsbestuur kocht een stuk grond van de voormalige leprakolonie, gelegen buiten de stad.

Ferdinand Franz Wallraf (1748-1824), professor in de botanie en in de beeldende kunst, inspireerde zich bij het ontwerp op de Parijse begraafplaats Père Lachaise. In zijn publicatie uit 1809 “Über den neuen stadtkölnischen Kirchhof zu Melaten“ omschreef hij de begraafplaats als een plaats om te ontspannen (Erholingstätte) en als een openbaar park. Op 29 juni 1810 werd het Melatenfriedhof gewijd en vanaf dan waren de begraafplaatsen in de stad gesloten. Tot 1829 mochten er enkel katholieken begraven worden. Vanaf 1826 werd de beplanting aangebracht naar ontwerp van tuinarchitect Maximilian Friedrich Weyhe (1775-1845). Aan de belangrijkste paden en de Oost-West as, met de duurste grafvergunningen, kwamen hoge bomen, de zijpaden kregen linden en rozenstruiken. Latere toevoegingen met esdoorn, berk, iep en Japanse sierkers benadrukken het parkkarakter.

De aanleg van nieuwe begraafplaatsen gebeurde in België aanvankelijk vooral pragmatisch, vanwege de haast waarmee in 1784 en de volgende decennia de begraafplaatsen moesten worden ingericht en door geldgebrek van de kerkfabrieken en later van gemeentebesturen.

Opvallend is dat vooral in de jaren 1870 een aantal interessante ontwerpen werden uitgevoerd. Dit werd gestimuleerd door de burgerij, die op zondag op de begraafplaats kwam flaneren. Het was een kwestie van gezien te worden: in de stad met een levendige gevel op een beboomde boulevard, op de begraafplaats met een sprekend grafmonument op lommerrijke dreven. Daarin vormen parkbegraafplaatsen een spiegel van de ontwikkeling in de steden. Deze begraafplaatsen waren opgevat als parken met beboomde lanen, bebloemde kruispunten en praalgraven op zichtassen. De plattegrond was aangelegd volgens het dambordpatroon, kon een afwisseling vertonen tussen rechte en gebogen lanen of eerder van slingerende paden zijn voorzien.

De Westerbegraafplaats past in deze evolutie, maar de visie reikt verder. Niet voor niets verwijst men bij de aankoop van de bomen en struiken voor de aanleg naar de “jardin anglais”. Hier zijn niet louter beboomde kronkelende lanen te vinden; welbewust werden niveauverschillen ingebracht en de aanplantingen met struiken en diverse soorten bomen wilden een ongedwongen sfeer oproepen.

Tot 1919 waren de graven op dit kerkhof ongewijd, waardoor het tot vandaag nog in de volksmond gekend is als het “geuzenkerkhof”. Het was destijds dan ook voornamelijk de begraafplaats van vooraanstaande liberalen en socialisten, hoogleraren en kunstenaars. Deze graven, vaak naar ontwerp van bekende Gentse beeldhouwers, bevinden zich overwegend in het oudste gedeelte van het kerkhof.

Op het oudste, beschermde gedeelte resten heden nog enkel de eeuwigdurende vergunningen op grafkelders van notabelen uit de 19de en 20ste eeuw. De graven in gewone grond zijn verdwenen. Dit geeft een vertekend beeld van de oorspronkelijke situatie, want de begraafplaats was vanaf 1 januari 1873 in gebruik voor alle lagen van de bevolking. Daarvan was de meerderheid trouwens katholiek.

Toch is de naam geuzenkerkhof terecht. Nog voor de inrichting heerste een dispuut over het al dan niet als geheel wijden van de grond. Dezelfde “kerkhofstrijd” had plaats naar aanleiding van de op te richten stedelijke begraafplaatsen van Antwerpen (opening 1875, Kielbegraafplaats = voorganger Schoonselhof) en Brussel (opening 1877). Niet toevallig stonden ook deze steden toen onder liberaal bestuur. De felheid van de strijd kan enkel begrepen worden vanuit de voorgeschiedenis.

In de vroege 19de eeuw was het beheer van de parochiale begraafplaatsen overgegaan in handen van de gemeente. De clerus had moeite om dit los te laten. De steden waren in hun recht wanneer ze geen afgescheiden gedeelte voorzagen. Aangezien de Belgische grondwet de vrijheid van godsdienst voorop stelt, was en is de opdeling per geloof niet toegestaan. Het Gentse stadsbestuur had geen bezwaar tegen het wijden van de begraafplaats of grafpercelen, zolang er maar geen opdeling was in zones naar overtuiging.

De eerste jaren na de in gebruik name van de Westerbegraafplaats werden vertroebeld door de ban die, net voor de opening, werd uitgesproken door bisschop Bracq: “De plechtigheden der begravenis zullen op het nieuw ongewijd kerkhof niet geschieden, maar enkelijk in de Kerk, en de lijken zullen door geenen priester naar gezegd kerkhof vergezeld worden”. De ban op de Westerbegraafplaats zou pas op 16 juli 1919 officieel opgeheven worden door bisschop Emile Seghers.

Toch is te merken aan de talrijke 19de-eeuwse graftekens, voorzien van kruisen en katholieke symbolen en zinsneden als “een gebed a.u.b.”, dat katholieken wel degelijk begraven werden op de Westerbegraafplaats. Katholieken, joden, protestanten en vrijdenkers werden op de Westerbegraafplaats zonder onderscheid naast elkaar begraven.

