De legende van het Beertje van de Loge
In de streek rond Brugge maakte een forse, witte beer de omgeving onveilig. Wie zich buiten de muren van de stad begaf liep het risico door deze beer te worden aangevallen.
Boudewijn I was gouwgraaf over o.a. Gent, Waas en wellicht ook Vlaanderen. Boudewijn kon door tussenkomst van de Paus huwen met Judith van West-Francië, dochter van Karel de Kale (823-877) en gemalin van de koning vanwege haar eerste huwelijk in 856 op 12-jarige leeftijd met koning Aethelwulf van Wessex.
Na de dood van koning Aethewulf in 858 trouwde ze op 14-jarige leeftijd met haar stiefzoon, waarbij na zijn dood in 860 het huwelijk nietig werd verklaard wegens zogezegde bloedverwantschap. Vluchtte daarna met Boudewijn I door Europa om uiteindelijk door de Paus verzoend te worden met haar vader. In 863 volgde het huwelijk en werd hij zo gouwgraaf van West-Francië naast zijn functie als ambtenaar van de Franse koning.
Vlaanderen was in de 9e eeuw niet meer dan een smalle strook land langsheen de kuststreek tussen de IJzer en het Zwin. Gans het land was toen nog onderverdeeld in gouwen, kleine administratieve onderverdelingen door een gouwgraaf beheerd. Deze oefenden het gezag uit in naam van de koning. Het latere grondgebied van het graafschap Vlaanderen telde zo’n 12 gouwen.
Toen Boudewijn en Judith zich in de bossen waagden werden zij aangevallen door een reusachtige witte beer (wit van sneeuw), volgens de legende “de oudste bewoner van Brugge”.
Hierbij rechtte de beer zich op zijn achterste poten en steunde met zijn rug tegen een boom klaar om de aanval in te zetten. Boudewijn nam vlug zijn lans en spieste de beer tegen de boom vast. Ongeloof bij de omstaanders die het gebeuren vol lof rondvertelden waardoor Boudewijn zijn naam van “ijzeren arm” verkreeg.
De rechtopstaande beer is sindsdien het zinnebeeld van de grafelijke stad.