Dokwerker

SCHETS VAN DE GESCHIEDENIS VAN DE GENTSE DOKWERKERS 1872 -1902

Naar aanleiding van stakingen door Gentse dokwerkers vonden wij het raadzaam eens na te gaan hoe het arbeidsproces verliep eind 19e eeuw. Waaruit bestond het werk aan de haven? Wie was er betrokken? Hoe ontstonden en ageerden de syndicaten van de dokwerkers? Welke houding namen de dokkers aan tegenover de syndicaten, de patroons en de openbare macht? Kortom, hoe leefde en arbeidde de dokwerker in zijn haven?

Om de gedachtenwereld, de reacties, de geestesgesteldheid van dokwerkers eind 19e eeuw te begrijpen moeten wij hem nauwkeurig plaatsen in het maatschappelijk bestel waarin hij toen verplicht was te leven. België was in het laatste kwart van de 19e eeuw het paradijs van de kapitalisten. Tussen de geletterde bezitter, die zowel de economische als de politieke macht bezat, en de ongeleerde bezitsloze, die enkel over zijn lichaamskracht kon beschikken, gaapte een onoverbrugbare klasseafgrond. De sociale wetten, na de onlusten in Wallonië in 1886 gestemd, waren niet alleen ondoeltreffend maar ook zelden toegepast. De huidig sterk gestructureerde syndicaten van fabrieksarbeiders en de arbeiderspartijen danken hun ontstaan aan die primitieve bonden die gegroeid zijn uit de miserie en de hardnekkige strijd voor het bestaan van het proletariaat, dat in opstand kwam tegen zijn slaaflijk lot.

1. De werkverdeling in de haven

De haven van Gent breidde zich uit. Door de verdieping van het kanaal van Terneuzen en de verbouwing van de sluis te Sas van Gent, welke werken in 1885 beëindigd waren, werd het verkeer op deze waterweg intenser. De haven van Gent breidde zich uit. Tegenover de dokwerkers stonden de scheepsmakelaars die een aantal “stevedores” (stuwadoor) of bazen belastten met het laden of lossen van de schepen. Deze bazen, met hun “foremannen” (meesterknecht, ploegleider), wierven dan op hun beurt de dokwerkers aan. Te Gent had men ook nog de oude corporatie “de stukwerkers”, die zich eveneens gelastten met het laden en het lossen van boten. De meeste van deze stukwerkers waren bemiddelde boeren.

Het streng reglement van deze gilde beperkte het aantal leden tot 65 (in 1891 waren er 63 stukwerkers), bepaalde het inkomgeld op 800 fr., aanvaarden slechts werknemers tot 30 jaar toe voor een proeftijd van 1 jaar. Die werknemer moest bovendien over een grote spierkracht beschikken. Een deken en 4 onderdekens stonden in voor de administratie. Indien er een overvloed aan werk was wierven de stukwerkers gewone werklieden aan. Deze kregen rond 1891 een dagloon betaald van 2,5 tot 3fr. Zijzelf verdienden het dubbele of zelfs driemaal zoveel. De stukwerkers verdeelden zich in ploegen om het werk uit te voeren. Het verdiende geld werd in de gemeenschappelijke kas gestort, waaruit dan ieders loon betaald werd.

2. Misbruiken

De stuwadoors (bazen) hielden op het einde van de 19e eeuw de dokwerkers in een ellendige toestand. Het was dan ook niet verwonderlijk dat er talrijke stakingen tegen deze tussenpersonen zouden uitbreken. Zowel de stukwerkers als de bazen buitten de dokwerkers op verschillende manieren uit. De baas, die van het kantoor het geld ontving om de dokkers uit te betalen, hield dikwijls het leeuwenaandeel voor zich.

Een ander vernuftig systeem van uitbuiting was het uitbetalen van het loon in herbergen. De baas, een familielid van hem of één van zijn “foremannen”, hield een herberg open waar dan de lonen aan de dokwerkers uitbetaald werden. De dokkers waren de beste klanten, daar zij voldoende moesten drinken om hun werk te kunnen blijven behouden. Daar het alcoholisme een alom verspreide kwaal was, hadden zij soms meer gedronken dan het bedrag van hun loon, waardoor zij zonder één rooie duit huiswaarts keerden of. bij de baas in het krijt stonden.

3. De syndicaten van de dokwerkers: ontstaan, werking en resultaten

Deze ruwe dokwerkers, die veracht werden door de andere werklieden, verenigden zich in 1886 in de socialis­tische “Gentse Dokwerkersbond”, waarvan Frans Temmerman alias “Frans de Boer” de voornaamste leider was. De antisocialistische en liberale bonden werden slechts rond 1900 gesticht, die minder talrijk waren dan de socialistische. Het ledental van de socialistische bond was onderhevig aan sterke schommelingen.

De eisen van de dokwerkers kwamen vooral naar voren in de stakingen. Naast de traditionele eisen zoals loonsverhoging, geen loonsvermindering, vermindering van de arbeidsduur, eerbiedigen van de gesloten overeenkomsten, uitsluiting van een zekere baas, afschaffing van het jeneverdrinken,… stelden zij eveneens meer praktische, efficiënte eisen zoals het recht zich aan te sluiten bij de vakvereniging, het uitschakelen van tussenpersonen (zelfbestuur) en het recht van controle op de boeken.

Een eerste beschreven staking greep plaats in 1885. Het dagblad Vooruit, uitgegeven vanaf 1884, gaf een overvloed aan inlichtingen over de sociale conflicten. Doch vanaf 1886, het jaar waarin de “Gentsche Dokwerkersbond” werd gesticht, braken geregeld stakingen uit in de haven. In de periode 1872-1902 waren er 35 stakingen van dokwerkers en aanverwante beroepen als kolenlossers, houtlossers en dagloners. Van deze 35 stakingen hadden 28 een economische oorzaak: 2 braken uit door solidariteit voor de verbetering van de werkvoorwaarden (wegzenden van de baas Vissers-l900), 1 staking (1891) omwille politieke, economische eisen en solidariteit, 2 politieke stakingen en 1 staking waarvan we de oorzaak niet hebben kunnen achterhalen.

De Gentsche socialistische syndicaten keurden slechts deze stakingen goed die hun vooraf ter kennis waren gebracht en waarmee het syndicaat en daarna in tweede instantie het “Centraal Comiteit van Gentsche Werkersverenigingen” konden instemmen. Een staking zonder geldige reden mocht geen aanspraak maken op ondersteuning. Doch indien de staking onverwachts uitbrak, zonder dat de stakers de mogelijkheid hadden het syndicaat vooraf te verwittigen, dan moest de weerstandskas van het vak de verantwoordelijkheid op zich nemen. Later zal het “Centraal Comité” oordelen over de gegrondheid van de staking en of er ondersteuning moest uitbetaald worden.

(wordt vervolgd)

———-

Bron:

Ghendtsche Tydinghen 1973 – Vol2 N°7-8