Het oudste gedeelte van de begraafplaats met zijn rechthoekig ommuurd park in landschapsstijl is niet alleen landschappelijk maar ook historisch cultureel de meest waardevolle zone, door de rijkdom aan belangrijke graven van bekende Vlaamse figuren die hier bijgezet zijn.

Een ander belangrijk aspect van het belang van grafmonumenten is hun kunsthistorische en artistieke waarde. Meer dan welk kerkhof ook in het Gentse kan de Westerbegraafplaats door zijn opvallend rijk aanbod van sculpturale en architecturale elementen bogen op een artistieke waarde. 

De bijdrage van bekende beeldhouwers uit het Gentse in het laatste kwart van de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw bedraagt voornamelijk realistische sculpturen met portretten van de overledenen of romantisch beeldhouwwerk en siermotieven met een symbolische geladenheid, eigen aan de kerkhofthematiek.

Reeds kort na het ontstaan kampte de Gentse stedelijke begraafplaats met plaatsgebrek. In 1888 werden eigenaars van percelen ten noorden en noordoosten van de toenmalige begraafplaats verzocht om hun grond te verkopen om de begraafplaats te vergroten. Er werden zelfs sonderingen/peilingen uitgevoerd om te onderzoeken of deze grond zou voldoen als begraafplaats. Daar een aantal eigenaars niet wensten te verkopen, evalueerde de gemeente in 1894 het gebruik van het toenmalige domein.33 Daarop besloot de stad Gent in 1895 om voorlopig tijd- en geldrovende onteigeningen te vermijden en om de begraafplaats gedeeltelijk te hervormen.

Twee landschappelijke zones van de bestaande begraafplaats zouden worden genivelleerd en heringericht (zie II.4.4.3). Volgens de berekeningen zou dit een respijt van 10 jaar opleveren. Zoals voorzien was de nivellering een ingreep die slechts tijdelijk volstond. Daarom werd in 1907 een aantal percelen van in totaal 3,4492 ha aangekocht. In 1914 was deze eerste uitbreiding geheel ingericht en werd ze in gebruik genomen. Dit stuk was na WOI al haast volledig benomen. Na WOI wilde de stad rigoureus te werk gaan en besliste in 1922 tot een aanzienlijke aankoop, zodat ook voor de verre toekomst plaats voor begravingen gegarandeerd was op deze plek.

Een gedeelte van de gronden aangekocht in 1924 en 1930 zou nooit de bestemming krijgen als begraafplaats. Percelen aan de Francisco Ferrerlaan kreeg noodwoningen en op grond ten noordenwesten van het oudste, beschermde deel van de begraafplaats kwam in 1930 een “Rustoord”, met 126 woningen voor weinig kapitaalkrachtige bejaarden, het Antoine Van Hoorebekhof.

In 1930 was duidelijk welke omtrek de begraafplaats zou krijgen. Deze komt overeen met de huidige begrenzing. De inrichting van de tweede en derde uitbreiding gebeurde stelselmatig, vanaf 1930 tot heden.

Crematie:

Om een overledene te cremeren, moet u de toestemming hebben van de ambtenaar van de dienst Burgerlijke Stand van de gemeente waar de persoon overleden is.

Bij een aanvraag tot crematie moeten volgende documenten bijgevoegd worden:

  • een attest van de arts die het overlijden heeft vastgesteld, met de aanduiding of het gaat om een natuurlijk, gewelddadig of verdacht overlijden
  • wanneer een natuurlijk overlijden werd vastgesteld, is er een tweede verslag nodig van een door het gemeentebestuur aangestelde arts
  • bij de vaststelling van een gewelddadig of verdacht overlijden is een toelating tot crematie van de procureur des Konings nodig

Tussen 1884 en 1914 werd België geregeerd door katholieke regeringen. Wat inhield dat crematie, in tegenstelling tot Frankrijk, niet wettelijk geregeld was. Na de oorlog werd dan ook hevig aktie gevoerd voor een wettelijke toelating. Crematie bleef, zelfs na de erkenning in 1932, een marginaal fenomeen. Tijdens het interbellum waren niet-kerkelijke begrafenissen dan ook uitzonderlijk.

Ingevolge de oprichting van een crematorium in Ukkel, kwam de wet van 21 maart 1932 tot stand, betreffende de crematie van lijken. Voortaan mocht alleen een openbaar bestuur een crematorium bouwen en beheren

Een wet in 1971 schafte de verplichting af om over een schriftelijke toelating van de overledene te beschikken om de crematie te kunnen uitvoeren. De assen mochten voortaan begraven worden, geplaatst worden in een columbarium, uitgestrooid op een strooiweide van de begraafplaats.

In 1977 verplichtte een wet dat elke gemeente over strooiweide en een colombarium moest beschikken op de gemeentelijke begraafplaats. Het bouwen van crematoria door privé-vennootschappen werd opnieuw toegestaan.

Een Koninklijk Besluit van 1989 gaf aan elkeen de mogelijkheid om zijn laatste wilsbeschikking inzake teraardebestelling te laten opnemen in het bevolkingsregister van zijn gemeente.

In 1990 regelde een Koninklijk Besluit de wijze van uitstrooien van de assen in de zee.

Een nieuwe wet kwam tot stand in 1998. De belangrijkste wijziging was dat crematoria voortaan opnieuw een monopolie van de overheid werden.

