Mammelokker

De Mammelokker was eertijds een stadsgevangenis dat deel uitmaakte van het gebouwencomplex rond het Belfort. De huidige Mammelokker is de vroegere ingang tot de stadsgevangenis. In die tijd waren de gevangenhokken in de benedenzaal van de Lakenhal tot februari 1902. Een bijgebouwtje is bij de oprichting van de Lakenhalle afgebroken.

Vroeger was het niet de gewoonte “gestraften” op te sluiten. Voor de overheid betekende dit immers een bijkomende, onderhoudende kost. Naar de gemeenschap toe was het beter een voorbeeld te stellen door openbare bestraffingen zoals de brandstapel, de galg, lijfstraffen, etc. Op termijn waren korte opsluitingen noodzakelijk in afwachting van een definitieve straf.

Aan de Korenmarkt, op de plaats waar sinds 1910 het oude postkantoor was ondergebracht en momenteel een grootwarenhuis, was van 1296 tot 1716 een veel kleiner gebouw gevestigd, het “Ammenie”. Het was de woning van de Amman, de stadsambtenaar die tot taak had gedetineerden te onderhouden en vooral te bewaken. Voor 1294 is vastgesteld dat de Amman gevangenen willekeurig liet opsluiten in “huizen” indien deze beschikbaar waren. Blijkbaar was er geen stedelijke gevangenis aanwezig.

De oprichting van het gevang was naar analogie met twee gevangenissen uit Parijs nl. “Le Grand Châtelet” en “Le Petit Châtelet”. Reeds in 1307-1308 wordt er een eerste maal verwezen naar “Castelet” om in 1334-1335 te worden beschreven als “Chastelet” en dit nog tot in de 18e eeuw. Dat waren van oorsprong versterkte kastelen bekend omwille de Vlaamse edellieden die daar waren opgesloten door de meinedige koning Philippe Le Bel. Deze hadden Philippinna, dochter van Gwijde van Dampierre, vergezeld als gijzelaarster naar Parijs om daar als dochter van de koning te fungeren.

Onder de Gentenaars was het al vlug gekend onder het chastelet, saesselette,  sosselet, saestelette, sausselet, etc. Ook de verschillende afdelingen en cellen kregen een naam gelinkt aan het Franse systeem nl. Roovers Muyte,  Cattegat, Tooveres Muyte, Vrouwe Camer, Put, Israëls Muyte, Suyckerlaetgieën, etc. Ter vergelijking de Franse benamingen: la boucherie, la barberie, le puit, les chaînes, la grièche, … .

In 1716 besloot de Gentse magistraat voor de sluiting van het bouwvallige Ammenie Chastelet (stadsgevangenis) aan de Korenmarkt. Het zou nog tot 1741 duren vooraleer een nieuw, volwaardig gebouw voor gedetineerden zou worden opgetrokken. Ondertussen werd onderdak verleend aan de “pensionaires” in een gedeelte van het St.-Jorishof.

De Mammelokker is in 1741 in gebruik genomen als onderkomen voor de cipiers van de stadsgevangenis gelegen in de crypte van de Lakenhal. Het is de Gentse beeldhouwer Jan Anteunis die in 1962 de Mammelokker ontwierp uit een blok witte steen nadat het originele ontwerp compleet verweerd en niet meer te herstellen bleek.

Grapoudbaby

Wat betreft de werking aangaande de stadsgevangenis

Het College van Burgemeester en Schepenen is met het toezicht van de stadsgevangenis belast. Eén van hen controleert wekelijks de toepassing van de reglementen. Hij waakt er over dat de namen van de gevangenen in het register worden opgetekend en ontvangt de klachten. Voor het inwendig bestuur van de gevangenis wordt een bewaker aangesteld. Deze moet kunnen lezen en schrijven in beide landstalen. De cipier legt de eed af in de handen van de burgemeester. Zijn jaarwedde bedraagt 141,75 gulden of 300 frank (7.50€). Tevens heeft hij een woning ter zijner beschikking. De cipier bewaart de sleutels van de gevangenis en is persoonlijk verantwoordelijk voor de vluchtpogingen en voor alle mogelijke gevolgen van zijn nalatigheden. Daarenboven mag hij noch aan de gevangenen noch aan de bezoekers eetwaren of drank verkopen. Hij mag aan niemand toelaten kontakt te nemen met de opgeslotenen zonder toelating afgeleverd door de bevoegde overheid. Het eten, dat door de familie van een gevangene wordt gebracht, zal onmiddellijk door de cipier aan de opgeslotene worden bezorgd. Sterke dranken zijn verboden.

