°594 – †ca 675 en °658 – †739.
De christelijke geloofspredikers.
Gedurende duizenden jaren waren de bewoners van ons land heidenen (niet-christenen) die in de ban van geesten leefden. Door het offeren van slachtoffers zoals geslachte dieren of zelfs mensen werd getracht de gunst der geesten te winnen of hun toorn (woede) af te wenden.
De Germanen vereerden hemellichamen zoals zon-, maan- en zaterdagen. Ze aanbaden ook natuurkrachten als goden zoals Din, Woen, Thunnar (donder) of als godinnen Freya. Vandaar de benamingen voor dagen.
Ook de Romeinen waren in eerste instantie heidenen. Ze vereerden hun keizers als goden. Juli en Augustus herinneren ons aan Romeinse keizers. Januari, Februari, Maart, April, Mei en Juni aan Romeinse godheden. Later werden de Romeinen Christenen. Door hun vertrek verdween ook het christendom in België.
De opvolgers van Clovis verwaarloosden de bekering en waren grote redetwisters. Rond 630 werden Amandus, Eligius en Remaklus als christelijke geloofspredikers gestuurd waarbij op koninklijk bevel alle inwoners zich moesten laten dopen.
De eigenlijke bekering van niet-christelijken (kerstening) begon met Ierse en Engelse geloofspredikers zoals Willibrordus (apostel der Friezen) en Rombout. Hun godsdienst was het heilige geloof in het evangelie (de blijde boodschap) nl. er is maar één God, alle mensen zijn broeders, heb uw naaste lief, zelfs uw vijand en gij zult niet doden.
Er werden kerkjes gebouwd. Doopsel, huwelijken en zondagsmis voltrokken zich en het bijgeloof werd afgewend.
Aan bisschoppen, zendelingen en kloosterlingen werden door vrome koningen gronden geschonken voor landbouwuitbating. Voor de bewerking van die gronden waren er de lijfeigenen, het onvrije werkvolk.
Naast villa’s als wereldlijke herengoederen (huis, hof of erf met onderhorige landerijen) ontstonden er nu geestelijke abdijen. Hun bewoners zijn monniken die les geven, geleerde boeken overschrijven, geneesheren, bouwmeesters, ontginners van gronden, droogleggers van moerassen.
De heidense gebruiken waren wel nog aanwezig, ver van de abdijen. Daarom werd het land ingedeeld in parochies, waar een priester voor de christelijke levenswandel van zijn parochianen zorgde.