In 1999 verplichtte een wet het gebruik van een oplosbare urn in water bij het onderdompelen van de assen in zee.

Een wet van 2001 liberaliseerde de bestemming van de assen door de mogelijkheid te bieden om ze te bewaren, ze uit te strooien of ze te begraven in een andere plaats dan een begraafplaats of de territoriale wateren. Deze ordening vereist het bestaan van een geschrift van de overledene waarin de wijze van teraardebestelling, de plaats en de verantwoordelijke persoon precies omschreven worden.

Asbestemming

De nabestaanden hebben een ruime keuze voor de bestemming die ze aan de as willen geven:

  • begraven van de asurn op een begraafplaats, in een grafmonument met concessie
  • bijzetten van de asurn in het columbarium van een begraafplaats
  • uitstrooien van de as op de daartoe bestemde ‘strooiweide’ van een begraafplaats
  • uitstrooien of onderdompelen van de as in de Belgische territoriale zeewateren
  • uitstrooien van de as op een andere plaats
  • bewaren van de asurn op een andere plaats (bijvoorbeeld thuis bij een nabestaande)

Wachtkelder
Er was een “wachtkelder” in gebruik, maar het is niet geweten waar die zich bevond. In deze wachtkelder konden tijdelijk kisten geplaatst worden, bijvoorbeeld in afwachting van de afwerking van het graf. Getuige het verslag van Virginie Loveling (1836-1923) moet dit alvast in gebruik geweest zijn in de periode van WOI.

Strooiweide en naamtoren op het beschermd gedeelte
Er is één strooiweide op de gehele Westerbegraafplaats in gebruik, die is in 1973 aangelegd op het oude gedeelte. De strooiweide is omgeven door een haag. De haag is een gemiste kans om het beeld van uitgestrektheid van het centrale plein te integreren in de beleving van het afscheid nemen. De huidige afsluiting langs de rotonde, met stenen muur en ketting, benadrukt het onbereikbare van dit terrein.

De drie roestende, lichtgrijs geschilderde betonnen pijlers met naamplaatjes, geplaatst aan de strooiweide, hebben een aparte toegang. Het is onduidelijk door wie ze zijn gemaakt en geplaatst. Ze zijn niet aangeduid op een opmetingsplan uit 1983, maar wel op een plan uit 1996.

———-

Wat betreft de typologie van de grafarchitectuur valt vooral op dat de neogotische stijl, eerder aansluitend bij de religieuze funeraire symboliek, minder van toepassing is op het ‘geuzenkerkhof’. Vooral gangbaar zijn de arduinen, vaak rijk versierde sarcofagen (praalgraven van de Kerchove de Denterghem, de Lanier van Monckhoven, Deneffe, Lory-Maenhout, H. Metdepenningen, E. Paternotte, E. Terryn) en architectonische vormen geïnspireerd op de renaissance en het classicisme, verrijkt met fraai beeldhouwwerk, bijvoorbeeld in de vorm van baldakijnen (de graven van Carpentier-Van de Waele, J. Dobbeleire-Waelput, S. Lefèvre, J. Van Canegem) of tempeltjes (graven van De Smet-Dal, Lieven De Winne, bouwkundige J. Kerfyser, Pipyn, B. Van Trappen, Vercauter – Hoste, architect A. Van de Vijver, de Egyptiserende kapel van Wild naar ontwerp van architect F. Dierkens).

Daarnaast zijn enkele markante voorbeelden van art-decostijl en modernistische grafarchitectuur uit het interbellum vermeldenswaard. Bijvoorbeeld de graftekens voor Devienne, Buzzeo-Krieger, De Waele-De Moor, architect E.O. Steurbaut en Florimond De Coutere (door O. Piette).

Ten slotte rest ons nog te vermelden de volkskundige waarde van bepaalde grafdecoratie zoals de kleurige bloemenkransen in keramiek op het graf van Felix Dauge en G. Morel-De Bast of de unieke kunstbloemen in beglaasde zinken dozen op het graf van Cam. Van Wonterghem-De Paepe.

———-

  • Het intergeallieerde oorlogsmonument 1914-18

Op de Westerbegraafplaats, op het ereveld “1914-’18” bevindt zich een monument voor de Eerste Wereldoorlog. Dit monument vervangt de graven van burgerlijke slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog, die enkele jaren geleden verwijderd werden.

Carl De Cock was leraar aan de Gentse Academie van Gent van 1909 tot 1940. Hij gaf tekenles en in 1910-1911 startte hij met een klas graveerkunst. Het monument op de Westerbegraafplaats is zijn grootste en meest bekende realisatie. Hij realiseerde ook het bronzen oorlogsmonument Pro Patria (1920; Koninklijk Atheneum, Ottogracht), dat anders dan het monument van de geallieerden een opzwepende retoriek bevat, door de voorstelling van een strijdende naakte man met opgeheven zwaard. Daarnaast maakte hij portretbustes van Virginie Loveling, Adolf Herckenrath, Albijn Van den Abeele en Karel Van de Woestijne (1909). In 1919 verhuisde hij van Gent naar Sint-Martens-Latem. Hij maakte deel uit van de Tweede Latemse Groep.

  • Het oorlogsmonument ter nagedachtenis van de Duitse slachtoffers omgekomen bij het neerschieten van de zeppelin LZ 37 op 7 juni 1915 door de Engelse piloot Warneford is een ontwerp van Prof. Kreis, een fraai monument in arduinblokken met een gestileerde vormgeving geïnspireerd op een antieke tempel geplaatst op een podium. De bezetter heeft dit monument ingehuldigd op 5 januari 1917.