De cipier moet de gevangenen met zachtheid en menslievendheid behandelen. Het is hem verboden in geval van ongehoorzaamheid of slechte wil hun een straf op te leggen. De bewaker moet dagelijks een verslag opstellen en afgeven op het politiebureau. Elke gevangene ontvangt dagelijks 1,5 liter soep en 1,5 Gents pond brood (649 gram) samengesteld uit 2/3 tarwe en 1/3 rogge. De rantsoenen worden uitgedeeld om elf uur. Elke gevangene ontvangt bovendien een bussel stro van 15 Gentse pond. Het stro wordt vernieuwd om de tien dagen. ’s Winters heeft de gevangene recht op een deken. De gevangenen veroordeeld door de politierechtbank en die enkele tijd in de gevangenis moeten blijven, ontvangen een strozak met tien pond stro. Het stro wordt om de zes weken vernieuwd. De cipier ontvangt als vergoeding voor het leveren van brood, soep en stro een vergoeding van 28,35 Hollandse cent per dag en per gevangene.

Het inwendig reglement voorziet een scheiding tussen mannen en vrouwen. De gevangenen mogen dagelijks “een luchtje scheppen” : de mannen ’s winters van 8 tot 12 en van 1 tot 3 uur, ’s zomers van 7 tot 11 en van 1 tot 6 uur. De vrouwen hebben minder rechten : ’s winters enkel van 3 tot 5 uur en ’s zomers van 6 tot 7 uur. De kamers en gangen worden driemaal per week geschuurd (dinsdag, donderdag en zaterdag). Best zich dus laten opsluiten op zaterdagnamiddag tot maandagochtend, dan moet je niet schuren. De lokalen worden tweemaal per jaar gekalkt op kosten van het stadsbestuur. De stadsgeneesheer bezoekt dagelijks voor negen uur de gevangenis. Hij verzekert zich van de gezondheidstoestand van de opgeslotenen, laat de zieken naar de infirmerie overbrengen en schrijft de nodige geneesmiddelen voor die door de stadsapotheker worden geleverd op kosten van het stadsbestuur. Bij overlijden van een gevangene zal de cipier er aangifte van doen aan de burgerlijke stand.

Op 22 februari 1902 werd na 161 jaar trouwe dienst, de Gentse stadsgevangenis uit de Mammelokker overgebracht naar een gebouw dat ooit deel had uitgemaakt van het klooster Sint-Jan in d’ Olie, dat in 1717 op de Vlasmarkt was gebouwd. Zoals bekend kreeg het laatstgenoemde gebouw bij het begin van de 19e-eeuw de naam van “’t Rolleke” omdat er in de Franse tijd een “schuiflade” werd aangebracht. Langs deze lade konden gewetenloze ouders of bedrogen “jonge dochters” hun pasgeboren kinderen naar het binnengebouw laten “afrollen” om door de openbare onderstand opgevoed te worden.

Maar het is eveneens in “’t Rolleke” dat ook talloze Gentenaars door de politie werden opgesloten om er te bekomen of af te koelen van een wat uit de hand gelopen nachtje uit.  

gent-22-01-2013-014

De gevel van de Mammelokker is genoemd naar het verheven beeldhouwwerk dat de “Romeinse liefdadigheid” weerspiegeld (Caritas Romana-legende). Het is opgericht in 1741 door bouwmeester David ’t Kindt. Het deed dienst als cipierswoning palend aan de stadsgevangenis die zich tot februari 1902 in de benedenzaal van de Lakenhalle bevond. De legende van de mammelokker wordt beschreven door Valerius Maximus in zijn “Facta et dicta memorabilia” uit het jaar 31 nC.

Het is het verhaal van Cimon en zijn dochter Pero. Cimon was een opstandeling die in de gevangenis vertoefde en de hongerdood zou sterven voor zijn wandaden. Enkel zijn dochter Pero had bezoekrecht. Toen weken verstreken en Cimon nog teken van leven gaf bespiedde de cipier het tweetal tijdens het bezoek van zijn enige dochter Pero. Wat bleek? Telkens de dochter, die net bevallen was, haar vader bezocht gaf ze hem de borst waardoor zij hem in leven hield.

