Huis van Vlaanderen (862-1119)

“Vlaanderen”. Vrij vertaald “de overstroomde landen”. Refererend naar de geografische ligging langsheen de Vlaamse kust dat van de 3de tot 9e eeuw dag in dag uit bij vloed onder water stond.

Een eerste Latijnse verwijzing dateert begin 8e eeuw in de benaming van “in Flandris”. De etymologie verwijst eveneens naar het poldergebied aan de Noordzee daar het Germaanse “Flaumdrum” een samenstelling is van flauma (moerassige plek of (over)stroming)) met het suffix “dra”.

Vlaanderen was in de 9e eeuw niet meer dan een smalle strook land langsheen de kuststreek tussen de IJzer en het Zwin. Gans het land was toen nog onderverdeeld in gouwen, kleine administratieve onderverdelingen door een gouwgraaf beheerd. Het latere grondgebied van het graafschap Vlaanderen telde zo’n 12 gouwen. Deze oefenden het gezag uit in naam van de koning.

Een Karolingische gouw in de omgeving van Brugge vormde de kern van de Pagus Flandrensis. Dit graafschap Vlaanderen zou zich ontwikkelen tot een middeleeuws vorstendom. Het omvatte gebieden zo groot als Oost- en West-Vlaanderen samen met inbegrip van Noord-Franse steden als Aire, Atrecht, Douai, Orchies, Rijsel en St.-Omaars.

Aan de basis van de dynastie van de Graven van Vlaanderen lag de Karolingische gouwgraaf Boudewijn.

Boudewijn kon door tussenkomst van de Paus huwen met Judith van West-Francië, dochter van Karel de Kale (823-877) en gemalin van de koning vanwege haar eerste huwelijk in 856 op 12-jarige leeftijd met koning Aethelwulf van Wessex.

Na de dood van koning Aethewulf in 858 trouwde ze op 14-jarige leeftijd met haar stiefzoon, waarbij na zijn dood in 860 het huwelijk nietig werd verklaard wegens zogezegde bloedverwantschap.

Judith vluchtte daarna met Boudewijn I door Europa om uiteindelijk door de Paus verzoend te worden met haar vader. In 862 volgde het huwelijk en werd Boudewijn I gouwgraaf van West-Francië naast zijn functie als ambtenaar van de Franse koning.