Historie

In de nacht van 7 juni 1915 vocht de Engelse piloot Reginald Warneford een luchtduel uit met de Duitse zeppelin LZ37. Dat was een enorm groot luchtschip, in de vorm van een sigaar, met een lengte van 158 meter en een diameter van 15 meter. Onder de zeppelin is een gondel bevestigd voor de bemanning die het luchtschip besturen.

Rond halfdrie ’s morgens werd Gent wakker geschud door een luide knal. Warneford had het gevecht gewonnen. De Duitse zeppelin, met aan boord 9 bemanningsleden, stortte boven St-Amandsberg brandend naar beneden. Slechts 1 Duitse soldaat overleefde de val.

Brokstukken van de zeppelin vielen op het begijnhof. De negenjarige Odile Maes, die bij haar tante begijntje op bezoek was en boven in een kamertje lag te slapen, stierf toen een wrakstuk het dak doorboorde. Ze werd op 9 juni 1915 op het kerkhof van St-Amandsberg begraven.

De bemanning van de zeppelin zijn vervolgens rond het monument bijgezet. In 1956 werden alle Duitse soldaten (in totaal ongeveer 1300 mannen) overgebracht naar de begraafplaats van Vladslo in West-Vlaanderen. Alleen Otto van der Haegen en Kurt Ackermann, de bestuurders van de LZ37, mochten hun laatste rustplaats behouden op de Westerbegraafplaats.

Op het ereveld “1940-’45” staat een monument voor de Tweede Wereldoorlog opgesteld, te midden de Britse graven van de Commonwealth War Graves Commission.

———-

Op de Westerbegraafplaats kunnen volgende militaire ereperken en militaire graven teruggevonden worden: 

  • Een Belgisch ereperk met rond de 200 Belgische militaire doden uit voornamelijk de Eerste Wereldoorlog (waaronder ook één Congolees) en enkele uit de Tweede Wereldoorlog. 
  • 2 Duitse doden van de LZ 37, begraven voor het monument van de Duitse Zeppelin.
  • 28 Franse doden en 25 Italiaanse doden uit de Eerste Wereldoorlog.
  • 86 Britse doden uit de Eerste Wereldoorlog en 111 Britse doden uit de Tweede Wereldoorlog
  • 12 Russische doden uit de Eerste en 1 Russische dode uit de Tweede Wereldoorlog
  • 1 Nederlander uit de Tweede Wereldoorlog.

Op het Belgisch ereplein rusten de gesneuvelden en krijgsgevangenen onder uniforme grafstèles naar een ontwerp van de Brusselse architect Fernand Symons. De grafzerken bestaan uit een zware arduinen steen, gebogen bovenaan met twee omkrullingen aan de uiteinden en daarop een bronzen plaat met naam en voornaam van de gesneuvelde, met rang en graad en datum van overlijden. Bovenaan een versiering met de Belgische driekleur, schuin of rechtopstaand. De nabestaanden mochten kiezen tussen een leeuw of een kruisje als embleem. De kruisjes op de stèles zijn geen verwijzing naar het religieuze, ze symboliseren het lijden en het martelaarschap. In veel gevallen daarbij de vermelding ‘Stierf voor België’, of ‘Gestorven voor België’ en ‘Mort pour la Belgique’.

In het Belgische perk liggen enkele buitenbeentjes. Vooreerst is er Jean Jacques Ilanga (rij 1 – graf 22) geboren in 1894 te Coquilhatville (het huidige Mbandaka in de Dem. Rep. Congo). Hij bood zich als vrijwilliger aan in het wervingsbureau te Brussel. De belofte dat hij na de oorlog in België zou mogen blijven om er te studeren, trok hem definitief over de streep. Hij werd ingedeeld bij een eliteregiment, het eerste regiment grenadiers – 2° bataljon/1° compagnie. Het regiment werd ingezet in de loopgraven van de IJzer waar Jean Jacques krijgsgevangen genomen werd. Hij overleed aan tuberculose op 11 juni 1916.

Een tweede geval betreft Rubin Arontchick (rij 2 – graf 34), geboren in het Russische Karkoff (het huidige Charkov [XAPKIB] in Oekraïne). Sloeg de joodse familie Arontchick op de vlucht voor de pogroms (gewelddadige jodenvervolgingen)? Droomde ze van een beter leven in de Verenigde Staten, maar mislukten de emigratie plannen? Eén ding is zeker. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog meldde Rubin Arontchick zich als oorlogsvrijwilliger bij het Belgisch leger. Hij werd ingelijfd bij het 3de regiment vande jagers te voet. Al op 7 september 1914 overleed hij. Postuum ontving hij zijn medailles voor bewezen diensten.

Duitse begraafplaats

Op 12 oktober 1914 viel Gent en werd het de hoofdplaats van Etappe IV, ressorterend onder het bestuur van het Vierde Duitse Legerkorps. De Duitsers vorderden op hun beurt een van de grafvelden op voor hun overleden kameraden, waarop de verschillende nationaliteiten kriskras verder door elkaar begraven werden (afb. 1). Een plan van de Westerbegraafplaats uit 1920 toont de juiste lokalisaties aan.