De vorst, door dit voorval aangegrepen, liet onmiddellijk Cimon vrij en gaf opdracht boven de toegangspoort een kunstwerk te plaatsen als blijvend aandenken aan deze gebeurtenis.

Wat betekent mammelokker eigenlijk?

Capture d’écran (953)
M. Van Wesemael – GT 1974 (Vol3 N°2)

De allerlaatste die in de Mammelokker voor één nacht werd opgesloten, was de liedjeszanger en “componist” Jan (de) Huyghe. Deze levenslustige drinkeboer bracht er, vrolijk en welgezind naar het schijnt, de nacht door van 21 op 22 februari 1902. De “wekkering” of beiaard op het nabijgelegen Belfort had hem daarbij geholpen om de tijd door te komen.

Toen hij ’s anderendaags ’s morgens zijn vrijheid terugkreeg, dichtte hij als afscheid van de Mammelokker een treurlied. Met begeleiding van zijn harmonica zong hij het in de straten van de stad.

Julius De Hulsters, een nu geheel vergeten, uit Eeklo afkomstige amateur-volkskundige, heeft het eerste en het laatste “koeplet” ervan meegedeeld. De andere kende hij niet maar de twee strofen die hij zich wel herinnert werden het meest en het langst door de Gentenaars nagezongen. De zangwijze was: En mijn lief die es ne spinner. Dit lied komt echter ook voor op een los, aan één zijde bedrukt folioblaadje dat door de Drukkerij Van den Hoeck te Gent werd op de markt gebracht. Het vermeldt geen datum of naam van de zanger, maar de tekst is die welke aan Jan (de) Huyghe wordt toegeschreven.

Adieu aan ‘”De Mammelokker

Ge zijt ne spinder of ne dokker,

Een schooiersjonk, een edelmanskind,

Bekent, de Gentsche Maromelokker

Is iets dat g’ elders nie en vindt!

Er is, – daarom mijn droeve klachten,

Voorzeker in onz’ schoone stad,

Geen monument, dat, zelfs bij nachte

Zoodanig veel bezoekers had!

Refrein

Beziet alleenlijk de façade:

Van kinderliefde is ‘teen model

Nooit zag men in een kavalkade

Iets dat zoo flink is en zoo wel.

De vreemdeling die er komt naar kijken

Die staat genageld aan den grond

En laat er zijn bewondering blijken

Al mêe het water in den mond.

Refrein

Wanneer men na een ferme geute Van dobbelen uitzet of van kwak,

Geknipt werd midden in de leute

Ge zat daar stil op uw gemak.

En als ge waart in staat van gratie,

Men bracht u een proces-verbaal

Dat was een soort van invitatie

Al voor het lollekens tribunaal.

Refrein

Zij die er werden ingelaten

Die leefden sober en gezond,

Want al de voedseis die zij aten

Die pikten nooit in hunnen mond

En alles wat men u kwam schinken,

Was overvloedig, maar zoo fijn,

Dat men een heelen dag kon drinken

En zonder ongesteld ‘te zijn.

Refrein

Gij zat daar onder dezen toren,

Dien men met fierheid ’t Belfort noemt,

Waar men den gulden draak ziet gloren,

Waar klokke Roeland, zoo beroemd,

Aan al de volken gaat verkonden

Of ’t feesten of het stormen zal

Gij voeldet ’t hert gansch opgewonden

Gij waart vrijburger heel en al!

Refrein

En al die schoonheid moet verdwijnen

Wâ kop heeft dat nu toch beraamd!

Mijn Gentsche ziele zal verkwijnen

Ik sta verpletst, ik ben beschaamd!

Komt nu na ’t een of ’t ander dingsken

Madam Politie aangewaaid,

Men wordt er lijk een vondelingsken

Onnoozel in de Roll’ gedraaid!

Refrein

Och God, wä triestig avonture

De mammelokker die heeft er gestaan

Dat is toch wel een zotte kure

We moeten nu allen naar ’t Rolleken gaan.

Daar weet men nog van tijd of ure

Men hoort er zelfs geen wekkring slaan

Salut demeure chaste et pure

Adieu! Adieu! met een bloedig getraan

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 2002 – Vol31 N°3

Ghendtsche Tydinghen 1974 – Vol3 N°1

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.