Later werden Duitse gevallenen die her en der in en rond Gent begraven lagen, hier verenigd. Zo werden in januari 1916 een zevental Duitsers ontgraven bij het Militair Hospitaal en bij de Heuvelpoort om herbegraven te worden op plein 18 (het huidige Britse ereveld W.O. II).

Toen de oorlog bleef aanslepen werd deze begraafplaats te klein en moesten aanpalende pleinen ingenomen worden. Talrijke gewonde Duitsers werden immers naar Gentse hospitalen overgebracht waarvan er velen hier overleden. De stad Gent moest natuurlijk instaan voor de kosten van aanleg. Naast het oorspronkelijke veld werd een afzonderlijk Duits soldatenkerkhof of ‘Ehrenfriedhof’ ingericht (afb. 2).

De ‘Atlas Goetghebuer’ in het Gents Stadsarchief bewaart een plattegrond van het ‘Westerkerkhof’ met aanduiding en nummering van de graven van de in 1914-1918 gevallen Duitse soldaten. Dit plan dat een situatie van het eerste deel van het Duits militair veld weergeeft (waarschijnlijk tot in 1915 ) werd in 1918 gevonden in het Militair Hospitaal. Andere gevallen Duitsers werden nog tijdens de oorlog op verzoek van hun familie rechtstreeks overgebracht naar Duitsland.

Op 25 januari 1915 schreef Virginie Loveling: “De Duitschers liggen allen in een gelijk langwerpig graf, gescheiden door een smalle strook gronds: deze zijn omzet met grauwe tegels. Op ieder – zonder terpje – staan planten met altijd blijvend groen: yuccas, thyas, aucubas, maar die er tot dusverre niet toe besloten hebben te willen groeien in de kille winterlucht. Overal liggen kronen van gevlochten dennentakken, van kerslaurier en hulst, met zijn glimmende, grillig gekrulde en stekelige bladeren en zijn bessentrosjes, als bloeddruppels rood.”

Krijgsgevangenen

Ook Britse, Franse, Italiaanse en Russische in Gent overleden krijgsgevangenen werden op de Westerbegraafplaats ter aarde besteld. Uit verschillende bronnen (o.m. de dagboeken van Virginie Loveling) weten we dat er in Gent in die periode een (of meerdere?) krijgsgevangenkamp(en) waren. Volgens een studie ‘Gentbrugge 1830 – 1940’ werden ze meestal ondergebracht in bedrijfsgebouwen, bv textielfabrieken, die tijdens de oorlog leeg stonden bij gebrek aan werk en waarvan er heel wat in Gent waren.

Marc Baertsoen noteerde in zijn ‘Notes d’un Gantois sur la Guerre 1914-18’ op 4 november 1917: “Gedurende de eerste dagen van november werden de begraafplaatsen zoals gewoonlijk druk bezocht en iedereen was verwonderd te zien hoe het nieuwe gedeelte van het Gemeentekerkhof, pas eind 1911 geopend, reeds gevuld was met graven, vooral graven van soldaten gestorven tijdens de oorlog, soldaten van alle nationaliteiten. Al deze graven van soldaten tot gelijk welke nationaliteit zij ook behoorden, liggen, het ene naast het andere, in het rechtse gedeelte van het kerkhof. Het zijn er reeds honderden, vooral van Duitse soldaten, waarschijnlijk hier gestorven in de ambulances.

Er zijn ook talrijke graven van Belgische, Franse en Engelse soldaten, waarschijnlijk krijgsgevangenen, gewond of ziek, die aan hun verwondingen of ziekten bezweken zijn sinds zij in de handen van de Duitsers zijn (eigen vertaling). Tenslotte zijn er enkele graven van Russische soldaten, waarschijnlijk ook krijgsgevangenen, die door de Duitsers tewerkgesteld waren in de ‘Clouterie des Flandres’ (Puntfabriek) van Gentbrugge of elders in onze agglomeratie, er ziek geworden zijn en gestorven zo ver van hun geboorteland. Al deze graven zijn op sobere maar uniforme wijze voorzien van een houten kruis, in het zwart geverfd, met vermelding van de naam van de soldaat, nationaliteit, de militaire eenheid waarvan hij deel uitmaakte en beplant met levende planten.”

In totaal werden 84 Britten begraven op de Westerbegraafplaats tijdens de Eerste Wereldoorlog. Van hen weten we dat ze alleen op doortocht waren in Gent om naar kampen in Duitsland overgebracht te worden.

Naast de hierboven vermelde werden er Fransen begraven op de Westerbegraafplaats die uit een Gents krijgsgevangenkamp kwamen en werden gedood bij een geallieerde luchtaanval op de Dokken op 7 augustus 1918: Ducuing Marie (Franse krijgsgevangene, geboren 8.9.1890, Regiment d’Infanterie 156 en Grand Jean (Frans krijgsgevangene, geboren 26.02.1881, Regiment d’Infanterie 414.

Gedenkteken Franse gesneuvelden

Dit gedenkteken op de Westerbegraafplaats, opgericht in 1900 door de “Société de Bienfaisance de Gand” ter ere van 8 Franse soldaten, slachtoffers van de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871, overleden in de Gentse hospitalen waar ze in september 1870 voor verzorging waren opgenomen. (Zie inventaris “In Steen en Brons van Leven en Dood”, Gent, 1981, p.96.)

Later werden ook de data van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog toegevoegd. Het monument, ontworpen door beeldhouwer Hippolyte Leroy, toont een levensgrote, bronzen infanteriesoldaat die neerzijgt tegen een hardstenen obelisk.

Op de vroegere Kulderschool aan de Martelaarslaan werd in 1993 door “Souvenir Italien” een gedenkplaat aangebracht ter ere van de Italiaanse soldaten die daar in 1918 omkwamen. De Italianen werden waarschijnlijk gevangen genomen tijdens de strijd om Zuid-Tirol tussen de troepen van Italie en Oostenrijk-Hongarije (Slag om Caporetto, Slovenië). Foto’s bewijzen dat ook de Italiaanse krijgsgevangenen elders door de Duitse bezetter tewerkgesteld werden, maar of dat ook in het Gentse gebeurde, is niet geweten. Zo moesten de Italianen in het bezette West-Vlaanderen, net als de Russen, zware arbeid verrichten aan de spoorlijn Gent-Tielt-Diksmuide bijvoorbeeld. Of zij werden verplicht Duitse doden die te dicht bij het front waren begraven, naar elders over te brengen.

Pas rond 24 juni 1922 vatte de Gentse Gemeenteraad het plan op afzonderlijke perken per nationaliteit aan te leggen. Van deze herschikking werd een plan opgemaakt door majoor Michelet (Dienst Militaire Begraafplaatsen) en inspecteur Maes. Hiervoor moesten 172 Belgen, 84 Britten, 24 Italianen en 12 Russen (in totaal 322) die tussen de Duitsers begraven lagen, ontgraven worden en herbegraven op de nieuwe perken. Hun plaatsen zouden ingenomen worden door ontgraven Duitsers, die herbegraven werden op de vrijgekomen plaatsen. Bovendien moest er plaats voorzien worden voor nog eens 69 en 25 Belgische soldaten die op andere begraafplaatsen lagen of waarvan de familie om overbrenging naar de Westerbegraafplaats had verzocht.

———-

We citeren werk van:

  • Jan Antheunis: bronzen beelden op de graven van Jan Gelaude en De Gezelle
  • Jacques de Lalaing: de engel op het graf van Fernand Scribe
  • Paul De Vigne: bronzen borstbeeld van Lieven De Winne en bronzen praalgraf van H. Metdepenningen
  • Isidoor Dubrucq: stenen reliëf op het graf van Emmanuel Spanoghe, de portretmedaillons van Napoleon Destanberg, Karel Ondereet, Antoon Van Eenaeme en Charles Carels
  • Domien Ingels: bronzen portret van R. Baele en bronzen hazewind op het graf van G. Beernaerts-De Schamphelaere
  • Hyppolyte Le Roy: bronzen beeld op het monument voor de “soldats français 1870-71”, bronzen portretmedaillon van Isidoor Van de Weghe, bronzen borstbeelden van Ch. Gevaert, Charles De Waegenaere en Paul Van Heuverswyn, bronzen beeld en portretmedaillon van E. De Schamphelaere
  • Louis-Jean Mast: bronzen borstbeeld van César De Cock, het marmeren Athenabeeld op het graf van de familie Coppieters, een portretmedaillon van Pieter Heckers en een bronzen beeld op het graf van Edmond Paternotte
  • Emiel Poetou: grafmonument van Roza De Guchtenaere
  • Leon Sarteel: bronzen vrouwenfiguur op eigen graf
  • Louis-Pierre Van Biesbroeck: portretmedaillons van Auguste Corkole en Julia Van Biesbroeck
  • Jules-Pierre Van Biesbroeck: bronzen beeld op het graf van Edmond Van Beveren
  • Charles van Poucke: hergebruik van marmeren putti op de grafstele van P. Voituron
  • Geo Verbanck: bronzen portretten van Jacques Finjaer, O. Roels en R. Rowan, bronzen reliëf van Gallet-Van Cauteren en V. De Waele, marmeren borstbeeld van C. Devienne, arduinen beeld op het graf George Verbanck-Autrique
  • voormannen in de Vlaamse strijd: Roza De Guchtenaere (1875-1942), (beeldhouwwerk E. Poetou) en Hippolyte Meert (1865-1924)
  • socialistische politici: Edouard Anseele (1856-1938), door beeldhouwer Paul Wissaert; Edmond van Beveren (1852-1897) en Jan Foucaert (1850-1910) grafmonumenten van Jules Van Bies¬broeck jr.; Jan Samijn (1869-1933) en Alfred De Smedt (1901-1944), door beeldhouwer Achiel De Maertelaere
  • liberalen: Baron Emile Braun, burgemeester (1849-1927); Graaf Charles de Kerchove de Denterghem, burgemeester (1819-1882); Graaf Oswald de Kerchove de Denterghem (1844-1906); Hippolyte Lippens, burgemeester (1847-1906); Hippolyte Metdepenningen (1799-1881), (beeldhouwer Paul de Vigne)

Hoogleraars: Eugène Dauge (1858-1939); Paul Frédéricq (1850-1920); François Laurent (1810-1887); Adolphe Pauli (1820-1895)

  • toondichters: Edward Blaes (1846-1909), (beeldhouwer Jan Ver-cauteren); Pieter Heckers (1863-1891); Karel Miry (1823-1889); Oscar Roels (1864-1938), (beeldhouwer G. Verbanck)
  • kunstschilders: César De Cock (1823-1904), beeldhouwer L.-J. Mast; Lieven De Winne (1821-1880), beeldhouwer P. De Vigne, architect Edmond De Vigne; Frits Van den Berghe (1883-1939); Charles Joseph van Loo (1846-1904), (beeldhouwer Jules Van Biesbroeck jr.); Theodoor en Jozef Vermeulen, beeld¬houwer Jules Van Bies¬broeck jr.
  • beeldhouwers: Isidoor Dubrucq (1844-1886), beeldhouwer Karel de Kezel; Hippolyte Le Roy (1857-1943); Olivier Piette (1885-1948); Leon Sarteel (1882-1942); Louis-Pierre Van Biesbroeck (1839-1919); Antoon Van Eenaeme (1827-1873); Geo Verbanck (1881-1961)
  • letterkundigen: Cyriel Buysse (1859-1932); Lodewijk Lieve-vrouw (1862-1951); Virginie Loveling (1836-1923); Jean Ray (1887-1964); Karel August Vervier (1789-1872)
  • grafici: Jules De Bruycker (1870-1945); Victor Stuyvaert (1897-1974).

———-

Wel degelijk een verband tussen aanranding 14-jarig meisje en zelfdoding: zaak van zedenfeiten op Westerbegraafplaats mogelijk naar assisen

30.6.2022 – De zaak rond de zedenfeiten op de Westerbegraafplaats in Gent in mei 2021, waarbij het 14-jarige slachtoffer na de feiten uit het leven stapte, moet voor een hof van assisen behandeld worden omdat er een causaal verband is tussen de aanranding en de zelfdoding. Dat oordeelt de Gentse correctionele rechtbank, die zich onbevoegd verklaarde om uitspraak te doen over de twee meerderjarige beklaagden. De verdediging laat alvast weten dat ze in beroep gaat tegen het vonnis.

De feiten vonden plaats op 15 mei 2021 op de Westerbegraafplaats in Gent. Het meisje van 14 werd aangerand en beelden ervan werden via sociale media verspreid. Het slachtoffer zou de beelden gezien hebben en stapte vier dagen na de feiten uit het leven.

De politie kon vijf verdachten oppakken. Het ging om drie minderjarigen en twee meerderjarigen. De twee meerderjarige verdachten werden aangehouden op verdenking van verkrachting, aanranding van de eerbaarheid en het nemen of verspreiden van beelden van een persoon die een expliciete seksuele daad stelt en van wie de persoonlijke levenssfeer geschonden kan worden, maar de raadkamer verwees hen alleen voor aanranding van de eerbaarheid. De drie minderjarige verdachten werden naar de jeugdrechtbank verwezen.

Er waren volgens het onderzoek geen aanwijzingen dat er sprake was van een groepsverkrachting op het kerkhof en er werd volgens de raadkamer geen rechtstreeks verband aangetoond tussen de feiten en de zelfdoding. De rechtbank gaf bij de inleiding van de zaak in maart echter aan dat de twee meerderjarigen zich ook moesten verdedigen voor de eventuele verzwarende omstandigheid van de dood van het slachtoffer.

Het openbaar ministerie vorderde voor de twee meerderjarigen een celstraf met probatie-uitstel. Voor de 20-jarige verdachte ging het om achttien maanden en voor de 19-jarige verdachte om twee jaar. Volgens de aanklager was een rechtstreeks verband tussen de feiten en de zelfdoding ook niet aan te tonen en de verdediging pleitte dat het meisje ook voor de feiten zwarte gedachten zou gehad hebben.

De rechtbank oordeelde donderdag dat er echter wel een causaal verband is tussen de aanranding en de zelfdoding en verklaarde zich daarom onbevoegd. “Wij zijn absoluut tevreden met wat de Gentse rechtbank beslist heeft”, zegt Stephen Schellinck, advocaat van de familie van het slachtoffer. “Wij waren al van mening dat er een verband was, en dat is nu door de rechtbank bevestigd. Voor de familie van het meisje is dat een enorme erkenning.”

“De rechtbank heeft zich gesteund op twee belangrijke elementen in het dossier”, gaat Schellinck voort. “Enerzijds de berichten die het meisje nog stuurde na de feiten naar enkele van haar vrienden. Daarin schreef ze dat de feiten de druppel waren. Dat ze niet meer wou leven door wat er was gebeurd. Anderzijds kenden de twee meerderjarige verdachten haar al op voorhand. Ze waren goed bevriend met haar en wisten dat ze het mentaal heel moeilijk had. Ze was kwetsbaar. Op het moment van de feiten hebben de twee beklaagden daar misbruik van gemaakt, met alle gevolgen van dien.”

Doordat de correctionele rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard, zal de zaak voor het Gentse hof van assisen moeten worden bepleit. Maar de verdediging laat weten dat ze in beroep gaat tegen het vonnis. Raan Colman, de advocaat van een van de verdachten, is het namelijk oneens met de beslissing van de correctionele rechtbank om de zaak te herkwalificeren. “Wij gaan in beroep omdat de juridische analyse niet klopt. Er is volgens ons geen oorzakelijk verband tussen de wanhoopsdaad van het meisje en de feiten, want er waren voordien al pogingen. Het is bijzonder schrijnend dat de vader van het meisje geen onmiddellijke hulp kon vinden binnen de jeugdpsychiatrie. Deze zaak toont aan dat we op vlak van psychiatrische hulpverlening nog serieuze stappen moeten zetten in dit land.”

De advocaat laat nog weten dat zijn cliënt zwaar is aangeslagen door de beslissing. “Hij heeft dit uiteraard nooit gewild. Hij heeft zich tijdens de feiten te veel laten meeslepen door een onwenselijke groepsdynamiek. Het was dan nog een van de minderjarigen die het voortouw nam. Mijn cliënt staat sociaal en intellectueel niet in sterke schoenen en kon nooit inschatten wat de gevolgen van zijn daden waren”, besluit Colman.

Als ook het hof van beroep een verband ziet tussen de aanranding en de zelfdoding van het veertienjarig meisje, moet de zaak weliswaar nog voor Hof van Cassatie worden gebracht, dat bekijkt of de rechtszaak correct is toegepast. Zo kan het proces mogelijk pas binnen twee jaar van start gaan in het hof van assisen.

———-

Zaak Westerbegraafplaats: daders niet naar assisen

18.4.2023 – Er is geen bewezen oorzakelijk verband tussen de zedenfeiten van 14 mei 2021 op de Westerbegraafplaats en het overlijden van het 14-jarige slachtoffer 5 dagen later. Dat heeft het Gentse Hof van Beroep vandaag beslist. De correctionele rechtbank verklaarde zich eerde onbevoegd.

Het meisje van 14 werd op de Westerbegraafplaats aangerand. Er werden beelden gemaakt en verspreid via sociale media. 5 dagen na de feiten stapte het meisje uit het leven. 2 meerderjarigen werden aangehouden. Maar het Hof van Beroep oordeelde vandaag dat het verband tussen de feiten en het overlijden niet als oorzaak kan bewezen worden. De twee mannen moeten dus niet naar assisen. Ze werden wel veroordeeld tot 18 en 30 maanden cel, waarvan 15 en 27 maanden probatie-uitstel. Er is nog cassatie mogelijk. Wie vragen heeft over zelfdoding kan bellen naar het nummer 1813 of surfen naar http://www.zelfmoord1813.be

———-

Bron :

https://inventaris.onroerenderfgoed.be/ – Digitaal beschermingsdossier DO002005, Westerbegraafplaats 1996

https://www.pzc.nl/gent – Sabine Van Damme 24.6.2019

https://geertvandamme.blogspot.com/

https://openjournals.ugent.be/gt/article/68196/galley/192443/view/

CAPITEYN A.-DECAVELE J. 1981: In steen en brons. Van Leven en dood, Gent.

WYLLEMAN L. 1973: Architekt Adolphe-Edouard-Theodore Pauli 1820-1895, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, 193-203.

DHANENS P. 2016: Militaire graven op de Westerbegraafplaats te Gent, Ghendtsche Tydinghen 45.4-5, 276-292.

S.N. 2015: Westerbegraafplaats. Themawandeling: Eerste Wereldoorlog (voor volwassenen), Gent.

Depestel Sarah 2009: Monumenten ter ere van gesneuvelden uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog in Gent: een (kunst)historisch overzicht met voorstellen ter bevordering van de instandhouding en eventuele restauratie, Masterproef Monumenten- en Landschapszorg, Artesis Hogeschool Antwerpen.

https://www.vrt.be/vrtnws/nl/ – 2018.01.05

https://www.youtube.com/ Westerbegraafplaats Gent – Edwin Plasschaert 27.10.2023

https://www.hln.be – Pieter Jan Dhollander, Sibren Dejaegher 30-06-22

https://www.avs.be – 18.4.2023

Klik om toegang te krijgen tot 20190212_DO_Beheerplan%20Westerbegraafplaats_finaal.pdf

Gendtsche Tydinghen : MILITAIRE GRAVEN OP DE WESTERBEGRAAFPLAATS TE GENT – Piet Dhaenens

https://docplayer.nl/160465637-Wat-er-gebeurde-met-de-begraafplaatsen-aan-de-gebroeders-de-smetstraat-en-de-wasstraat.html

https://inventaris.onroerenderfgoed.be/

(1) ANDRÉ CAPITEYN en J. DECAVELE, In steen en brons van leven en dood. Inventaris van de waardevolle grafmonumenten en portretgalerij van verdienstelijke personen rustend op de begraafplaatsen van de stad Gent, Gent, 1981, pg. 11.
(2) Geschiedenis van Brugse Poort – Rooigem, 25 september 2014 (https://stad.gent/brugse-poort-rooigem/over-de-wijk/geschiedenis-vanbrugse-poort-rooigem).
(3) PAUL ROGGHÉ, ‘De joden en hun geschiedenis te Gent’, Ghendtsche Tijdinghen, jg. 2, nr. 3 (1973), pg. 54.

Onroerend erfgoed : De geschiedenis van de Gentse begraafplaatsen in de 18de en 19de eeuw te Gent – Anne-Mie Havermans, 2017 (Zelfstandig kunsthistorica)

https://visit.gent.be/

https://www.flickr.com/ArcheoNet Vlaanderen Gedenkteken Franse gesneuvelden, Gent

https://www.kerknet.be/

https://openjournals.ugent.be/gt/article/67831/galley/192079/view/

https://openjournals.ugent.be/gt/article/67498/galley/191753/view/

https://beeldbank.stad.gent/

https://historiek.net/hoe de dood uit het westen verdween

Van Gent tot Genève: Louis Varlez, een biografie

Le suprême hommage: De omgang met de dood van koninklijke en politieke elites in België tussen 1830 en 1940 – Christoph De Spiegeleer 2020

https://nl.wikipedia.org/wiki/Crematorium

https://www.belgium.be/nl/familie/overlijden/crematie

Joodse afscheidsrituelen